ECLI:NL:TNORARL:2025:11 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/440644 / KL RK 24-128
ECLI: | ECLI:NL:TNORARL:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-03-2025 |
Datum publicatie: | 22-04-2025 |
Zaaknummer(s): | C/05/440644 / KL RK 24-128 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten de notaris dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relatie van erflater en erfgenaam voordat de verklaring van erfrecht is afgegeven. De klacht is ongegrond. De notaris ging zorgvuldig met de situatie om en deed voldoende onderzoek. De notaris heeft het oordeel van de voorzieningenrechter, over wie erfgenaam is, afgewacht. De notaris was gebonden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
Kenmerk: C/05/440644 / KL RK 24-128
beslissing van de kamer voor het notariaat
op de klacht van
[klager],
uit [woonplaats],
en
[klaagster],
uit [woonplaats],
gemachtigde: [gemachtigde klagers]
tegen
[notaris]
notaris te [plaats],
gemachtigde: mr. V.J.N. van Oijen
Partijen worden hierna klagers en de notaris genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de klacht, van 26 augustus 2024;
- de bijlagen 1 t/m 29 van de klacht, van 17 september 2024;
- de brief van klagers met bijlage, van 4 oktober 2024;
- de brief van klagers met bijlage, van 16 oktober 2024;
- het verweer, met bijlagen, van de notaris van 8 november 2024;
- de pleitaantekeningen met bijlagen van klagers, van 24 februari 2025;
- de pleitaantekeningen van de notaris.
1.2. De klachtzaak is ter zitting van 10 maart 2025 behandeld, waarbij zijn verschenen klagers met hun gemachtigde en de notaris met zijn gemachtigde.
2. De feiten
2.1. Klagers zijn de ouders van [erflater], (hierna: erflater). Erflater is overleden op [overlijdensdatum] 2024.
2.2. Erflater heeft op 31 januari 2022 een testament opgesteld. In dit testament heeft hij, onder andere, een legaat aan klaagster toegekend en tot enig erfgename benoemd [erfgenaam], (hierna: [erfgenaam]), voor het geheel. In het testament wordt [erfgenaam] verder aangeduid met de definitie “partner”. Voorts heeft erflater in dit testament het volgende bepaald:
“Indien ik ten tijde van mijn overlijden niet ben gehuwd met mijn partner en de samenwoning met mijn partner is verbroken vervallen alle beschikkingen met betrekking tot mijn partner en haar bloedverwanten, behoudens mijn afstammelingen. De beschikkingen blijven echter wel in stand indien de samenwoning door omstandigheden buiten onze wil is geëindigd.”
2.3. Erflater en [erfgenaam] hebben op diezelfde dag, 31 januari 2022, een notarieel verleden samenlevingsovereenkomst gesloten. Eén dag na het opmaken van het testament en de samenlevingsovereenkomst, dus op 1 februari 2022, is aan erflater en [erfgenaam] bij akte van levering, tezamen en voor gelijke delen een perceel grond bestemd voor de bouw van een nieuwbouwwoning verkregen. Dit perceel heeft als adres [adres] te [woonplaats].
2.4. [erfgenaam] heeft contact opgenomen met de notaris voor het afgeven van een verklaring van erfrecht. Klagers hebben op 29 april 2024 met twee kandidaat-notarissen gesproken en aangegeven dat naar hun mening [erfgenaam] geen erfgenaam is.
2.5. Klager heeft op 4 mei 2024 een brief gestuurd aan de notaris met daarin nogmaals hun standpunt verwoord over de nalatenschap.
2.6. De notaris bericht klagers op 22 mei 2024 dat hij op basis van de gegevens die hij op dat moment ter beschikking heeft constateert dat [erfgenaam] de enige erfgenaam is en dat hij de verklaring van erfrecht zal afgeven op 11 juni 2024. De notaris adviseert klagers om indien zij gebruik willen maken van hun rechten, via een advocaat een kort gedingprocedure te starten.
2.7. Partijen hebben op 17 juni 2024 een gesprek met elkaar, waarbij klagers een brief met 22 bijlagen overhandigen aan de notaris, waaruit volgens klagers blijkt dat de samenwoning van erflater en [erfgenaam] al was beëindigd voor het overlijden van erflater.
2.8. De notaris heeft op 8 juli 2024 een e-mail gestuurd aan klagers waarin hij onder andere laat weten dat hij meer tijd nodig heeft om de door klagers aangeleverde stukken te bestuderen. Tussen 8 juli en 24 juli 2024 is de notaris door [erfgenaam] op de hoogte gesteld dat een kort geding aanhangig is gemaakt.
2.9. Klagers zijn een kort geding procedure gestart tegen [erfgenaam]. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 juli 2024. Door de rechtbank Midden-Nederland is op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan. Uit dat vonnis volgt dat [erfgenaam] erfgenaam is. Klagers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak.
2.10. Door een kantoorgenoot van de notaris is op 6 augustus 2024 een verklaring van erfrecht afgegeven, waarin [erfgenaam] als enig erfgenaam is benoemd en waarin tevens is aangegeven dat de inhoud van de verklaring van erfrecht mogelijk anders is na een uitspraak in hoger beroep.
3. De klacht en het verweer
3.1. Klagers verwijten de notaris dat hij nader onderzoek had moeten doen voor het afgeven van de verklaring van erfrecht. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen,
de notaris heeft:
- onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijke beëindiging van de relatie tussen erflater en [erfgenaam];
- onredelijke termijnen gesteld voor het volgen van een gerechtelijke procedure;
- ten onrechte geen afschriften verstrekt van de volledige boedelbeschrijving, het testament, de samenlevingsovereenkomst en de onderhandse akte tussen erflater en [erfgenaam]; (artikel 49b Wnb)
- ten onrechte niet inhoudelijk gereageerd op de brieven van klagers;
- ten onrechte een nota gestuurd aan klagers voor verrichte werkzaamheden.
3.2. Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en de andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.
Onderzoek naar relatie
4.2. Klagers voeren aan dat de samenwoning tussen erflater en [erfgenaam] voor zijn overlijden al was beëindigd zodat [erfgenaam] geen erfgenaam is. Om dit te onderbouwen hebben klagers aan de notaris diverse verklaringen overgelegd van personen die verklaren dat de relatie voorbij was. Daarnaast is ook een taxatie van het woonhuis in verband met relatiebeëindiging van 6 februari 2024 door [makelaar] makelaar te [plaats] overgelegd en diverse app-berichten van erflater waaruit blijkt dat de relatie was beëindigd. Daarnaast is een uittreksel uit de Basisregistratie personen (BRP) overgelegd waaruit blijkt dat erflater tot aan zijn overlijden stond ingeschreven op het adres [adres 2]. Gelet op al deze bevindingen had de notaris volgens klagers meer onderzoek moeten doen naar de samenwoning tussen erflater en [erfgenaam] op het moment van overlijden.
4.3. De notaris betoogt dat hij de stukken en toelichting van klagers heeft betrokken bij zijn onderzoek. Daarnaast heeft hij van [erfgenaam] informatie ontvangen, die hij niet met klagers mocht delen. Doordat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan was nader onderzoek door de notaris niet meer nodig. De notaris is namelijk gebonden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter.
4.4. De kamer merkt als eerste op dat de vraag of [erfgenaam] in de verklaring van erfrecht ten onrechte is aangemerkt als enig erfgenaam in de nalatenschap van erflater, is voorbehouden aan de civiele rechter. Die heeft op 2 augustus 2024 in kort geding verklaard dat [erfgenaam] de erfgenaam is. De kamer beperkt zich in deze beslissing dan ook tot de vraag of de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in het onderzoek voorafgaand aan de verklaring van erfrecht. De kamer geeft geen oordeel over wie erfgenaam is.
4.5. Uit de berichten die door klagers en de notaris zijn overgelegd blijkt dat de notaris na het gesprek op 17 juni 2024 de tijd wilde nemen om de stukken van klagers te bestuderen. In de brief van 8 juli 2024 schrijft hij aan klagers: “De status waar we nu in zitten is dat ik eerst nog de stukken die u heeft aangeleverd wil doornemen. Daar heb ik tijd voor nodig. Tot die tijd kan ik sowieso niet constateren of u erfgenaam bent en daarom of u gerechtigd bent tot de stukken waar u om vraagt. Het kan ook zijn dat ik constateer dat deze nalatenschap zich niet leent voor het op verzoek van een van de partijen afgeven door een notaris van een verklaring van erfrecht, omdat de notaris zich dan een feitelijk oordeel aanmeet in een situatie waarin daar wellicht geen plaats voor is.” Hieruit blijkt dat de notaris zorgvuldig met de situatie omging en onderzoek deed. De notaris werd echter ingehaald doordat een kort gedingprocedure werd gestart. Zodra de procedure aanhangig werd gemaakt heeft de notaris zijn onderzoek gestopt. Het is dan namelijk aan de voorzieningenrechter om een oordeel te geven over wie erfgenaam is. De voorzieningenrechter heeft dat ook gedaan en uiteindelijk is volgens dat oordeel de verklaring van erfrecht afgegeven. De notaris had na de uitspraak van de voorzieningenrechter geen rol meer om onderzoek te doen. Voor de volledigheid had de notaris dat aan klagers kunnen berichten. De notaris heeft hierin echter niet klachtwaardig gehandeld.
Onredelijke termijn volgen gerechtelijke procedure
4.6. Klagers verwijten de notaris dat hij in de brief van 22 mei 2024 schrijft dat hij de verklaring van erfrecht wil afgeven, dat klagers de mogelijkheid hebben om een kort geding procedure te starten en dat hij zonder tegenbericht de verklaring afgeeft op 11 juni 2024. Klagers verwijten de notaris dat hij een onredelijke korte termijn geeft voor het opstarten van een kort geding procedure. De wachttijd voor een zittingsdatum bij de rechtbank Midden-Nederland bedraagt acht weken. Door een termijn te stellen tot 11 juni 2024 is daarmee onredelijk kort.
4.7. De kamer overweegt dat de advocaat van klagers op 6 juni 2024 aan de notaris een brief heeft gestuurd waarin hij aangeeft dat een kort geding procedure wordt gestart. In reactie daarop heeft de notaris dezelfde dag geschreven dat hij de afgifte van de verklaring van erfrecht opschort tot uitspraak is gedaan. Indien er geen gerechtelijke procedure wordt opgestart, verlengt hij de termijn voor afgifte van de verklaring van erfrecht tot 21 juni 2024. De kamer acht deze termijnen niet onredelijk. De notaris heeft de termijnen verlengd tot dat de uitkomst van de procedure bekend was.
Verstrekken documenten
4.8. Klagers hebben de notaris meerdere keren verzocht om een afschrift van: het volledige testament, de samenlevingsovereenkomst, de onderhandse akte tussen erflater en [erfgenaam] en de volledige boedelbeschrijving. In de kort geding procedure hebben zij gevorderd dat [erfgenaam] deze documenten aan hun moet verstrekken. De notaris heeft meerdere keren aan klagers bericht dat zolang niet vast staat of zij erfgenamen zijn dat hij vanwege de geheimhoudingsplicht geen kopie van de documenten mag verstrekken.
4.9. In het kort geding vonnis zijn de vorderingen afgewezen omdat klagers geen erfgenamen zijn en als legatarissen geen recht hebben op het volledige testament en de boedelbeschrijving. Bij de samenlevingsovereenkomst en de onderhandse akte zijn klagers geen partij zodat zij daarom daar ook geen recht op hebben. De notaris mocht deze documenten niet verstrekken aan klagers en heeft dat ook duidelijk gecommuniceerd. De klacht is daarom ongegrond.
Declareren werkzaamheden
4.10. Klagers voeren aan dat zij geen opdracht aan de notaris hebben verstrekt om werkzaamheden te verrichten en dat hij daarom ten onrechte een nota aan hun heeft opgestuurd van € 5.296,17 voor verrichte werkzaamheden.
4.11. Op de mondelinge behandeling heeft de notaris toegezegd dat de nota wordt geïncasseerd bij degene die uiteindelijk de erfgenaam blijkt te zijn. Zolang niet vast staat dat klagers erfgenamen zijn, hoeven zij de nota dus niet te betalen.
Conclusie
4.12. Gelet op het voorgaande is de klacht ongegrond. Dit betekent dat aan de notaris geen maatregel wordt opgelegd en dat klagers het griffierecht niet terug krijgen.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. D. Vergunst, voorzitter, mr. T.P. Hoekstra, mr. H.R. Grievink, mr. C.G. Zijerveld en J.P.W.H.T. Becks, leden, en in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2025. | ||
De secretaris |
De voorzitter | |
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. | ||