ECLI:NL:TGZRZWO:2025:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024-7948
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:80 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-07-2025 |
Datum publicatie: | 15-07-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2024-7948 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist-endocrinoloog kennelijk ongegrond. Klager is na behandeling met immunotherapie (vanwege een uitgezaaid melanoom) in 2014 gediagnosticeerd met hypofysitis. Daarvoor is hij vervolgens door verweerder behandeld met onder meer schildklierhormoonsubstitutie. De klacht heeft betrekking op deze behandeling. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 11 juli 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
internist-endocrinoloog,
destijds werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de internist-endocrinoloog,
gemachtigde: mr. L. Wijnbergen, werkzaam in Groningen.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is na behandeling met immunotherapie (vanwege een uitgezaaid melanoom) in 2014 gediagnosticeerd met hypofysitis. Daarvoor is hij vervolgens door verweerder behandeld met onder meer schildklierhormoonsubstitutie. De klacht heeft betrekking op deze behandeling.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 23 december 2024;
- een brief van de secretaris van 8 januari 2025;
- het aanvullende klaagschrift, ontvangen op 28 januari 2025;
- het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 5 maart 2025.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Vanwege een onder andere cerebraal gemetastaseerd melanoom was klager sinds 2010 onder behandeling van de afdeling interne oncologie van het E.
3.2 Na jaren van verschillende (soorten) behandelingen, is in 2014 gestart met immunotherapie in de vorm van ipilimumab monotherapie. Na twee behandelingen ontwikkelde klager een immunotherapie-gemedieerde hypofysitis, vastgesteld op basis van de klachten (post-ipilimumab hoofdpijn) en de kenmerkende laboratorium-afwijkingen. Deze diagnose is in september 2014 gesteld. Hiervoor is onder andere schildklierhormoonsubstitutietherapie ingezet.
3.3 Klager is vervolgens op 26 september 2014 in het kader van het hypofyse-spreekuur voor het eerst gezien op de polikliniek endocrinologie door een internist-endocrinoloog in opleiding. Verweerder was als supervisor betrokken. Onderdeel van het bepaalde beleid betrof onder meer continuering van de schildklierhormoonsubstitutie.
3.4 Aanvankelijk is klager een aantal keren gezien door de internist-endocrinoloog in opleiding, onder supervisie van verweerder. Na het vertrek van de arts in opleiding heeft verweerder de verdere behandeling op zich genomen.
3.5 In februari 2015 is de controle en behandeling van de hypofysitis overgedragen aan de internist-oncoloog.
3.6 Vanwege een verstoord slaappatroon is klager in mei 2016 nog een keer gezien door verweerder. Verder heeft in juni 2016 nog een telefonisch contact tussen beide plaatsgevonden, waarna de verdere behandeling weer is overgedragen aan de internist-oncoloog.
3.7 In oktober 2016 is klager toch weer terugverwezen naar de afdeling endocrinologie, omdat hij op eigen initiatief de dosering van zowel het schildklierhormoon als bijnierschorshormoon had verlaagd. Op verzoek van klager is de behandeling toen voortgezet door een andere internist-endocrinoloog dan verweerder. Wel is verweerder nog als supervisor betrokken geweest bij een consult en een telefonisch contact met klager.
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klager stelt zich op het standpunt dat de internist-endocrinoloog de schildklierhormoonsubstitutie
voor zes weken had moeten staken nadat zijn TSH-waarde hoger was dan 0.05. Nu verweerder
dit niet gedaan heeft, is klager van mening dat hem de kans op herstel van de hypothalamus-hypofyse-schildklier
(HPT)-as is ontnomen.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij meent dat de schildklierhormoonsubstitutie in de periode dat hij klager behandeld heeft lege artis is verricht. Er was voor hem geen aanleiding om de substitutie tussentijds te staken.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1
De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist-endocrinoloog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden die golden op het moment van handelen.
Beoordeling klacht
5.2 Volgens klager had verweerder de schildklierhormoonsubstitutie voor zes
weken moeten staken. Het college volgt klager hierin niet en is van oordeel dat verweerder
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hieronder zal worden uitgelegd hoe
tot dat oordeel is gekomen.
5.3 Op basis van het dossier constateert het college dat de schildklierwaarden
(het fT4)
tijdens de behandeling door verweerder nooit relevant verhoogd zijn geweest en dat
er geen aanwijzingen zijn geweest voor oversubstitutie van schildklierhormoon. De
fT4 waarden van klager vooraf aan de hypofysitis lagen tussen de 13,6 en 16,4 pmol/l,
na start van de schildklierhormoonsubstitutie in september 2014 tot en met februari
2017 lagen de fT4 waarden tussen de 11,2 pmol/l en 18,6 pmol/l. Deze waarden lagen
allen ruim binnen de referentiewaarden. Gelet op de marginale stijging van de TSH-waardes
en gezien het feit dat het TSH niet betrouwbaar is om de schildklierhormoonstatus
in het lichaam te bepalen bij patienten met een centrale hypotyreoidie als gevolg
van een hypofysitis, volgt het college klager niet in zijn standpunt dat de schildklierhormoonsubstitutie
verlaagd had moeten worden. In dat verband wordt opgemerkt dat de TSH-waardes ook
niet betrouwbaar zijn om de dosering schildklierhormoon (levothyroxine) op te baseren.
Bovendien bleek dat, nadat klager de schildklierhormoonsubstitutie had verlaagd in
2016, het fT4 was gedaald van 18,4 naar 10,2 pmol/l, wat duidt op een aanhoudende
schildklierhormoonsubstitutiebehoefte. Verder is in verweer terecht opgemerkt dat
gelet op de verstreken termijn herstel van de HPT-as sowieso niet meer te verwachten
was.
5.4 Ten slotte kan het college verweerder volgen in de stelling dat de dosering schildklierhormoonsubstitutie die klager tussen 2014 en 2016 gebruikte een eventueel herstel van de HPT-as niet in de weg staat. In een tweede mening van de endocrinoloog uit het F wordt dit ook onderschreven.
5.5 Het continueren van de schildklierhormoonsubstitutie was in de periode dat verweerder betrokken was bij de behandeling van klager dus zoals verwacht mag worden van een bekwaam beroepsbeoefenaar.
Slotsom
5.6 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 11 juli 2025 door TH. A. Wiersma, voorzitter, J.W.B. de Groot, en M.E.M.M. Bos, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.