ECLI:NL:TGZRZWO:2025:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7457
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:79 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-07-2025 |
Datum publicatie: | 10-07-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2024/7457 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een orthopedisch chirurg kennelijk ongegrond. Bij klager is in 2017 door de orthopedisch chirurg een heupprothese geplaatst. De operatie verliep voorspoedig en er waren geen complicaties. Wel kreeg klager na enige tijd (ernstige) rugklachten, waarvoor hij meerdere keren bij de orthopedisch chirurg op consult kwam. De orthopedisch chirurg heeft klager onderzocht en naar diverse specialisten verwezen. Klager verwijt de orthopedisch chirurg, samengevat, dat hij de operatie onzorgvuldig heeft uitgevoerd en niet adequaat heeft gereageerd op zijn klachten. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 8 juli 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
orthopedisch chirurg,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de orthopedisch chirurg,
gemachtigde: mr. drs. A. Dekker.
1. De zaak in het kort
1.1 Bij klager is in 2017 door verweerder een heupprothese geplaatst. De operatie
verliep voorspoedig en er waren geen complicaties. Wel kreeg klager na enige tijd
(ernstige) rugklachten, waarvoor hij meerdere keren bij verweerder op consult kwam.
Verweerder heeft klager onderzocht en naar diverse specialisten verwezen. Klager verwijt
verweerder, samengevat, dat hij de operatie onzorgvuldig heeft uitgevoerd en niet
adequaat heeft gereageerd op zijn klachten.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 26 juli 2024;
- de brief van de secretaris van 4 september 2024, met het verzoek om aanvulling van de klacht;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 23 september 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 november 2024;
- de brief van klager, met het verzoek te reageren op het verweerschrift, ontvangen op 30 december 2024;
- de brief van de secretaris van 10 januari 2025, met het (herhaalde) verzoek om repliek;
- de repliek;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 maart 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Het college gaat op grond van het medisch dossier en voor zover van belang voor
de beoordeling van de klacht, uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.2 Op 14 juni 2016 werd klager door de physician assistant van de huisarts van
klager verwezen naar de polikliniek orthopedie. In de verwijsbrief stond: “Graag uw nadere diagnostiek en behandeling ivm lage rugklachten, uitstraling naar
linkerbeen en af en toe controleverlies li been. Op X heupen/ bekken duidelijk ossale
afw. mn links.” Klager werd in december 2016 door een collega van verweerder gezien in verband
met toename van klachten aan zijn heup ondanks fysiotherapie. Er werd een CT-scan
gemaakt van de heup voor analyse. Uit deze scan bleek een sterke deformatie van de
linker heup, waarschijnlijk als gevolg van niet behandelde heupdysplasie. In januari
2017 werd verweerder gevraagd klager op te roepen voor beoordeling vanwege de ernstige
heupdysplasie. Klager wilde, volgens de brief van 12 januari 2017 van de collega van
verweerder, graag met verweerder bespreken of een operatieve behandeling zijn klachten
van de heup en de rug zal verminderen.
3.3 Verweerder zag klager op 27 januari 2017 op zijn spreekuur. Klager beschreef
pijn te hebben aan zijn linker heup, met nachtelijke pijn en de laatste jaren progressief.
De klachten vertelde klager al te hebben sinds zijn kinderleeftijd. Na lichamelijk
onderzoek door verweerder bleek dat klagers linkerbeen twee centimeter korter was
dan zijn rechterbeen. De flexie was beperkt en rotaties vrijwel opgeheven.
In het medisch dossier staat:
“X Bekken: Afgeplatte heupkop beeld passend bij oude efifysiolysis
Diagnose: gedeformeerde heup links bij mogelijk oude epifysiolysis”
3.4 Vanwege de progressie van de pijnklachten werd gekozen voor een operatief traject.
Klager werd op 18 april 2017 door verweerder geopereerd aan zijn linker heup en een
totale heupprothese (THP) werd geplaatst. Ook corrigeerde verweerder het beenlengteverschil.
3.5 Na de operatie kwam klager meerdere keren voor controle bij verweerder. Er
was sprake van een goede stand van de THP en goede correctie van het beenlengteverschil.
Wel hield klager klachten van zijn rug. Op 23 januari 2018 kwam klager bij verweerder
voor de uitslag van een MRI. Hij had steeds meer klachten bij langer staan en lopen,
dan pijn in de rug, en krachtverlies in het been met pijn. Er was een spondylolisthesis
L4-L5 graad 1 zichtbaar alsmede een dubbelzijdige spondylolysis met ook beeld van
beïnvloeding van de zenuwwortels van L4 en L5 links. Verweerder verwees klager door
naar de neuroloog om de klachten verder te onderzoeken. Hier werd conservatief beleid
voorgesteld.
3.6 Op 1 oktober 2018 kwam klager weer bij verweerder met een gewijzigd klachtenpatroon.
Klager had nu pijnklachten in zijn linkerbeen met een gevoel van doofheid in zijn
onderbeen. Na wat langer zitten had klager het gevoel dat hij zijn linkervoet niet
meer voelde en er geen controle over had. Uit een röntgenfoto bleek dat de THP ongewijzigd
in goede stand was en er waren geen aanwijzingen voor complicaties. Wel was er sprake
van een milde coxartrose (slijtage van het heupgewricht) rechts. Verweerder verwees
klager wederom naar de neuroloog vanwege het gewijzigde beeld.
3.7 Op 20 mei 2020 zag verweerder klager weer. Hij had veel klachten van zijn linkerbeen
en rug, ook van zijn nek en bovenzijde van zijn rug. Klager ervoer pijn over zijn
hele lichaamshelft en lopen was moeizaam. Op de gemaakte röntgenfoto’s had de THP
een ongewijzigd goede stand en er waren geen aanwijzingen voor complicaties of migratie
aanwezig. Verweerder stelde als diagnose dat de klachten het meest vanuit de rug leken
te ontstaan, maar dat ook sprake was van een gegeneraliseerd pijnprobleem en verwees
klager naar een revalidatiearts.
3.8 Verweerder zag klager op 13 juni 2024 voor het laatst op zijn spreekuur. Klager was verwezen in verband met klachten aan zijn bekken/heup. Verweerder adviseerde de huisarts klager te verwijzen naar een rugcentrum om de klachten en afwijkingen in de lumbale wervelkolom te analyseren en te behandelen.
4. De klacht en de reactie van de orthopedisch chirurg
4.1 Klager verwijt de orthopedisch chirurg dat hij de operatie in april 2017 onzorgvuldig
heeft uitgevoerd. Zo is er na de operatie een beenlengteverschil ontstaan, wat heeft
geleid tot chronische rugklachten. Mede hierdoor moet klager veel en zware medicatie
gebruiken, met de nodige bijwerkingen. Daarnaast is er weefselverharding in het geopereerde
gebied, waardoor pijn en stijfheid veroorzaakt wordt. Zijn bewegingsvrijheid is hierdoor
beperkt. Tot slot heeft de orthopedisch chirurg volgens klager niet adequaat gereageerd
op zijn klachten.
4.2 De orthopedisch chirurg heeft het college verzocht de klacht ongegrond te
verklaren. De operatie is goed verlopen en er zijn geen complicaties opgetreden. Het
beenlengteverschil is gecorrigeerd en klager is, toen hij pijnklachten bleef houden,
naar diverse specialisten doorverwezen. Verder stelt de orthopedisch chirurg dat de
medicatie niet door hem is voorgeschreven. Tot slot is de orthopedisch chirurg niet
bekend met e-mails, brieven of telefoontjes van klager waarop hij zou moeten reageren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 Het college moet de ingediende klacht beoordelen aan de hand van zakelijke criteria. Daarbij gaat het erom of verweerder als orthopedisch chirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden, met andere woorden: of hij op het moment dat hij betrokken was bij de zorg voor klager, voldoende zorgvuldig zijn werk heeft gedaan. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende orthopedisch chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de orthopedisch chirurg geldende beroepsnormen en professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat orthopedisch chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het college zal hierna uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen. Klager verwijt verweerder, samengevat, dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij de operatie in 2017 en dat hij hierdoor op dit moment nog veel klachten heeft. Verder stelt klager dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op zijn klachten.
5.3 Het college stelt voorop dat het te betreuren is dat klager nog altijd (pijn)klachten ervaart en hiervoor veel medicatie moet gebruiken. Voor een gegrond (tuchtrechtelijk) verwijt aan verweerder is echter noodzakelijk dat hem dit valt aan te rekenen. Op grond van de stukken en wat er bij het mondeling vooronderzoek is besproken kan het college niet tot deze conclusie komen. De operatie die verweerder in 2017 heeft uitgevoerd is voorspoedig verlopen en er hebben zich geen complicaties voorgedaan tijdens of na deze operatie. Ook uit het operatieverslag blijkt niet dat de operatie niet goed is gegaan. Het herstel leek in eerste instantie goed te gaan en bij diverse röntgenfoto’s bleek dat dat de THP in goede stand stond zonder verdere aanwijzingen voor complicaties. Wel kreeg klager vanaf ongeveer een half jaar na de operatie meer rugklachten, die naarmate de tijd vorderde heviger werden. Uit latere röntgenfoto’s bleek dat sprake was van toenemende afwijkingen in de wervelkolom, waardoor klager geïnvalideerd raakte. Verweerder heeft, net zoals andere zorgverleners, diverse (extra) contactmomenten met klager gehad vanwege deze rugproblematiek. Ook heeft verweerder klager diverse keren doorverwezen naar de neuroloog en naar de revalidatiearts en de huisarts het advies gegeven klager te verwijzen naar een rugcentrum. De pijnklachten van klager zijn daarmee zorgvuldig opgepakt door verweerder. Verweerder is binnen zijn expertise als orthopedisch chirurg gebleven en heeft klager adequaat onderzocht. Verder stelt het college vast dat klager al voor de operatie in 2017 een beenlengteverschil had, zodat zijn verwijt dat hij ná de operatie een beenlengteverschil heeft gekregen, niet kan slagen. De postoperatieve röntgenfoto’s tonen aan dat de (lastige) operatie met forse deformaties en fors beenlengteverschil, een correct gepositioneerde totale heupprothese opleverde. Hierbij was het pre-operatieve verschil in beenlengte afdoende gecorrigeerd. Ook de rugklachten bestonden al in 2016, zoals blijkt uit de verwijsbrief van de psysician assistant. Er kan niet worden vastgesteld dat deze rugklachten door het handelen van verweerder zijn verergerd. Evenmin blijkt uit het dossier dat de weefselverharding in het geopereerde gebied het gevolg is van het handelen van verweerder. Tot slot heeft verweerder, zoals ook tijdens het mondelinge vooronderzoek is besproken, klager geen medicatie voorgeschreven zodat hem hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.4 Het klachtonderdeel dat verweerder niet adequaat genoeg heeft gereageerd op klachten van klager over de behandeling door verweerder, is, naar het oordeel van het college, onvoldoende onderbouwd nu niet is gebleken dat hij verweerder e-mails of andere berichten heeft gestuurd waarop verweerder geacht werd te reageren.
Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 8 juli 2025 door W.P. Claus, voorzitter, P.C. Rijk en
C.C.P.M. Verheijen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.