ECLI:NL:TGZRZWO:2025:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7764

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:83
Datum uitspraak: 22-07-2025
Datum publicatie: 23-07-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7764
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een psychiater gegrond. Maatregel: berisping. De klacht gaat over een door verweerder opgesteld keuringsrapport rijgeschiktheid van klager, waarin werd geconcludeerd dat klager niet rijgeschikt was. Klager was het daar niet mee eens en liet een onafhankelijke herkeuring doen, daaruit kwam naar voren dat er geen beperkingen waren. Het college oordeelt dat verweerder in het rapport op onvoldoende inzichtelijke en consistente wijze uiteen heeft gezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Verweerder heeft in dit geval op meerdere onderdelen onvoldoende blijk gegeven van de vereiste vakkundigheid en zorgvuldigheid, niet alleen bij het afnemen van het onderzoek maar ook bij het opstellen van de rapportage. Gelet op de opstelling van verweerder in de aan deze procedure voorafgaande correspondentie tussen hem en klager en ook in de procedure voor het tuchtcollege heeft verweerder weinig zelfinzicht en -reflectie getoond, berisping daarom passend en geboden.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing van 22 juli 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

gemachtigde: C,

tegen

D,

psychiater,

werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de psychiater.

1. De zaak in het kort

1.1 De klacht gaat over een door de psychiater opgesteld keuringsrapport rijgeschiktheid van klager. Klager was drie keer gezakt voor zijn rijexamen en kreeg na de laatste keer zakken het advies van de examinator van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) om zich te laten onderzoeken wegens aandachtsproblemen tijdens het rijden. Op 2 maart 2024 kwam klager bij de psychiater voor een keuring. Uit het keuringsrapport kwam naar voren dat de psychiater klager niet rijgeschikt achtte. Klager was het daar niet mee eens en diende een klacht in bij de psychiater. Hierna liet klager op 20 juli 2024 een onafhankelijke herkeuring doen, waarbij werd geconcludeerd dat hij rijgeschikt is en er geen beperkingen waren.

1.2 Klager verwijt de psychiater dat zijn keuringsrapport is gebaseerd op onjuiste informatie en dat het onderzoek niet goed is uitgevoerd.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 oktober 2024;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 30 oktober 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 Klager heeft voorafgaand aan de zitting aangekondigd zijn moeder als getuige te willen horen. Bij aanvang van de zitting heeft de gemachtigde van klager dat verzoek ingetrokken.

2.3 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.4 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 juni 2025. De partijen zijn verschenen. Klager werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klager heeft een pleitnotitie aan het college en de andere partij overhandigd. Omdat de gemachtigde van klager de pleitnota niet heeft voorgedragen is deze buiten beschouwing gelaten.

3. Wat is er gebeurd?

3.1 Klager, geboren in 2003, werd als vijf-jarig kind psychologisch onderzocht vanwege concentratieproblemen op school. In het onderzoeksrapport van 2009 werd geconcludeerd (alle citaten zijn overgenomen inclusief eventuele spel- en typfouten):


‘(..) Concluderend kan er gezegd worden dat er mogelijk sprake is van een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Er zijn kenmerken van ODD, alhoewel deze meer naar voren komen in een schoolse situatie. Doordat [RTG: voornaam klager] nog erg jong is, en nog volop in ontwikkelin, is het moeilijk om nu al een goede diagnose te stellen. (..)’

De behandeling van klager bestond onder andere uit medicatie methylfenidaat en daarna Concerta. Klager stopte in 2023/2024 met het innemen van de medicijnen.

3.2 Toen klager in 2024 voor de derde keer zakte voor zijn rijexamen, adviseerde de CBR-examinator om een medische keuring te ondergaan in verband met aandacht- en concentratieproblemen tijdens het rijden. De CBR-examinator vroeg klager of hij mogelijk ADHD had. Klager bevestigde dat.

3.3 Op 2 maart 2024 onderzocht verweerder klager en hadden zij een gesprek. Vervolgens stelde verweerder een keuringsrapport rijgeschiktheid op, waarin hij klager niet rijgeschikt achtte. Hierover noteerde verweerder in de rapportage van 26 maart 2024 - na correctie op verzoek van klager - het volgende:

‘(..)A werd op zijn 12e jaar onderzocht op ASS. De diagnose werd destijds niet gesteld, maar bij ons onderzoek lijken er wel kenmerken van ASS zichtbaar, onder meer de vlakke mimiek en het niet zo goed zicht hebben op zichzelf. Zo vindt hij onder meer de kritiek van de examinatoren niet terecht, herkent het niet. Hij lijkt zichzelf enigszins te overschatten. (..)
Bij het onderzoek valt op dat veel vragen door moeder worden beantwoord, voor A zelf de kans krijgt om te antwoorden. Er lijkt sprake van een trage informatieverwerking bij A.

A lijkt overigens goed in zijn vel te zitten. Er lijkt, afgezien van enige ASS kenmerken, geen sprake van comorbiditeit. Hij ontwikkelt zich goed. Hij heeft een bijbaan, hobby’s, voldoende sociale contacten, is lichamelijk gezond, psychisch stabiel.
Er blijken bij onderzoek bijzonderheden, waardoor er lichte twijfels zijn aan zijn rijgeschiktheid. (..)

Conclusie
A is bekend met ADHD en er zijn kenmerken van ASS. Er lijkt sprake van een gebrek aan zelfreflectie, enig overschatten van zichzelf, een gebrek aan ziektebesef en -inzicht. De examinatoren signaleren aandachtsproblemen en een moeite met vooruitkijken, anticiperen, bij deelname aan het verkeer. Omdat A nu niet meer behandeld wordt voor zijn ADHD en gezien de gesignaleerde problemen, gekoppeld aan zijn, in dit licht bijzondere, wens om piloot te worden, kreeg A het advies om zich nader te laten onderzoeken en mogelijk behandelen, omdat A nu niet rijgeschikt te achten is.’

3.4 Klager was het niet eens met de rapportage en diende op 29 april 2024 een klacht in bij F, het bureau waaraan verweerder verbonden is. Verweerder reageerde schriftelijk op de klacht. Op 20 juli 2024 liet klager een herkeuring doen bij een onafhankelijke psychiater. Daaruit kwam naar voren dat er geen beperkingen in de rijvaardigheid van klager werden gezien en klager dus rijgeschikt werd geacht.

4. De klacht en de reactie van de psychiater

4.1 Klager verwijt de psychiater dat hij:

  1. onzorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht;
  2. een onjuiste rapportage heeft opgesteld, onder andere door misinterpretatie van ADHD-diagnose, foute observaties over gedrag en het gebrek aan een eigen evaluatie.

4.2. De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij vindt dat hij zorgvuldig en volgens de geldende regels onderzoek heeft gedaan.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 Het college moet de ingediende klacht beoordelen aan de hand van zakelijke criteria. De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Meer in het bijzonder is op het handelen van de psychiater de (ministeriële) Regeling eisen geschiktheid 2000 van toepassing.

5.2 Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG 30 januari 2014, ECLI:NL:TGZCTG:2014:17) dient een deskundigenrapport te worden getoetst aan de volgende criteria:

1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;

3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;

4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;

5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.

Het tuchtcollege toetst ten volle of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Klachtonderdelen a) en b) Onzorgvuldig medisch onderzoek en onjuiste rapportage

5.3 Gelet op de samenhang ziet het college aanleiding alle klachtonderdelen gezamenlijk te bespreken. De kern van de klacht is dat verweerder onzorgvuldig is geweest bij de uitvoering van de keuring. In dit verband heeft verweerder klager gezien en nadien een rapport uitgebracht.

5.4 Wanneer het CBR een vermoeden heeft van onvoldoende rijvaardigheid, dan wel twijfelt aan de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorvoertuig dan kan het CBR (laten) onderzoeken of iemand geschikt is om te rijden. Gelet op de vraagstelling behoorde dat onderzoek door een psychiater uitgevoerd te worden. Verweerder heeft klager voor de keuring onderzocht.

5.5 Klager stelt dat de wijze van de totstandkoming en de inhoud van de rapportage onzorgvuldig zijn. Hij geeft aan dat hij is gezien door een medewerker van verweerder en in eerste instantie niet door verweerder zelf. Na het uitvragen door die medewerker is verweerder de samenvatting van de bevindingen van zijn medewerker komen aanhoren en heeft hij klager een paar vragen gesteld. Verweerder geeft aan dat dat zijn gebruikelijke werkwijze is; het zijn studenten geneeskunde of psychologie die de eerste intake doen. Het college is van oordeel dat het onderzoek en de rapportage tekortkomingen vertonen, omdat de conclusies die verweerder in zijn rapport heeft getrokken onvoldoende zijn onderbouwd en onderzocht. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar het psychologisch onderzoek van 2009, maar daaruit volgt niet dat klager destijds gediagnosticeerd is met ADHD. De veronderstelling in het rapport dat er bij klager ADHD was vastgesteld komt het college daarom niet zonder meer begrijpelijk voor, temeer nu verweerder ook constateerde dat klager zich in de jaren nadien goed ontwikkelde en psychisch stabiel was. Uit het rapport volgt niet dat verweerder rekening heeft gehouden met de persoonsontwikkeling van klager. Bij verweerder was bekend dat klager op 12-jarige leeftijd opnieuw is onderzocht (waar trekken van een Autisme Spectrum Stoornis werden gezien, maar onvoldoende voor een diagnostische classificatie). Het daarop betrekking hebbende rapport is door verweerder niet opgevraagd of ingezien. Wanneer verweerder stelt dat hij zelf geen diagnose ADHD heeft gesteld, is voor het college niet zonder meer begrijpelijk wat verweerder in deze context bedoelt met zijn opmerking over een gebrek aan zelfreflectie, ziektebesef en -inzicht. Datzelfde geldt voor de koppeling die verweerder maakt met de wens van klager om piloot te worden en het niet meer nemen van medicatie (Concerta). Behalve een verwijzing naar de Regeling eisen geschiktheid 2000 en de daarbij behorende checklist heeft verweerder hier, ook ter zitting, geen nader inzicht in kunnen geven. Zonder duidelijke onderbouwing ziet het college niet in wat de relevantie daarvan is en komt een en ander in zekere zin suggestief over.
Verder komt in het rapport naar voren dat verweerder lichte twijfels had aan de rijgeschiktheid van klager, op basis waarvan hij tot zijn conclusie komt. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat hij een ‘niet pluis gevoel’ had. Verweerder heeft toen geen eigen onderzoek gedaan door bijvoorbeeld navraag te doen bij de behandelend sector of informatie op te vragen bij de huisarts over de (huidige) gezondheidstoestand van klager. Het had juist vanwege dat ‘niet pluis gevoel’ op zijn weg gelegen om wel nader onderzoek te doen alvorens een conclusie daaraan te verbinden of om, zonder dat nader onderzoek, van een oordeel over de rijgeschiktheid af te zien.

5.6 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt het college tot de conclusie dat de rapportage niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden, zoals vermeld in rechtsoverweging 5.2. De rapportage is op onderdelen onduidelijk en onjuist, de genoemde feiten en omstandigheden leiden niet logischerwijs tot de getrokken conclusie, de gebruikte onderzoeksmethode was niet afdoende en er is geen nadere informatie opgevraagd. De klachtonderdelen a) en b) zijn daarom gegrond.

Slotsom

5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.

Maatregel

5.8 Het college oordeelt dat verweerder in het rapport op onvoldoende inzichtelijke en consistente wijze uiteen heeft gezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen. Zowel de gekeurde zelf als de samenleving moeten erop kunnen vertrouwen dat een deskundigenrapport in het kader van een rijvaardigheidskeuring op een vakkundige en zorgvuldige wijze tot stand komt. Er staan immers grote belangen op het spel, voor zowel de keurling (geen rijexamen mogen afleggen) als de samenleving als geheel (verkeersveiligheid). Verweerder is als expert ingeschakeld via het CBR. Hij heeft in dit geval op meerdere onderdelen onvoldoende blijk gegeven van de vereiste vakkundigheid en zorgvuldigheid, niet alleen bij het afnemen van het onderzoek maar ook bij het opstellen van de rapportage. Na uitgebreide bespreking van de handelwijze van verweerder ter zitting heeft deze uiteindelijk aangegeven dat het achteraf gezien wellicht beter was geweest als hij zich zou hebben onthouden van een advies over de rijgeschiktheid van klager. Wat daarvan ook zij, de opstelling van verweerder in de aan deze procedure voorafgaande correspondentie tussen hem en klager en ook in de procedure voor het tuchtcollege heeft verweerder weinig zelfinzicht en -reflectie getoond. Alles afwegende kan met een waarschuwing niet worden volstaan en is dan ook de maatregel van berisping passend en geboden.

Publicatie

5.9 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere keurende artsen van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

Verzoek schadevergoeding

5.10 Klager heeft verzocht om vergoeding van de door hem geleden schade. Tijdens de zitting heeft de voorzitter aan klager uitgelegd dat in een tuchtprocedure geen schadevergoeding kan worden toegekend. Het medisch tuchtrecht is bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van de gezondheidszorg en leent zich om die reden niet voor toewijzing van een verzoek om schadevergoeding. Het college heeft niet de bevoegdheid om aan klager enig bedrag aan schadevergoeding toe te kennen. Klager begreep dit. Het college leidt hieruit af dat klager zijn verzoek daarmee niet langer handhaaft dus zal hierover niet oordelen.

6. De beslissing


Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de psychiater de maatregel op van een berisping;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht/Gezondheidszorg Jurisprudentie en De Psychiater.

Deze beslissing is gegeven door G. Tangenberg, voorzitter, C.A. Bol, lid-jurist, C.M.J.H. Vermeulen, H.A.M. Veneman en H.J. Kolthof, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.

secretaris voorzitter

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.