ECLI:NL:TGZRZWO:2025:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7384
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-06-2025 |
Datum publicatie: | 19-06-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2024/7384 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen huisarts. Klager had vanaf maart 2023 meerdere keren contact met de huisarts wegens pijn aan zijn ribben en later (ook) aan zijn rug. Na diverse onderzoeken bleek in juni 2024 dat klager longkanker met uitzaaiingen had. Klager verwijt de huisarts, samengevat, dat zij zijn klachten heeft geminimaliseerd en onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Het college oordeelt op grond van hetgeen door partijen naar voren is gebracht en de aantekeningen in het dossier dat de huisarts de klachten niet heeft geminimaliseerd en voldoende onderzoek heeft gedaan respectievelijk heeft aangevraagd. De huisarts treft geen verwijt. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing van 17 juni 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
huisarts,
(destijds) werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels, advocaat te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager had vanaf maart 2023 meerdere keren contact met de huisarts wegens
pijn aan zijn ribben en later (ook) aan zijn rug. Na diverse onderzoeken bleek in
juni 2024 dat klager longkanker met uitzaaiingen had. Klager verwijt de huisarts,
samengevat, dat zij de klachten heeft geminimaliseerd en onvoldoende onderzoek heeft
gedaan.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 5 juli 2024 door het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek met bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 mei 2025. Partijen zijn
verschenen. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde. De partijen en hun
gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. De feiten
3.1 Klager, geboren in 1982, was patiënt bij de huisartsenpraktijk waar de huisarts
twee dagen per week, op de maandag en woensdag, als waarnemend huisarts werkzaam was.
3.2 Bij de beoordeling van de zaak gaat het college onder meer uit van het medisch
dossier, waaruit de volgende feiten en omstandigheden blijken. Klager kwam op 8 maart
2023 voor het eerst bij een collega van de huisarts in de praktijk met pijn aan de
ribben. Klager had 3,5 jaar daarvoor een fors motorongeluk gehad waarbij hij naast
een nekwervelbreuk en schouderbreuk 11 ribben had gebroken. Sindsdien had hij op en
af last gehouden op een bepaalde plek bij de ribben. Nu had hij spontane toename van
pijn op die plek. Er werd een röntgenonderzoek van de ribben verricht dat oude ribfracturen
rechts liet zien. Een X-thorax liet verder geen (cardiopulmonale) afwijkingen zien.
Er werd vervolgens een expectatief beleid afgesproken.
De huisarts heeft op 20 maart 2023, nadat klager telefonisch contact had over de
uitslag met de doktersassistent, paracetamol en diclofenac voorgeschreven. Daarvan
maakte de huisarts navolgende aantekening (alle citaten zijn overgenomen inclusief
eventuele typ- en taalfouten en bij namen degene die het betreft):
“S Pijn ging beter ribben, uurtje geleden met trui aandoen weer erge pijn, alsof
iemand met mes gestoken, pijn zakt tussen niet weg, niet benauwd, weer met diclofenac
gestart
P [afkorting huisarts] PCM + diclofenac akkoord. Ribfractuur eerder uitgesloten,
voor nu klachten dus expectatief, goed in de pijnstilling”
3.3 Vijf maanden later, op 22 augustus 2023, kwam klager bij de huisarts op consult met dezelfde klachten. Van dit consult maakte de huisarts de volgende aantekening in het huisartsenjournaal:
“S Info: blijft geregeld erg pijnlijk aanvallen van ribben krijgen na motorongeval
sinds maart 3x steken gehad, forse pijn aantal dagen, uitgelokt door bepaalde houdingen.
O re kant sternum aanhechtingen met onderste rib pijnlijk, drukpijnlijk
tot onder de tepel. geen palp zwellingen
E aanhoudende pijn rib na ribfracturen.
E DD tietze?
P Via ZorgDomein verwezen naar Beeldvormend onderzoek (…) echo voor uitsluiten
structurele afwijkingen”
3.4 Op 1 september 2023 werd een verslag van het echo-onderzoek ontvangen. Uit het verslag blijkt, onder meer:
“Anamnestisch heeft patient meerdere ribfracturen en wervelfracturen gehad. Er werd
een echo vervaardigd van de onderste rechts vanaf het sternum tot aan de rechterflank.
Hier ter plaatse normaal aspect van cutis en subcutis. Focale uitbochting van de ribben
costa 10 en 9 passen bij de oude ribfracturen. Normaal aspect van het musculatuur.”
3.5 Circa 5 maanden later, op 31 januari 2024, heeft de huisarts klager, na
een verzoek per e-mail, verwezen naar een manueel therapeut.
3.6 Op 12 februari 2024 meldde klager zich bij de huisartsenpost. Daar werd aantekening van gemaakt, inhoudende:
“(S arts) Pijn al maanden in de rug en ribben heeft via eha X en echo gehad daar kwam
niets uit en nu vanuit het niets 2 weken meer alst wv laatste 2 dgn zo hevig dat hij
diclo afgewisseld had met brufen en pcm maar dat haalt scherpte eraf maar kan nog
steeds niet slapen. Geen trauma recent. vader is anesthesist in ruste in D en dacht
mss eens een mri TE DOEN
(P) Uitleg MRI is niet voor op de zondag ik kan pijnmed voorschrijven tramadol 1
a 2 dd (mag vaker maar voorzichtig aan) let op reactievermogen en def. contact via
eha over vervolg.”
3.7 Op 14 februari 2024 heeft de huisarts naar aanleiding van de berichtgeving
van de huisartsenpost klager verwezen naar de orthopedisch chirurg voor verdere analyse.
Dit betrof een verwijzing voor analyse met als vraagstelling “nieuwe breuk? Goede consolidatie?”
Deze verwijzing werd op 16 februari 2024 afgewezen door de polikliniek orthopedie
omdat de vraagstelling op grond van regionale afspraken bij de chirurg thuishoorde.
Daar heeft een collega-huisarts klager vervolgens naartoe verwezen.
3.8 Op 11 maart 2024 heeft een collega van de huisarts de brief van de chirurg
verwerkt. De conclusie van de chirurg was dat er geen sprake was van posttraumatische
klachten waarbij klager werd terugverwezen naar de huisarts. Daarbij was het advies
misschien een neuroloog te consulteren.
3.9 Op 13 maart 2024 is klager door een collega van de huisarts naar de reumatoloog verwezen in verband met verspringende pijn. De vraagstelling was of er een relatie was met sarcoïdose. In de nacht van 19 maart 2024 nam klager telefonisch contact met de huisartsenpost op. De huisartsenpost heeft geen reden gezien voor beoordeling van klager op de huisartsenpost. Klager kreeg het advies diclofenac te starten met paracetamol
1000 mg en de volgende ochtend de eigen huisarts te bellen. In de ochtend heeft klager contact opgenomen met de huisartsenpraktijk en het advies gekregen de polikliniek van de afdeling reumatologie van het ziekenhuis te bellen en opnieuw contact op te nemen als het te lang duurde.
3.10 Op 10 april 2024 bezocht klager wederom de huisarts. Klager maakte er melding van dat de reumatoloog klager had doorverwezen naar de longarts. Daarvan had de huisarts nog geen bericht. Over dit consult noteerde de huisarts in het medisch dossier:
“S Slikt arcoxia, van vader uit D. sindsdien pijn thorax verdwenen (eerder ook zwelling ter plaatse). Echter pijn onderrug blijft. Sinds december last van de onderrug. Been opheffen rechts lukt niet. Flexie rug beperkt. Opstaan uit bed en in bed stappen. Zoontje optillen.
S Voelt zich niet gehoord, orthopeed verwijzing afgewezen en naar chirurg
doorgestuurd, chirurg geeft aan niks met de klachten te kunnen. reumatoloog doet klachten
snel af, tevens beperkte brief.
O Drukpijn bij palp processus spinosi L3-4, tevens hypertonie lange rugspieren
bdz li>re scoliose+ Flexie rug beperkt, Bij pelvic gapping geen aanw voor sacro-iliitis
Geen beperking flexie, endo- en exorotatieheup li/re plantair- en dorsaalflexie voeten
bdz symm in kracht, quadriceps kracht symmetrisch +/+, Bij lasegue geen ischiadicusprikkeling
links
E Rugpijn lumbaal, wrsch myalgeen
P X-rug gezien drukpijn osaal”
3.11 Op 11 april 2024 volgde de uitslag van de X-rug waarbij het volgende werd genoteerd:
“O LWK: normale lumbale lordose. Normale corpora. Geen noemenswaardige degeneratie of discopathie. Geen lysis of pedikel destructie. Geen sclerotische veranderingen. Normale SI-gewrichten, geen sacro-iliitis. . Ossaal geen bijzonderheden.”
3.12 Op 12 april 2024 werd een uitgebreide klacht via e-mail ontvangen van klager. In het dossier staat de volgende aantekening:
“S Uitgebreide email ontvangen van meneer. Op 08-04 heeft meneer ons ook gemaild, helaas kan ik niet zien dat meneer toen is terugverwezen naar MgN[1] voor een econsult. Deze informatie behoort niet per email te gaan. Aangezien dhr hier niet op is gewezen, de mail ook niet in het dossier is verwerkt, heb ik zijn email nu in het dossier verwerkt en bij de huisarts in de agenda genoteerd.”
(1 Aantekening RTG: platform Mijn Gezondheidsnet.)
3.13 Op 12 april 2024 heeft een collega van de huisarts naar aanleiding van
het verzoek van klager per e-mail om een MRI genoteerd:
“S Ik lees een MRI eis , dak kan dus. MRI wordt gedaan om HNP aan te tonen of uitsluiten. Klachten passen niet bij HNP. MRI is akkoord indien het een hulpvraag is, waarde van het onderzoek is echter beperkt bij deze klachten.”
3.14 Klager geeft daarna via de e-mail op 15 april 2024 aan voor een second opinion naar D te willen, maar wil eerst zelf contact opnemen met het ziekenhuis in D. Op 22 april 2024 heeft de huisarts klager naar aanleiding van zijn e-mailverzoek verwezen voor een second opinion naar het door hem genoemde ziekenhuis in D.
3.15 Op 29 april 2024 heeft klager telefonisch contact gehad met de huisartsenpost. Diezelfde dag heeft de huisarts in het dossier genoteerd:
“Beste dhr [achternaam klager],
Wat vervelend om te horen dat u zoveel last van de rug heeft. Ik zal de tramadol
herhalen. Het is niet de intentie om de rugklachten niet verder te onderzoeken of
u niet te verwijzen binnen Nederland. U kwam zelf echter met het verzoek om dit in
het buitenland te laten doen. Op rontgen onderzoek zijn geen afwijkingen aan de botten
gevonden. Als er bij ons tijdens het lichamelijk onderzoek een aanwijzing is voor
een neurologische oorzaak van de klachten, kan een MRI soms de oorzaak achterhalen.
Echter had u hier tijdens het spreekuur geen aanwijzingen voor. De meeste rugklachten
zijn spiergerelateerd en worden in eerste instantie behandeld door een fysio- of manueeltherapeut,
evt gespecialiseerd in rugklachten (evt rugzorg [woonplaats klager]). Op een MRI kan
niet alles gevonden worden, zodoende dat aanvragen van een MRI niet altijd meerwaarde
heeft. Mochten de pijnklachten langere tijd aanhouden verwijzen wij vaak naar het
ziekenhuis. De specialist kan bepalen welk onderzoek geindiceerd is. Als de wachttijd
in D te lang is, mag u van mij ook binnen nederland verwezen worden naar de pijnpoli.
Het is voor de verwijzing vaak wel van meerwaarde als ik een verslag van de fysiotherapeut
krijg hoe de behandeling tot op heden is gegaan.”
En op dezelfde dag:
“Goedemiddag,
Zoals ik tijdens het spreekuur ook besproken heb, vind ik het vervelend dat u door
verschillende partijen doorgestuurd bent. Ik snap dat u zich daardoor niet gehoord
voelt. Onze richtlijnen zijn er inderdaad op gemaakt dat mensen (zonder alarmsymptomen)
eerst de fysiotherapeut bezoeken. Dit gebeurt veelvuldig, vooral omdat spierklachten
niet op een MRI te vangen zijn. Ik heb tramadol voorgeschreven. Tevens voeg ik enkele
tabletten diazepam bij als spierverslapper. Dit kan namelijk voor rugpijn ook verlichtend
werken. U mag dit naar eigen inzicht gebruiken tot maximaal 3 keer per dag (niet mee
rijden). Ik hoop dat u in [plaats D] snel terecht kan. Mocht ik nog wat voor u kunnen
betekenen voor die tijd hoor ik het graag.”
3.16 Op 30 april 2024 vond volgens het huisartsenjournaal intercollegiaal overleg plaats tussen de huisarts en een collega-huisarts waarna klager werd opgeroepen op het spreekuur voor analyse. De collega-huisarts nodigde klager uit omdat zijn vragen te complex waren voor een e-consult of telefonisch consult.
3.17 In mei 2024 is klager bij de collega-huisarts op consult geweest. Klager had toen ook meer en andere klachten ontwikkeld. In juni 2024 bleek dat klager longkanker met uitzaaiingen had.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts dat zij:
- zijn klachten heeft geminimaliseerd;
- tot mei 2024 geen enkel fysiek onderzoek heeft gedaan;
- tot mei 2024 geen bloedonderzoek heeft gedaan;
- ten onrechte heeft doorverwezen naar een chirurg;
- geweigerd heeft een MRI- of CT-scan aan te vragen.
4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zij heeft de klachten van klager serieus genomen en telkens naar aanleiding daarvan actie ondernomen. De huisarts voert verder aan dat zij, zoals ook uit het dossier blijkt, op 22 augustus 2023 en op 10 april 2024 lichamelijk onderzoek heeft verricht bij klager. Er was tijdens de contacten met klager geen indicatie voor bloedonderzoek nu de klachten het bewegingsapparaat betroffen. Klager is in februari 2024 verwezen naar de chirurg naar aanleiding van het bericht van de polikliniek orthopedie dat de vraagstelling van de verwijzing op grond van regionale afspraken bij de chirurg thuishoorde. Wat betreft het weigeren van een CT-scan en/of MRI-scan van de thorax voert de huisarts aan dat het aanvragen daarvan voor een huisarts niet mogelijk is. Dit is voorbehouden aan specialisten in de tweede lijn en de reden dat de huisarts klager heeft verwezen naar het ziekenhuis. Het verzoek voor de CT-scan en/of MRI naar aanleiding van de e-mail van klager van 12 april 2024 is door een collega behandeld.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat het begrijpt dat klager geschrokken is van de diagnose uitgezaaide longkanker in juni 2024 en zich heeft afgevraagd of deze niet eerder had kunnen worden gesteld. Het college heeft ook gezien dat de gebeurtenissen de huisarts professioneel maar ook persoonlijk hebben aangegrepen.
Het is echter aan het college om een zakelijke afweging te maken van de klacht en het daartegen gevoerde verweer.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) de huisarts heeft de klachten geminimaliseerd
5.3 Klager stelt dat de huisarts zijn klachten niet serieus heeft genomen en niet of onvoldoende heeft gereageerd op zijn telefonische verzoeken en e-mails. De huisarts wijst erop dat zij niet bij alle hulpvragen en consulten betrokken is geweest maar dat zij de keren dat zij dat wel was steeds zo goed als mogelijk op de klachten en verzoeken van klager heeft gereageerd.
5.4 Het college ziet geen aanknopingspunten voor het verwijt dat de huisarts de klachten van klager heeft geminimaliseerd. Het college stelt vast dat de huisarts de keren dat zij volgens het dossier betrokken is geweest bij de zorg voor klager steeds met de kennis van dat moment heeft gereageerd. In maart 2023 leken de klachten van pijn bij de ribben onder controle met pijnstilling. Vijf maanden later, in augustus 2023, heeft de huisarts naast het in maart reeds verrichte röntgenonderzoek een echo laten maken welke buiten de bekende oude ribfracturen geen nieuwe afwijkingen liet zien. Toen klager op 14 februari 2024 op de huisartsenpost was geweest, heeft de huisarts hem uitgelegd dat zij zelf geen mogelijkheden had tot verdere aanvullende beeldvormende diagnostiek en dat zij hem daarom doorverwees naar de orthopeed voor nader onderzoek. Op initiatief van de polikliniek orthopedie is die verwijzing door een collega van de huisarts omgezet naar een verwijzing naar de chirurg. Daarna heeft een collega van de huisarts klager naar de reumatoloog verwezen. Op 10 april 2024 heeft de huisarts klager weer gezien en onderzocht. Op 22 april 2024 schreef de huisarts op verzoek van klager een verwijsbrief voor een second opinion in D. Het lijkt erop dat niet alle e-mails en telefonische verzoeken van klager naar behoren en tijdig de huisarts hebben bereikt, wellicht mede ten gevolge van de praktijkorganisatie. De communicatie tussen de huisarts en klager heeft daaronder geleden. Dat is de huisarts als waarnemer echter niet persoonlijk tuchtrechtelijk te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) tot mei 2024 heeft de huisarts geen fysiek onderzoek gedaan
5.5 Klager stelt dat de huisarts geen lichamelijk onderzoek heeft gedaan. De
huisarts betwist dit en verwijst naar de aantekeningen in het dossier. Op 22 augustus
2023 tekent zij aan: “ O re kant sternum aanhechtingen met onderste rib pijnlijk,
drukpijnlijk tot onder de tepel. geen palp zwellingen”.
Op 10 april 2024 tekent zij aan: “ O Drukpijn bij palp processus spinosi L3-4, tevens
hypertonie lange rugspieren bdz li>re scoliose+ Flexie rug beperkt, Bij pelvic gapping
geen aanw voor sacro-iliitis Geen beperking flexie, endo- en exorotatieheup li/re
plantair- en dorsaalflexie voeten bdz symm in kracht, quadriceps kracht symmetrisch+/+,
Bij lasegue geen ischiadicusprikkeling links”.
Het college stelt vast dat uit de aantekeningen in het dossier blijkt dat de huisarts
tijdens de twee consulten waarin zij klager persoonlijk heeft gezien, namelijk op
22 augustus 2023 en op 10 april 2024, lichamelijk onderzoek heeft gedaan. Dit klachtonderdeel
is ongegrond.
Klachtonderdeel c) tot mei 2024 heeft de huisarts geen bloedonderzoek gedaan
5.6 Klager verwijt de huisarts dat zij tot mei 2024 geen bloedonderzoek heeft
gedaan. De huisarts stelt dat zij gezien de klachten van klager, namelijk pijn aan
de ribben ter plaatse van oude ribfractuur en later (ook) pijn in de onderrug, geen
aanleiding had om bloedonderzoek te doen. Het college kan dit volgen nu er medisch
gezien geen indicatie voor bloedonderzoek aanwezig was en de geraadpleegde medisch
specialisten die klager beoordeeld hebben (chirurg en reumatoloog), daarvoor evenmin
aanleiding zagen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel d) de huisarts heeft klager ten onrechte naar de chirurg verwezen
5.7 Klager verwijt de huisarts dat zij hem ten onrechte naar de chirurg heeft
verwezen. De huisarts heeft uitgelegd dat de klachten van pijn aan de ribben toen
op de voorgrond stonden en dat zij klager in eerste instantie naar de orthopeed had
verwezen voor verdere analyse, maar dat het ziekenhuis heeft laten weten dat de klachten
van klager op grond van regionale afspraken door een chirurg moesten worden beoordeeld.
Daarop is klager door een collega-huisarts naar de chirurg verwezen. Het college acht
dit de huisarts niet te verwijten. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel e) de huisarts heeft geweigerd een MRI- of CT-scan aan te vragen
5.8 Klager verwijt de huisarts dat zij geen MRI en/of CT-scan heeft aangevraagd.
De huisarts heeft aangevoerd dat een huisarts dergelijk beeldvormend onderzoek niet
aan kan vragen en dat dit is voorbehouden aan de tweede lijn, reden waarom zij klager
naar de orthopeed heeft verwezen.
Het college stelt vast dat een huisarts niet zelf MRI-onderzoek of een CT-scan kan
aanvragen en dat de huisarts derhalve niet verweten kan worden deze onderzoeken niet
te hebben aangevraagd. Het college voegt daaraan toe dat de chirurg en later de reumatoloog
evenmin aanleiding hebben gezien voor deze onderzoeken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht ongegrond is.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door H.L. Wattel, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
A.J.M. van Empel, M.C. Wolfs-Smits en R.M. Oosterhout, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17
juni 2025.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.
[1] Aantekening RTG: platform Mijn Gezondheidsnet.