ECLI:NL:TNORAMS:2025:5 Kamer voor het notariaat Amsterdam 755570 / NT 24-28 755571 / NT 24-29

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2025:5
Datum uitspraak: 27-02-2025
Datum publicatie: 24-04-2025
Zaaknummer(s):
  • 755570 / NT 24-28
  • 755571 / NT 24-29
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: 1.1. Uit de door klaagster en de kandidaat-notaris gegeven toelichting op hun communicatie voorafgaand aan de dienstweigering blijkt dat het – eerst na de bespreking van 7 mei 2024 gebleken – bezit van cryptovaluta heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen van de kandidaat-notaris in klaagster. Daarvoor bestond naar het oordeel van de kamer geen aanleiding. De melding van het bezit van de cryptovaluta is nog op de dag van de bespreking gedaan. Dat klaagster dit bewust heeft verzwegen is niet gebleken; in tegendeel, voor de hand ligt dat zij dit bezit (ter waarde van circa € 250) vergeten was te melden. Toen de digitale nalatenschap voor het notariskantoor een beletsel bleek, heeft klaagster haar cryptovaluta verkocht en dit meteen aan de kandidaat-notaris gemeld. Daarbij heeft zij opnieuw haar wens uitgesproken dat het notariskantoor haar nalatenschap zou afwikkelen. De kandidaat-notaris heeft evenwel, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft bevestigd, in het daaropvolgende telefoongesprek met klaagster gezegd dat zij er niet op kon vertrouwen dat klaagster daadwerkelijk alle cryptomunten had verkocht en dienstverlening aan klaagster geweigerd. Dat klaagster dit als kwetsend heeft ervaren is begrijpelijk.1.2. Voor zover (steeds) aanvullende wensen van klaagster ten grondslag hebben gelegen aan de weigering tot dienstverlening, geldt dat de kandidaat-notaris haar geen nieuwe offerte heeft doen toekomen. Daarover zou volgens de kandidaat-notaris wel telefonisch met klaagster zijn gesproken, maar uiteindelijk is besloten tot dienstweigering, overigens ook zonder klaagster concreet naar een andere notaris door te verwijzen. Dat klaagster niet bereid was om meer kosten te betalen, zoals de notarissen stellen, betwist klaagster en hebben de notarissen ook niet concreet onderbouwd. Niet kan daarom worden aangenomen dat dit aan de dienstverlening in de weg stond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 27 februari 2025 in de klachten met nummers 755570 / NT 24-28 en 755571 / NT 24-29 van:

[klaagster],

wonende te [woonplaats],

hierna: klaagster,

tegen:

1. [notaris],

notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [kandidaat-notaris],

kandidaat-notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna tezamen: de notarissen.

1. Het verloop van de procedure

1.1. Bij e-mail van 13 augustus 2024 heeft klaagster een klaagschrift met bijlagen ingediend.

1.2. Bij e-mail van 24 september 2024 hebben de notarissen een verweerschrift met bijlagen ingediend.

1.3. Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 16 januari 2025 zijn klaagster en de notarissen verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen met bijlagen. Uitspraak is bepaald op heden.

1.4. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kandidaat-notaris bezwaar gemaakt tegen de door klaagster op de mondelinge behandeling overgelegde transcripties van telefoongesprekken. De kamer heeft klaagster daarop bericht dat deze stukken op de zitting zijn toegelaten, maar dat de notarissen, mocht de kamer deze mede in de beoordeling willen betrekken, hen de gelegenheid zal geven zich daarover nog uit te laten.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

2.1. Op 19 maart 2024 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met het kantoor van de notarissen (hierna: het notariskantoor) voor het wijzigen van haar testament en het opstellen van een levenstestament.

2.2. Bij e-mail van 20 maart 2024 heeft het notariskantoor een offerte, algemene voorwaarden en brochures inzake een testament en een levenstestament aan klaagster toegestuurd.

2.3. Op 7 mei 2024 heeft de kandidaat-notaris een bespreking met klaagster op het notariskantoor gehouden. In deze bespreking zijn de wensen van klaagster met betrekking tot een levenstestament en de wijziging van haar bestaande testament besproken, alsmede de offerte daarvoor. Na ruggespraak met de notaris over de omvang van de door klaagster gewenste legaten heeft de kandidaat-notaris aan klaagster meegedeeld dat de offerte nog geldig was, als het zou blijven bij vier legaten en overige wensen over toedeling van bezittingen van klaagster in een codicil verwerkt zouden worden. Na uitleg van de kandidaat-notaris heeft klaagster verder als wens uitgesproken dat de notaris in haar testament tot executeur zou worden benoemd.

2.4. Na genoemde bespreking heeft klaagster op diezelfde dag een e-mail aan de kandidaat-notaris toegestuurd met de vraag of ook crypto valuta in het codicil of in een legaat konden worden opgenomen.

2.5. Bij e-mail van 20 mei 2024 heeft klaagster aan de kandidaat-notaris gevraagd hoe de zaken met betrekking tot haar auto, laptop, telefoon en dergelijke moesten worden geregeld. Ook wilde klaagster de zorg voor huisdieren in haar testament vastleggen.

2.6. Op 10 juni 2024 is er telefonisch contact tussen klaagster en de kandidaat-notaris geweest. In dat gesprek heeft de kandidaat-notaris aan klaagster onder meer gemeld dat het notariskantoor geen digitale nalatenschappen behandelt. Klaagster heeft daarop geantwoord te overwegen om de cryptovaluta - die een geringe waarde vertegenwoordigden – te verkopen. De kandidaat-notaris heeft uitgelegd dat klaagster ook een andere notaris tot executeur zou kunnen benoemen of een ander notariskantoor kon inschakelen en met klaagster afgesproken dat klaagster alles zou overdenken.

2.7. Op 13 juni 2024 heeft klaagster de cryptovaluta verkocht en de kandidaat-notaris per e-mail bericht dat zij geen digitaal vermogen meer had omdat zij de munten had verkocht. Daarbij heeft zij laten weten dat zij verwachtte dat het notariskantoor de nalatenschap zou afwikkelen.

2.8. In een volgend telefoongesprek tussen klaagster en de kandidaat-notaris op 18 juni 2024 heeft de kandidaat-notaris aan klaagster meegedeeld dat de notaris besloten had dat hij niet langer tot executeur in het testament benoemd wilde worden en dat hij overging tot sluiting van het dossier.

2.9. Het notariskantoor heeft geen declaratie aan klaagster toegezonden.

3. De klacht

Klaagster heeft een klacht jegens ‘de notaris’ geformuleerd. Op de mondelinge behandeling heeft zij toegelicht welke onderdelen van haar klacht zich tegen de notaris, en welke zich tegen de kandidaat-notaris richten. Zij verwijt:

1. de kandidaat-notaris dat zij niet naar haar heeft geluisterd of met haar heeft meegedacht; aan klaagster is nooit gevraagd of zij extra wilde betalen voor wijzigingen of toevoegingen van de (levens-)testamenten, er is nooit een nieuwe offerte aangeboden;

2. de kandidaat-notaris dat zij in strijd met de ministerieplicht heeft gehandeld; klaagster is beticht van het achterhouden van informatie, terwijl zij aantoonbaar haar cryptovaluta had verkocht. Er was geen reden om de dienstverlening te weigeren. Door klaagster als cliënt te weigeren is zij als onbetrouwbaar bestempeld en voor leugenaar uitgemaakt;

3. de notaris dat op de website van het notariskantoor niet is vermeld dat zij geen digitale nalatenschappen afhandelen;

4. de notaris dat hij heeft gedreigd met gerechtelijke stappen als klaagster zich negatief zou uitlaten over het notariskantoor.

4. Het verweer

De notarissen hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2. Klaagster heeft aan het begin van de mondelinge behandeling pleitaantekeningen overgelegd met daaraan gehecht drie bijlagen, bestaande uit tien pagina’s, waaronder twee transcripties van de telefoongesprekken van 10 en 18 juni 2024. De notarissen hebben op de mondelinge behandeling geen bezwaar gemaakt tegen het overleggen van deze stukken en deze zijn dan ook aan het dossier toegevoegd. Omdat deze transcripties verder niet in de beoordeling zullen worden betrokken, bestaat geen aanleiding om de notarissen nog de gelegenheid te geven zich hierover uit te laten. (zie 1.4)

De klachtonderdelen 1 en 2 (jegens de kandidaat-notaris)

5.3. Het eerste en tweede klachtonderdeel zien in de kern op de weigering van dienstverlening, zoals uitgesproken door de kandidaat-notaris. De kamer ziet daarin aanleiding deze gezamenlijk te bespreken.

5.4. Daarbij wordt het volgende vooropgesteld.

De notaris heeft een bijzondere positie in de Nederlandse rechtsorde. Hij is met uitsluiting van anderen bevoegd authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit aan hem opdraagt of een partij zulks van hem verlangt. Artikel 21 lid 1 Wna verplicht de notaris de werkzaamheden te verrichten die hem bij of krachtens de wet zijn opgedragen of die door een partij worden verlangd, behoudens het bepaalde in het tweede, derde, en vierde lid. De ratio van deze verplichting, die in de praktijk wel wordt aangeduid als ministerieplicht, is dat de dienstverlening door de notaris altijd voor iedereen toegankelijk is. De ministerieplicht is niet absoluut. Lid 2 van artikel 21 Wna bepaalt dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer ‘naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft’. Deze regel is voor een deel nader uitgewerkt in artikel 6 van de Verordening Beroeps- en gedragsregels 2011. Naast de ministerieplicht en de plicht tot dienstweigering geven de leden 3 en 4 van artikel 21 Wna een notaris de mogelijkheid een verzoek bepaalde werkzaamheden te verrichten in verband met de werkverdeling door te verwijzen naar een andere notaris binnen zijn onderneming of samenwerkingsverband of vanwege het specialistische karakter daarvan naar een andere notaris daarbuiten. Voorwaarde daarbij is telkens dat de notaris naar wie is doorverwezen het verzoek aanvaardt. Artikel 21 lid 5 Wna bepaalt ten slotte dat bij verordening nadere regels worden gesteld betreffende de toepassing van het tweede tot en met het vierde lid. Die verordening heeft nog niet het licht gezien.

5.5. In de parlementaire geschiedenis is artikel 21 lid 1 en 2 Wna toegelicht als volgt (Kamerstukken II 1993-1994, 23 706, nr. 3, p. 25):

“Dit artikel komt overeen met hetgeen thans in artikel 6, eerste lid is bepaald, te weten dat de notarissen buiten gegronde redenen hun dienst niet mogen weigeren, wanneer zij tot het verlenen daarvan worden verzocht. Omdat het de voorkeur verdient in de wet zelf duidelijke, algemene criteria voor dienstweigering op te nemen, wordt in het tweede lid het begrip «gegronde redenen» vervangen door een opsomming van hetgeen in feite daaronder ook thans reeds wordt verstaan, nl. strijd met het recht of de openbare orde, of medewerking aan handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. Voor de gevallen dat twijfel bestaat over de toepasselijkheid van deze criteria - zoals bijv. het geval is als een partij door geestelijke stoornis zijn wil niet kan bepalen, het opmaken van een proces-verbaal indien kennelijk elk maatschappelijk belang ontbreekt of, het passeren van een akte op een incourante plaats of tijd zonder dat er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen - is de tekst nog aangevuld met «andere gegronde redenen».”

5.6. De notarissen hebben aangevoerd dat de telefoongesprekken met klaagster, haar ontevredenheid over het niet willen afwikkelen van haar digitale nalatenschap, alsmede het risico dat er toch digitaal vermogen zou zijn, en het niet wensen van meer kosten hebben geresulteerd in de conclusie dat de notaris niet tot executeur in het testament benoemd wilde worden. Tussen hen ontbrak het vertrouwen dat aan de basis hoort te liggen voor het opstellen van een testament. Met klaagster is besproken dat. als het haar wens was om digitaal vermogen in de legaten op te nemen, en zij ook een andere notaris als executeur wenste op te nemen in het testament, dat dit bij die notaris opgesteld diende te worden, waarna de notarissen zijn overgegaan tot sluiting van het dossier.

5.7. Niet is gebleken dat in deze zaak sprake is van een zodanige gegronde reden dat het voor de kandidaat-notaris onoverkomelijk was het door klaagster gewenste testament en levenstestament te passeren of dat genoemde redenen voldoen aan de eisen die hiervoor onder 5.4 en 5.5 zijn gesteld. Voor zover de notarissen zich op het standpunt stellen dat het daarvoor benodigde vertrouwen aan de dienstverlening in de weg stond, volgt de kamer dat standpunt niet.

5.8. Uit de door klaagster en de kandidaat-notaris gegeven toelichting op hun communicatie voorafgaand aan de dienstweigering blijkt dat het – eerst na de bespreking van 7 mei 2024 gebleken – bezit van cryptovaluta heeft geleid tot een gebrek aan vertrouwen van de kandidaat-notaris in klaagster. Daarvoor bestond naar het oordeel van de kamer geen aanleiding. De melding van het bezit van de cryptovaluta is nog op de dag van de bespreking gedaan. Dat klaagster dit bewust heeft verzwegen is niet gebleken; in tegendeel, voor de hand ligt dat zij dit bezit (ter waarde van circa € 250) vergeten was te melden. Toen de digitale nalatenschap voor het notariskantoor een beletsel bleek, heeft klaagster haar cryptovaluta verkocht en dit meteen aan de kandidaat-notaris gemeld. Daarbij heeft zij opnieuw haar wens uitgesproken dat het notariskantoor haar nalatenschap zou afwikkelen. De kandidaat-notaris heeft evenwel, zoals zij op de mondelinge behandeling heeft bevestigd, in het daaropvolgende telefoongesprek met klaagster gezegd dat zij er niet op kon vertrouwen dat klaagster daadwerkelijk alle cryptomunten had verkocht en dienstverlening aan klaagster geweigerd. Dat klaagster dit als kwetsend heeft ervaren is begrijpelijk.

5.9. Voor zover (steeds) aanvullende wensen van klaagster ten grondslag hebben gelegen aan de weigering tot dienstverlening, geldt dat de kandidaat-notaris haar geen nieuwe offerte heeft doen toekomen. Daarover zou volgens de kandidaat-notaris wel telefonisch met klaagster zijn gesproken, maar uiteindelijk is besloten tot dienstweigering, overigens ook zonder klaagster concreet naar een andere notaris door te verwijzen. Dat klaagster niet bereid was om meer kosten te betalen, zoals de notarissen stellen, betwist klaagster en hebben de notarissen ook niet concreet onderbouwd. Niet kan daarom worden aangenomen dat dit aan de dienstverlening in de weg stond.

5.10. Gelet op al het voorgaande is de kamer van oordeel dat de kandidaat-notaris te lichtvaardig en op voor klaagster onnodig grievende wijze is uitgegaan van een vertrouwensbreuk met klaagster en daarop de dienstweigering door het notariskantoor heeft gebaseerd. De klachtonderdelen jegens de kandidaat-notaris zijn dan ook gegrond.

Klachtonderdeel 3 (jegens de notaris)

5.11. De notarissen hebben aangevoerd dat het kantoor digitale nalatenschappen pas aan de dienstverlening zal toevoegen als zij hier de volledige service kunnen bieden. Zij zien dit als een streven voor de toekomst.

5.12. De kamer constateert dat de notarissen niet hebben weersproken dat op de website niet is vermeld dat het kantoor geen digitale nalatenschappen afhandelt, maar acht dit klachtonderdeel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Klachtonderdeel 4 (jegens de notaris)

5.13. De notaris heeft in zijn verweer aan de KNB geschreven:

“Indien [klaagster] negatieve uitlatingen zal doen, zal de notaris [..], genoodzaakt zijn haar in rechte aan te spreken.”

5.14. De kamer acht deze uitspraak van de notaris onnodig intimiderend.

Het staat klaagster vrij om zich negatief uit te laten over de notarissen, net als het haar vrijstaat om op grond van de Wna een klacht tegen de notarissen in te dienen, als zij meent dat hun handelen of nalaten daartoe aanleiding geeft. Deze klachtprocedure dient daarnaast (ook) een algemeen belang: een notaris mag een klager niet dreigen met juridische stappen als hij een klacht wenst in te dienen of een klachtprocedure wenst te voeren of voort te zetten. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.

5.15. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

Maatregel

5.16. De klachtonderdelen 1, 2 en 4 zullen gegrond worden verklaard. Door op te lichtvaardige en onnodig grievende wijze ministerie te weigeren (kandidaat-notaris) en de onheuse bejegening jegens klaagster (notaris), hebben de notarissen het vertrouwen geschaad dat klaagster mag stellen in het notariaat. Dit rekent de kamer de notarissen aan. Daar staat tegenover dat is gebleken dat de kandidaat-notaris meerdere malen heeft getracht aan klaagster uit te leggen dat het notariskantoor geen digitale nalatenschappen afwikkelt en dat de kandidaat-notaris achteraf ook haar woordkeuze betreurt.

5.17. De kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing voor zowel de notaris als de kandidaat-notaris.

De maatregel van waarschuwing is jegens de notaris en de jegens de kandidaat-notaris passend en geboden.

Vergoeding griffierecht aan klaagster

5.18. Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dienen de notarissen het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klaagster te vergoeden.

Kostenveroordeling

5.19. Nu de kamer de klacht gegrond verklaart en de notarissen tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de notarissen op grond van artikel 103b lid 1 Wna jo. de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67893) veroordelen in de volgende kosten:

a. € 50 forfaitaire vergoeding van kosten van klaagster;

b. € 2.000 kosten van behandeling van de klacht door de kamer, wegingsfactor 1.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

5.20. De notarissen dienen de kosten van klaagster en het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te voldoen. Klaagster dient daartoe tijdig schriftelijk haar rekeningnummer aan de notarissen door te geven.

5.21. Nu de klachten gegrond worden verklaard en aan beide notarissen een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer in verband met het bepaalde bij artikel 103b, eerste lid onder b, Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67893), aanleiding om de notarissen te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van deze zaak zijn gemaakt. In beginsel wordt per klacht een bedrag van € 2.000 in rekening gebracht. Omdat de klachten die klaagster tegen de notarissen heeft geformuleerd (grotendeels) gelijkluidend zijn, de notarissen daar samen op hebben gereageerd en de klachten vervolgens gecombineerd mondeling zijn behandeld, ziet de kamer aanleiding om de kosten van deze procedures gezamenlijk vast te stellen op een totaalbedrag van € 2.000 (€ 1.000 voor de notaris en € 1.000 voor de kandidaat-notaris). Daaruit volgt dat de notarissen binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak elk in hun eigen zaak een bedrag van € 1.000 aan de kamer moeten betalen. Daarvoor zullen zij een nota ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

  • verklaart de klachtonderdelen 1, 2 en 4 gegrond;
  • legt aan de notaris de maatregel van waarschuwing op;
  • legt aan de kandidaat-notaris de maatregel van waarschuwing op;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op een bedrag van € 1.000, op de wijze en binnen de termijn als hiervoor in 5.21 is bepaald;
  • veroordeelt de kandidaat-notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op een bedrag van € 1.000, op de wijze en binnen de termijn als hiervoor in 5.21 is bepaald.
  • veroordeelt de notarissen tot betaling aan klaagster van de kosten van klaagster van € 50 en het griffierecht van € 50 op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.20 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. S.P. Pompe, voorzitter, N.C.H. Blankevoort, W.A. Groen, K.Th. van Duin en A.J.H.M. Janssen, leden.

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025 door mr. S.P. Pompe, voorzitter, in aanwezigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT TE AMSTERDAM

Herstelbeslissing van 2 april 2025 in de klachten met nummers 755570 / NT 24-28 en 755571 / NT 24-29 van:

[klaagster],

wonende te [woonplaats],

hierna: klaagster,

tegen:

1. [notaris],

notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

2. [kandidaat-notaris],

kandidaat-notaris, gevestigd te [vestigingsplaats],

hierna tezamen: de notarissen.

1. Ontstaan en loop van de procedure

De kamer voor het notariaat heeft geconstateerd dat in het dictum van de beslissing van 27 februari 2025 een kennelijke fout staat, die zich leent voor herstel.

Partijen zijn bij e-mail van 20 maart 2025 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen tot herstel. Partijen hebben hierop niet gereageerd zodat de kamer ervan uitgaat dat partijen zich tegen deze herstelbeslissing niet verzetten. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep ingesteld.

2. Overweging

In 5.16 en 5.17 van onderhavige beslissing heeft de kamer de klachtonderdelen 1, 2 en 4 gegrond verklaard en de notarissen een maatregel opgelegd, op grond waarvan de notarissen ingevolge artikel 103b lid 1 sub b Wna en de richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 (Staatscourant 2020, nr. 67893) zijn veroordeeld in de kosten van klaagster van tweemaal griffierecht ad € 50,-, derhalve € 100,-.

In 5.21 van onderhavige beslissing is echter niet vermeld dat de kamer voor het notariaat de notarissen veroordeelt tot betaling aan klaagster van het griffierecht van € 100,- op de wijze en binnen de termijn als onder 5.20 van deze beslissing is bepaald.

De kamer ziet aanleiding de kennelijke fout te verbeteren en beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

  • bepaalt dat nummer 5.21 van de op 27 februari 2025 tussen klaagster en de notarissen gewezen beslissing, waar staat:

“- veroordeelt de notarissen tot betaling aan klaagster van de kosten van klaagster van € 50 en het griffierecht van € 50 op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.20 bepaald;”

wordt gewijzigd in:

“- veroordeelt de notarissen tot betaling aan klaagster van de kosten van klaagster van € 50,- en het griffierecht van € 100,- op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.20 bepaald;”

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, voorzitter, N.C.H. Blankevoort, W.A. Groen, K.Th. van Duin en A.J.H.M. Janssen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2025, in tegenwoordigheid van de secretaris.