ECLI:NL:TGZRZWO:2025:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8175

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:99
Datum uitspraak: 15-09-2025
Datum publicatie: 18-09-2025
Zaaknummer(s): Z2025/8175
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen oncologisch chirurg kennelijk ongegrond. Klager is door de huisarts naar de internist verwezen vanwege een zwelling op zijn borstbeen. Nadat deze onderzoek had verricht en haar bevindingen met klager had besproken, heeft de internist klager op zijn verzoek verwezen naar een expertisecentrum van een ander ziekenhuis. Hier heeft de oncologisch chirurg klager gezien en onderzoek verricht. Klager maakt de oncologisch chirurg uiteenlopende verwijten over onder meer het door haar verrichte onderzoek en haar bevindingen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 15 september 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

G,

oncologisch chirurg,

(destijds) werkzaam in K,

verweerder, hierna ook: de oncologisch chirurg,

gemachtigde: mr. L. Wijnbergen, werkzaam in Groningen.

1. De zaak in het kort

1.1 Klager is door de huisarts naar de internist verwezen vanwege een zwelling op zijn borstbeen. Nadat deze onderzoek had verricht en haar bevindingen met klager had besproken, heeft de internist klager op zijn verzoek verwezen naar het Bot- en Wekedelentumoren Centrum van het R. Hier heeft de oncologisch chirurg klager gezien en onderzoek verricht. Klager maakt de oncologisch chirurg uiteenlopende verwijten over onder meer het door haar verrichte onderzoek en haar bevindingen.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen;
  • de van klager op 19 mei 2025 ontvangen aanvullende stukken en beeldvormend materiaal.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht ook klachten ingediend tegen andere zorgverleners. Deze zaken staan geregistreerd onder de nummers Z2025/8153, Z2025/8171, Z2025/8172, Z2025/8173 en Z2025/8174.

2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Klager is op 6 februari 2024 door de huisarts naar de internist in het P verwezen in verband met een zwelling op zijn borstbeen. Na nader onderzoek is geconstateerd dat sprake was van een normale variant of osteoartritis en dat er geen reden was voor verder onderzoek.

3.2 De internist is hiermee akkoord gegaan en heeft op 20 maart 2024 een verwijsbrief naar het R gestuurd. Hierin komt de internist tot de volgende conclusie (taal- en typefouten zijn in de citaten overgenomen):

“Conclusie

1. klinisch geen suspecte afwijking op overgang manubrium/ corpus sterni maar gezien

eerder minder gezwollen en op recente MRI via prescan (dec ’23) :mogelijk afwijking bot, na echo uiteindelijk CT scan gedaan die benigne afwijking van het de manubriosternale overgang laat zien, geen aanwijzingen voor maligniteit, DD normale variant danwel osteoartritis. Klinisch in ieder geval niet suspect voor infectie derhalve geen reden voor punctie gezien.

Patiënt vindt het gezien zijn autisme heel moeilijk om met deze conclusie verder te kunnen en wil graag een second opinion van het bot- en weke delentumoren expertise-centrum in het R. Ik zou u derhalve willen verzoeken te beelden te beoordelen en aan te geven of het zinvol is hem hiervoor poliklinisch te zien of dat u op basis van de beeldvorming een oordeel kan vellen. Als dit op basis van de beeldvorming mogelijk is dan graag schriftelijk reactie aan mij te doen toekomen dan koppel ik dit met hem terug, en hem anders oproepen voor een bezoek.

2. beiderzijds zwelling palpabel bovenbeen duidelijk onder de liesplooi, subcutaan gelegen,

in lengterichting ongeveer 2 cm > echo ter analyse hiervan verrichten: blijken lymfklieren allemaal < 1 cm te zijn. geen reden verdere analyse of follow-up”

3.3 Op 8 april 2024 heeft een consult plaatsgevonden bij de oncologisch chirurg. Zij heeft hiervan het volgende genoteerd:

“Diagnose

12-2023 presternale zwelling eci

Uitgevoerde behandeling

Overige diagnosen

2012 ASS met OCD

2020 tentamen suïcide

2022 BMI 31

2023 subklinische hyperthyreoidie

Anamnese

GEsprek met pt en moeder

Is de afgelopen maanden door medicatiewisseling 30 kg afgevallen. Voelde enkele maanden geleden zwellig sternum, niet pijnlijk, groei afgelopen maanden niet.

Vindt het moeilijk geen zekere diagnose te hebben en wil eigenlijk graag een biopt of dat de afwijking operatief verwijderd wordt. Is band dat door zijn persoonlijkheidsstructuur en psychiatrische vg hij niet serieus genomen wordt.

Onderzoek

Magere jong man

Op overgang manubrium- corpus sternum is vaste ossale verdichting palpabel ca 1 cm groot, overliggende huid rustig. Geen drukpijn

Beeldvorming:

Herbeoordeling MRI 2-12-2023 Gebiedje met lage signaalintensiteit op T2 aan de manubrium zijde van de overgang manubrium- corpus sterni. Verder op dit niet gerichte onderzoek niet te duiden. Geen opvallend maligne kenmerken.

Zie ook CT-onderzoek van maart 2024.

Ct scan: Herbeoordeling gericht op de vraagstelling. In de externe beelden is de manubriosternale overgang gemarkeerd. Deze is licht irregulair begrensd met centraal lucht/vacuümfenomeen. Kennelijk geen hyperemie (zie echografische beelden). Dit beeld kan passen bij degeneratieve veranderingen. Mogelijk in het kader van doorgemaakte artritis (nu dus niet actief). Geen aanwijzingen voor een RIP. Dd evtl ook nog vormvariatie.


Conclusie

eea passend bij benigne afwijking. Ik zie geen enkele reden voor ongerustheid, maar dat is voor A niet voldoende. Duidelijk gemaakt dat we tot een biopt over zullen gaan als de radioloog dit veilig acht, anders niet.

Beleid

aanmelden mdo met vraag om biopt op verzoek pt

indien dit te risicovol wordt geacht dan follow up met MRI”

3.4 Klager is vervolgens besproken tijdens het multidisciplinair overleg (mdo) van 9 april 2024. Radiologisch werden er geen aanwijzingen gezien voor een maligne variant. De werkdiagnose was dat sprake was van een normaalvariant. Geconcludeerd werd dat een biopt niet geïndiceerd was. Afgesproken werd dat de beschikbare beelden uit 2020 zouden worden opgevraagd ter vergelijking. Bij toename van de afmetingen van de afwijking zou eenmalig een follow up MRI worden verricht.

3.5 Op 15 april 2024 vond een belconsult plaats om de bevindingen van het mdo te bespreken. Inmiddels waren ook de beelden uit 2020 herbeoordeeld door een radioloog en vergeleken met die uit 2024. De laesie bij het sternum was op de CT-scan uit 2020 niet afgebeeld en op de thoraxfoto’s uit 2020 niet afgrensbaar/beoordeelbaar. Volgens klager zou op de CT-scan van de halsvaten het sternum wel te zien zijn. Afgesproken werd dat deze opnieuw zouden worden beoordeeld en dat een volgend belconsult over een week zou plaatsvinden. Ook is aan klager een nieuwe MRI toegezegd over circa vier weken.

3.6 Herbeoordeling van de CT halsvaten uit 2020 leidde tot de conclusie dat de laesie daarop reeds zichtbaar was. Er was geen sprake van zichtbare groei tussen 2020 en 2024 en ook niet van maligne kenmerken.

3.7 Op 17 april 2024 heeft klager de oncologisch chirurg via de online berichtendienst van mijnR benaderd met vragen over onder meer haar contact met de verwijzend internist van het P. Klager vermoedde dat er contact had plaatsgevonden omdat de oncologisch chirurg op de hoogte was van zijn TS (suïcidepoging) in 2020. De oncologisch chirurg heeft in haar reactie op 19 april 2024 laten weten dat er buiten de verwijsbrief om geen contact had plaatsgevonden. Ook heeft zij klager meegedeeld dat de CT-scan uit 2020 inmiddels was beoordeeld en dat de afwijking niet gegroeid was sinds 2020. Hierna heeft klager de oncologisch chirug nog een aantal keren benaderd via mijnR.

3.8 Op 22 april 2024 hebben klager en de oncologisch chirurg telefonisch contact gehad waarbij de oncologisch chirurg aan klager heeft teruggekoppeld dat de meest waarschijnlijke diagnose is dat het gaat om een normaalvariant. Ook heeft zij haar bevindingen schriftelijk teruggekoppeld aan de verwijzend internist en de huisarts.

3.9 Op 25 april 2024 stond op initiatief van de oncologisch chirurg en met instemming van klager een gesprek gepland tussen klager, de oncologisch chirurg en klagers psychiater om verder beleid te bespreken. Het voorstel van de oncologisch chirurg was om, als binnen het P geen biopt zou worden genomen, nog eenmalig een MRI te maken over drie maanden en dan de follow up te beëindigen.

3.10 Klager heeft echter op 22 april 2024 via mijnR aan de oncologisch chirurg laten weten dat hij de behandeling in het R wilde afsluiten en weer verwezen te willen worden naar het P om daar alsnog een biopsie te krijgen. Wel wilde hij nog een MRI in het R. De oncologisch chirurg heeft vervolgens op 23 april 2024 aan klager meegedeeld dat, waneer de behandeling in het R zou worden beëindigd, er ook geen nieuwe MRI scan meer zou worden aangevraagd.

3.11 In mei 2024 is klager een klachtprocedure gestart bij de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis. Nog voor de afronding van die procedure is klager deze tuchtprocedure gestart.

4. De klacht en de reactie van de oncologisch chirurg

4.1 Klager verwijt de oncologisch chirurg (samengevat weergegeven) dat:

1. klager volgens een brief van het R geopereerd zou worden en dat dit volgens de oncologisch chirurg inderdaad het plan was, maar dat zij zich gaandeweg heeft bedacht en ervan heeft afgezien;

2. zij als oncologisch chirurg geen patiënten spreekt op het spreekuur maar ingrepen uitvoert en niet als poortwachter kan fungeren voor verwijzing naar een operatie;

3. zij als diagnose genoteerd heeft dat er sprake is van benigne neoplasma en geen aanvullende onderzoeken heeft gedaan maar haar diagnose wel heeft veranderd;

4. zij geen MRI heeft aangevraagd wat wel noodzakelijk is om botlaesies te duiden. Dat ze heeft geschreven dat ze een biopsie heeft aangevraagd voor klagers gemoedsrust, wat volgens klager niet waar is omdat een MRI en biopsie al lang hadden moeten gebeuren;

5. zij heeft gelogen in de klachtenbrief dat er geen sprake is van een benigne neoplasma;

6. zij beloftes heeft gedaan over klagers gezondheid die ze niet mag doen;

7. zij geen diagnose heeft gesteld terwijl alles op kanker wees;

8. zij contact heeft opgenomen met klagers psychiater;

9. zij tijdens het eerste consult heeft gezegd dat sprake was van plaatselijke tumorgroei en ook dat het geen osteoartritis kan zijn, maar dit later keihard heeft ontkend;

10. zij haar eed heeft misbruikt door te zeggen dat ze klager alleen goed mag helpen en niet mag schaden terwijl ze klager juist wilde schaden;

11. zij alles in overleg met de radioloog heeft gedaan terwijl dit zelfstandig besloten had moeten worden en het contact met de radioloog heeft verboden, omdat klager daarmee geen behandelrelatie had;

12. zij in het verslag van de herbeoordeling CT thorax heeft geschreven dat er geen aanwijzingen voor een RIP (Ruimte Innemend Proces) zijn en geen goede differentiaaldiagnoses heeft genoemd.

4.2 De oncologisch chirurg heeft het college verzocht de klacht in alle onderdelen ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de oncologisch chirurg de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende oncologisch chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de oncologisch chirurg geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel 1. toezegging operatie

5.2 Volgens klager zou de oncologisch chirurg gezegd hebben dat zij van plan was om hem te opereren maar heeft zij daar later vanaf gezien.

5.3 De oncologisch chirurg ontkent dat zij een dergelijke toezegging heeft gedaan. Het college vindt hiervoor ook geen aanwijzingen in het dossier. Dit klachtonderdeel mist daarmee feitelijke grondslag en is om die reden kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 2. geen poortwachterfunctie als chirurg

5.4 Klager gaat er bij dit klachtonderdeel ten onrechte van uit dat de oncologisch chirurg in haar functie geen patiënten op het spreekuur zou zien en om die reden niet als arts met een poortwachterfunctie zou kunnen fungeren voor verwijzing naar een operatie bij haar. Dit klachtonderdeel is daarmee kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 3. en 5. verandering diagnose zonder nader onderzoek en liegen over diagnose in klachtenbrief

5.5 Volgens klager heeft de oncologisch chirurg eerst als diagnose genoteerd dat sprake is van een benigne neoplasma en heeft zij deze diagnose zonder verder onderzoek veranderd nadat klager daar vragen over had gesteld. Verder meent klager dat de oncologisch chirurg in haar klachtenbrief heeft gelogen dat geen sprake is van een benigne neoplasma.

5.6 De oncologisch chirurg heeft in reactie hierop toegelicht dat de initiële werkdiagnose inderdaad was dat sprake was van een benigne neoplasma. Na bespreking van de casus van klager op het mdo en na beoordeling en vergelijking van het beeldmateriaal uit 2020 is deze werkdiagnose veranderd in de diagnose “normaalvariant”. Dit was dus niet na vragen van klager. Naar het oordeel van het college heeft de oncologisch chirurg terecht opgemerkt dat een dergelijke nadere specificatie van de werkdiagnose gebruikelijk is en dat deze ook niet onjuist is of onzorgvuldig tot stand gekomen. Dat de oncologisch chirurg vervolgens zou hebben gelogen door in haar klachtenbrief deze nadere specificatie te hanteren, is dan ook niet aan de orde. Dit betekent dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in zoverre geen sprake is. De klachtonderdelen 3. en 5. zijn eveneens kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 4. niet aanvragen MRI en biopsie

5.7 Klager verwijt de oncologisch chirurg dat zij geen MRI en biopsie heeft aangevraagd. Volgens klager was dit wel noodzakelijk en niet alleen voor zijn gemoedsrust.

5.8 In reactie hierop heeft de oncologisch chirurg zich naar het oordeel van het college terecht op het standpunt gesteld dat het niet aan de patiënt is om te beoordelen welke medische behandelingen noodzakelijk zijn. De oncologisch chirurg heeft (met de overige bij de behandeling betrokken artsen) op basis van de beschikbare gegevens en vanuit haar expertise tot het oordeel kunnen komen dat het uitvoeren van een biopsie en/of MRI voor het stellen van een diagnose niet nodig was. Ook klachtonderdeel 4. is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 6. beloftes doen over klagers gezondheid

5.9 Klager verwijt de oncologisch chirurg dat zij tegen hem gezegd zou hebben dat hij in de toekomst 100% zeker geen klachten zou krijgen die gerelateerd zouden zijn aan de bult op zijn borstbeen.

5.10 Volgens de oncologisch chirurg heeft klager aan haar gevraagd of een normaalvariant maligne kan ontaarden, oftewel of zijn “bult” een kwaadaardige tumor kon worden. Op die vraag heeft de oncologisch chirurg ontkennend geantwoord en daar blijft zij bij. Daarbij heeft zij klager niet de garantie gegeven dat hij nooit klachten zou kunnen krijgen van andere aandoeningen aan zijn borstbeen.

5.11 Het college kan deze uitleg van de oncologisch chirurg volgen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat zij beloftes aan klager heeft gedaan die niet juist zijn. Klachtonderdeel 6. is dan ook kennelijk ongegrond.

Klachtonderdelen 7. en 12. geen diagnose stellen en geen juiste differentiaaldiagnose

5.12 Deze verwijten houden in dat de oncologisch chirurg geen diagnose heeft gesteld terwijl alles wees op kanker, dat zij ten onrechte heeft geschreven dat geen sprake was van een RIP (Ruimte Innemend Proces) en dat zij geen juiste differentiaaldiagnose heeft gesteld.

5.13 De oncologisch chirurg heeft hierover terecht naar voren gebracht dat zij wel degelijk een diagnose heeft gesteld, namelijk dat sprake is van een zogenaamde normaalvariant, zijnde een benigne afwijking waarvoor geen verdere behandeling geïndiceerd is. Dit volgt naar het oordeel van het college ook uit het medisch dossier. Voor zover klager meent dat een verkeerde (differentiaal)diagnose is gesteld, volgt het college hem daarin niet. Anders dan klager aanneemt, biedt het dossier geen aanknopingspunten voor de aanwezigheid van kanker. Dit leidt tot de conclusie dat de klachtonderdelen 7. en 12. kennelijk ongegrond zijn.

Klachtonderdeel 8. contact opnemen met klagers psychiater

5.14 Klager neemt de oncologisch chirurg kwalijk dat zij contact heeft opgenomen met zijn behandelend psychiater.

5.15 Volgens de oncologisch chirurg heeft zij met toestemming van klager contact opgenomen met klagers psychiater nadat zij constateerde dat klager moeite had om de gestelde diagnose (een normaalvariant) te accepteren. Zo blijkt dit ook uit het dossier. De oncologisch chirurg heeft naar eigen zeggen geprobeerd in klagers belang een gesprek tot stand te brengen met als doel klager te helpen in het copen met de diagnose. Het college ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De oncologisch chirurg heeft in zoverre dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Hiermee is klachtonderdeel 8. kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 9. spreken over plaatselijke tumorgroei en dit later ontkennen

5.16 Volgens klager zou de oncologisch chirurg tijdens het eerste consult gezegd hebben dat sprake was van lokale tumorgroei en dit later weer ontkend hebben.

5.17 De oncologisch chirurg heeft in reactie hierop verklaard dat zij nooit heeft gesproken over lokale tumorgroei. Uit het dossier blijkt ook niet dat ze dit zou hebben gezegd. Dit klachtonderdeel mist hiermee feitelijke grondslag en is om die reden kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 10. misbruiken eed

5.18 Klager vewijt de oncologisch chirurg dat zij haar eed heeft misbruikt door te zeggen dat ze klager alleen goed mag helpen en niet mag schaden terwijl ze klager juist wilde schaden. Volgens klager is hij geestelijk geschaad door de oncologisch chirurg en is er lichamelijk misschien ook een proces gaande wijzend op vorderende ziekteprocessen.

5.19 De oncologisch chirurg stelt zich op het standpunt dat zij klager niet geschaad heeft, juist integendeel: zij heeft geprobeerd het geestelijk lijden van klager te beperken door zijn psychiater in het acceptatieproces te betrekken. Verder zou het onnodig uitvoeren van een biopsie juist schade kunnen toebrengen. De oncologisch chirurg meent dat haar niet kan worden aangerekend dat klager weigert te accepteren dat sprake is van een normaalvariant waarvoor geen behandeling nodig is. Het college volgt de oncologisch chirurg hierin. Van het door haar misbruiken van haar eed is dan ook niet gebleken. Klachtonderdeel 10. is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 11. overleg met radioloog

5.20 Dit klachtonderdeel houdt in dat de oncologisch chirurg alles in overleg met de radioloog heeft gedaan terwijl dit zelfstandig besloten had moeten worden. Daarnaast verwijt klager de oncologisch chirurg dat zij hem het contact met de radioloog had verboden omdat hij daarmee geen behandelrelatie had.

5.21 Het college volgt het standpunt van de oncologisch chirurg dat zij juist zorgvuldig heeft gehandeld door een radioloog te consulteren voor een nauwkeurige bestudering van alle beelden van de afwijking van klager. Dit valt immers bij uitstek onder de expertise van de radioloog. Overigens is ook openlijk door de oncologisch chirurg met klager gecommuniceerd over het overleg met de radioloog: zo was voor klager duidelijk dat hij besproken zou worden bij het mdo en dat de beelden vanaf 2020 beoordeeld waren door een radioloog. Aanvullend zijn op verzoek van klager ook nog de beelden van de CT-scan van de halsvaten uit 2020 door een radioloog beoordeeld. Het college ziet dan ook niet in welk tuchtrechtelijk verwijt de oncologisch chirurg op dit punt valt te maken. Daarnaast kan het college niet vaststellen dat de oncologisch chirurg klager zou hebben verboden om contact op te nemen met de radioloog. Dit leidt tot de conclusie dat ook klachtonderdeel 11. kennelijk ongegrond is.

Slotsom

5.22 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 15 september 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, W.J.P. van Boven en D.J.A. Sonneveld, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.