ECLI:NL:TGZRZWO:2025:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8332
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:82 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-07-2025 |
Datum publicatie: | 15-07-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2025/8332 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de GZ-psycholoog dat de dagrapportages, die zijn opgemaakt door de leden van de groepsobservatie tijdens het verblijf van klager in de inrichting in 2015, ten onrechte zijn vernietigd. De voorzitter komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is, maar de klacht kennelijk ongegrond is. De dagrapportages zijn terecht vernietigd en verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Voorzittersbeslissingvan 11 juli 2025 op de klacht van:
A,
verblijvende te B,
klager,
tegen
C,
destijds gezondheidszorgpsycholoog,
(destijds) werkzaam als (waarnemend) directeur van het D,
verweerder, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mr. A.W. Hielkema, werkzaam bij de VvAA te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager verwijt de GZ-psycholoog dat de dagrapportages, die zijn opgemaakt
door de leden van de groepsobservatie tijdens het verblijf van klager in de inrichting
in 2015, ten onrechte zijn vernietigd.
1.2 De voorzitter komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is, maar de klacht
kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan
de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard.
Hierna licht de voorzitter toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De voorzitter heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 21 maart 2025;
- het verweerschrift, ontvangen op 26 mei 2025.
3. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
3.1 Volgens klager heeft de GZ-psycholoog, als directeur van het D, ten onrechte
de dagrapportages, opgemaakt tijdens het verblijf van klager in 2015, laten vernietigen.
Klager stelt dat de dagrapportages van de observaties, omdat deze ten grondslag liggen
aan klinisch observatieonderzoek door benoemde deskundigen, onder gegevens vallen
die opgenomen moeten worden in het medisch dossier en 20 jaar bewaard moeten worden.
3.2 De GZ-psycholoog heeft verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en
de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. De GZ-psycholoog heeft een beroep op
verjaring gedaan voor zover de klacht ziet op de observatie van klager vóór 20 maart
2015.
De GZ-psycholoog heeft verder aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is omdat zijn
handelen niet valt onder de tweede tuchtnorm. De GZ-psycholoog stelt zich op het standpunt
dat hij niet gehandeld heeft in zijn BIG-geregistreerde hoedanigheid en bij zijn taken
geen kennis of kunde als GZ-psycholoog heeft ingezet of benut. Bovendien heeft het
handelen volgens de GZ-psycholoog onvoldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg.
De GZ-psycholoog wijst erop dat voorkomen moet worden dat een bestuurder in een zorginstelling
tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes in de bedrijfsvoering waarvoor
hem in zijn managementfunctie in beginsel beleidsvrijheid toekomt. Voor het geval
de klacht wel inhoudelijk wordt beoordeeld, heeft de GZ-psycholoog verzocht de klacht
ongegrond te verklaren.
3.3 De voorzitter gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen
Ontvankelijkheid
Verjaring
4.1 Klager schrijft in het klaagschrift dat hij in 2014 en 2015 is opgenomen
in het D en in 2018 bij het NIFP onder meer heeft verzocht om een afschrift van alle
opgemaakte dagrapportages. In de omschrijving van de klacht is weergegeven dat de
GZ-psycholoog, volgens klager, de dagrapportages opgemaakt door leden van de groepsobservatie
gedurende zijn observatieperiode in 2015 in het D ten onrechte heeft vernietigd.
Verweerder doet een beroep op verjaring voor zover de klacht ziet op handelen vóór
20 maart 2015.
4.2 De voorzitter stelt vast dat klager expliciet klaagt over de observatieperiode van klager in het D in 2015. Klager is in 2015 van 21 april 2015 tot 2 juni 2015 opgenomen geweest in het D. Daarmee ziet de klacht niet op handelen vóór 20 maart 2015. De in het tuchtrecht geldende verjaringstermijn van tien jaren was ten tijde van de indiening van het klaagschrift niet verstreken en leidt daarom niet tot niet-ontvankelijkheid van klager.
Tweede tuchtnorm
4.3 Klager klaagt tegen de GZ-psycholoog in zijn functie van bestuurder. De
GZ-psycholoog was destijds BIG-geregistreerd (tot 2022) en in 2018, toen klager vroeg
om afschriften van gegevens uit zijn dossier, waarnemend directeur van het D.
Verweerder heeft aangevoerd dat zijn handelen niet valt onder de tweede tuchtnorm,
gelet op het aangevoerde dat is weergegeven onder 3.2.
4.4 De voorzitter moet allereerst beoordelen of het verweten handelen valt onder de zogenoemde tweede tuchtnorm, artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De verweten gedraging gaat in de kern over het beheer en de vernietiging van gegevens omtrent klager onder de verantwoordelijkheid van het D tot stand gekomen stukken (in dit geval dagrapportages). Voor de ontvankelijkheid moet het handelen voldoende weerslag hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg én moet het handelen tevens in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde – naast de hoedanigheid van bestuurder – hebben plaatsgevonden. Daarvan kan sprake zijn als een BIG-geregistreerde zich bij zijn optreden als bestuurder tevens heeft begeven op het terrein waarop hij de deskundigheid bezit waarvoor hij is ingeschreven in het BIG-register.
4.5 De voorzitter is van oordeel dat het verwijt ziet op het handelen van de
GZ-psycholoog en de omgang met het onder zijn beheer vallend dossier van klager en
(medische) gegevens van klager. Uit hoofde van zijn deskundigheid als GZ-psycholoog
wordt hij geacht op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent het beheer en eventuele
afschriften van (medische) gegevens van klager. Als waarnemend directeur van het D
in combinatie met de kennis uit hoofde van zijn deskundigheid als GZ-psycholoog heeft
hij de verantwoordelijkheid over het (beheer van het) dossier van klager. De GZ-psycholoog
heeft zich daarmee als bestuurder begeven op het deskundigheidsgebied waarvoor hij
destijds ingeschreven stond in het BIG-register. Aan het weerslagcriterium, zoals
genoemd in 4.4, is ook voldaan nu het gaat om (onderzoeks)gegevens van werkenden in
de gezondheidszorg die betrekking hebben op klager zelf.
4.6 Gelet op het voorgaande is klager ontvankelijk en zal de voorzitter de
klacht hierna inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.7 De voorzitter overweegt dat de vraag moet worden beantwoord of de GZ-psycholoog met zijn handelen binnen de grenzen van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet BIG is gebleven. Klager stelt zich op het standpunt dat de dagrapportages opgemaakt worden door leden van de groepsleiding van het D en de groepsleiding een zelfstandige vakgroep is die deel uitmaakt van het multidisciplinair onderzoeksteam. Volgens klager waren de dagrapportages onderliggende gegevens van de benoemde deskundigen (en hun rapportages over klager). De dagrapportages vielen daarmee onder Boek 7, Titel 7, Afdeling 5 Burgerlijk Wetboek (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, WGBO) en hadden niet mogen worden vernietigd.
De GZ-psycholoog heeft aangevoerd dat de dagrapportages niet aangeleverd worden aan
het multidisciplinair onderzoeksteam en daarmee geen onderdeel zijn van het onderzoeksdossier.
De dagrapportages vallen daarmee niet onder de bewaarplicht van Afdeling 5 van Boek
7 BW (hierna ook: WGBO).
4.8 Artikel 7:464 BW verklaart Afdeling 5 van Boek 7 BW van toepassing als
er in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf handelingen op het gebied
van de geneeskunst worden verricht ‘anders dan krachtens een behandelingsovereenkomst’,
tenzij de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen verzet. Psychiatrisch en psychologisch
onderzoek (observatie) Pro Justitia, waarvan in casu sprake is, ten behoeve van rapportage
vallen onder de reikwijdte van het begrip ‘handelingen op het gebied van de geneeskunst’,
zoals hiervoor bedoeld. Verder is relevant artikel 7:454 BW omtrent de dossierplicht
voor de hulpverlener. Uitgezonderd de persoonlijke werkaantekeningen van de forensisch
onderzoekers, maken de bij de observatie verzamelde gegevens omtrent de gezondheid
en behandeling van de onderzochte deel uit van het medisch dossier. Uitgangspunt van
de WGBO is dat de onderzochte een fundamenteel recht heeft op kennisname van de inhoud
van zijn medisch dossier, tenzij het belang van de persoonlijke levenssfeer van een
ander daaraan in de weg staat.
4.9 Uit de stukken blijkt dat de dagrapportages niet aangeleverd worden aan
de onderzoekers, maar dat een individuele groepsleider een eindrapport schrijft en
bijdraagt aan de multidisciplinaire overleggen. De dagrapportages liggen daarmee niet
rechtstreeks ten grondslag aan de door de benoemde deskundigen opgemaakte rapportages.
Daarmee zijn de dagrapportages, naar het oordeel van de voorzitter, geen medische
gegevens die opgenomen dienen te worden in het medisch dossier en de daarbij behorende
bewaarplicht.
De voorzitter overweegt dat de gegevens wel vallen onder gegevens waarvan het beheer
en de bewaartermijn in de Penitentiaire Maatregel (PM) is vastgelegd. Het D is een
huis van bewaring, een justitiële inrichting, waar gedetineerden worden geplaatst
in het kader van observatie.
In artikel 36 tot en met 40 van de PM is bepaald welke gegevens in het penitentiair dossier moeten worden opgenomen. Uit artikel 36 PM volgt dat het penitentiair dossier volgens een vaste standaardindeling is opgebouwd en in een afsluitbare ruimte in de inrichting wordt bewaard. In het penitentiair dossier zit een overzicht van de periodes en inrichtingen van verblijf, selectie- en plaatsingsvoorstellen, registratiekaarten en de in artikel 37 PM genoemde bescheiden.
In artikel 37 PM staat een limitatieve opsomming van hetgeen in het penitentiair dossier
wordt opgenomen. Dagrapportages staan daar niet in vermeld.
In artikel 37, tweede lid, PM staat dat overige op de gedetineerde betrekking hebbende
stukken worden verzameld in een inrichtingsdossier. In artikel 39, vierde lid, van
de PM staat dat het inrichtingsdossier zes maanden na het verblijf van de gedetineerde
in de inrichting wordt vernietigd, tenzij de gedetineerde vóór afloop van deze termijn
opnieuw in die inrichting wordt gedetineerd.
De voorzitter is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat de dagrapportages niet
ten onrechte zijn vernietigd, klager is immers niet binnen die zes maanden nog een
keer in het D geweest. Daarmee heeft verweerder, als eindverantwoordelijke voor het
beheer van het dossier, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.10 De klacht is dus kennelijk ongegrond.
5. De beslissing
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 11 juli 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan
door
J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
secretaris voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- de voorzitter u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.