ECLI:NL:TGZRZWO:2025:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7674
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-05-2025 |
Datum publicatie: | 27-05-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2024/7674 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gz-psycholoog kennelijk ongegrond. Klager werd voor diagnostiek en behandeling door de huisarts verwezen naar de gz-psycholoog. Tijdens de intakefase vonden er meerdere gesprekken plaats om de hulpvraag van klager te verduidelijken en om te bekijken wat passende zorg was. Nadat er bij klager boosheid ontstond over het betalen van het eigen risico werd de intakefase afgesloten. Klager verwijt de gz-psycholoog onder andere dat er geen passende verwijzing heeft plaatsgevonden en dat zij zonder zijn toestemming contact opnam met de huisarts. De klacht gaat ook over rapportages in het medisch dossier. Het college is van oordeel dat de gz-psycholoog geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 23 mei 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
gezondheidszorgpsycholoog,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog,
gemachtigde: mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager werd voor diagnostiek en behandeling door de huisarts verwezen naar
de gz-psycholoog. Tijdens de intakefase vonden er meerdere gesprekken plaats om de
hulpvraag van klager te verduidelijken en om te bekijken wat passende zorg was. Nadat
klager boos werd over het moeten betalen van het eigen risico werd de intakefase afgesloten.
Klager verwijt de gz-psycholoog onder andere dat er geen passende verwijzing heeft
plaatsgevonden en dat zij zonder zijn toestemming contact heeft opgenomen met de huisarts.
De klacht gaat ook over rapportages in het dossier.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 24 september 2024;
- het aanvullende klaagschrift met bijlage;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 6 maart 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Op 2 november 2022 verwees de huisarts klager naar het kernteam van D (verder: de instelling) voor specialistische geestelijke gezondheidszorg. In de verwijsbrief staat, voor zover relevant en letterlijk weergegeven:
“Ernstige dwangklachten bij een man met een uitgebreide voorgeschiedenis. Sinds 6 maanden is zijn leven in rustiger vaarwater gekomen doordat dhr. is gestopt met zijn alcoholgebruik. Terugkijkend denkt dhr. dat alcoholgebruik zijn OCD onderdrukte maar ook voor veel andere problemen zorgde mn agressie. Dhr wilt graag handvatten tav een mogelijke diagnose en hulp bij terugvallen in oude patronen.”
3.2 Op 5 november 2022 tekende klager een toestemmingsverklaring, waarin hij toestemming gaf voor het opvragen en delen van zijn gegevens. Dit bevatte mede het op de hoogte stellen van de huisarts en ketenpartners (zoals de apotheek, specialisten ziekenhuizen, artsen, psychologen, psychiaters, GGZ) over de diagnose en het verloop van de behandeling bij de instelling.
3.3 Verweerster was tijdens de intakefase de regiebehandelaar van klager. Na het eerste intakegesprek op 12 oktober 2023 volgden er nog twee gesprekken op 17 en 26 oktober 2023. Het intakeverslag vermeldt bij “voorgesteld beleid” het doen van onderzoek naar ontwikkelings- en persoonlijkheidproblematiek.
3.4 Op 9 november 2023, tijdens een multidisciplinair overleg (verder: MDO), werden de intakegesprekken geëvalueerd. Afgesproken werd om een dossieranalyse te verrichten naar de uitgevoerde diagnostiek en behandelingen bij klager in het verleden.
3.5 Tijdens het MDO op 16 november 2023 werden de uitkomsten van de dossieranalyse besproken. Gelet op de hulpvraag van klager was het advies vanuit het MDO om te focussen op de ontwikkelingsproblematiek. Dit advies koppelde verweerster terug aan klager. Verweerster noteerde hierover:
“besproken dat zijn klachten (angst ikv piekeren, dwang, trauma) helder zijn, maar
dat dit niet lijkt te verklaren waarom waarom hij al zo lang vast loopt op relationeel
gebied en dat het ook de vraag is of het werken aan deze klachten zijn dagelijks gemis
aan zingeving zal veranderen (…).
De vraag is hoe we kunnen begrijpen wat er tussen hem en anderen gebeurt en wat
hij nodig heeft om de communicatie meer naar wens te laten verlopen. (en speelt ASS
of dwangmatige kenmerken hier een rol in?)
ADHD is wel degelijk onderzocht in 2008 bij E (?) maar dat heeft cliënt laten vernietigen
omdat hij niet wilde dat het in handen kwam van justitie. Hij zou hiervoor in behandeling
gaan bij het F maar toen werd hij waanachtig en (verbaal) agressief waardoor hij niet
meer welkom is bij het F.
Wil wel onderzoek hiernaar doen, informanten betrekken is een probleem (…).
Informatie opvragen bij andere hulpverleners vindt hij goed. Bijv. hoe zit het met
de ‘rode kaart’ bij het F. HA mag ook maar is mogelijk minder zinvol want die heeft
hij pas net. Vorige HA ging met pensioen.(…).”
3.6 Op 21 november 2023 stuurde klager per e-mail aan verweerster aanvullende informatie. Uit de in het medisch dossier opgenomen e-mailcorrespondentie blijkt dat verweerster vreesde voor miscommunicatie over het afgesproken beleid. Zij nodigde klager hierom per e-mail uit voor een gesprek hierover.
3.7 Op 23 november 2023 spraken klager en verweerster elkaar. Verweerster noteerde
in het medisch dossier:
“Bij elkaar gekomen in intakefase om screening ASS, ADHD, pp de bespreken en omdat
cl over de mail nog een vraag over psychose leek te hebben.
uitgelegd dat ik niet kan aantonen of cl vroeger een psychose gehad heeft. Hij lijkt
hier vooral erkenning mee te willen want voor hem is deze periode de oorzaak dat zijn
klachten zo zijn verergerd. Ook heeft hij er nachtmerries en herbelevingen van.
De screening voor ADHD vond hij niet nuttig omdat dit al onderzocht en vastgesteld
is (onderzoek is alleen vernietigd) en hij bij het F toch geen behandeling kan volgen
omdat hij daar een rode kaart heeft.
Screening voor ASS en persoonlijkheid, daar wil hij wel mee verder maar voor hem
ligt hier niet de hoofdvraag. Hij wil vooral geholpen worden met zijn angst- en traumagerelateerde
klachten.
Hierin blijft de focus lastig te bepalen, want eigenlijk geeft cle met ‘alles’ geholpen
te willen worden.
Hoe verhoudt zich dit tot zijn euthanasiewens? Dat vindt hij zelf ook een moeilijke.
De mogelijkheid van euthanasie is nu gewoon de enige manier om even uit zijn maalstroom
van negatieve gedachten te komen (…).”
3.8 Op 13 december 2023 e-mailde klager verweerster met het verzoek om het behandelplan te bespreken en over onduidelijkheid over de aanvraag van een onderzoek. Uit het medisch dossier blijkt dat klager en verweerster telefonisch contact hadden over een mogelijke miscommunicatie omtrent de aanvraag van een onderzoek en dat zij de beschrijvende diagnose en de aangevraagde diagnostiek bespraken. Verder blijkt uit het medisch dossier dat klager zich kon vinden in een diagnose die door een forensisch psychiater in het verleden was vastgesteld en beschreven in een rapport dat hij doorstuurde naar verweerster.
3.9 Op 21 december 2023 verzocht klager per e-mail aan verweerster om het behandelplan te bespreken. Blijkens het medisch dossier werd er telefonisch overeenstemming bereikt om, samen met een collega-klinisch psycholoog, op 15 januari 2024 de behandel- en begeleidingsmogelijkheden met klager te bespreken.
3.10 Uit de notitie van het telefonisch contact op 4 januari 2024 tussen verweerster en klager blijkt dat klager boos was omdat hij een rekening ontving van de intakegesprekken. Verweerster e-mailde klager het volgende:
“Je kan met je vragen over het eigen risico terecht bij onze manager (…)
Zij heeft jouw vandaag al geprobeerd te bellen en probeert het nog eens.
Je kan haar ook zelf terugbellen op (…).
Vanmiddag langskomen heeft geen zin.
Wellicht ten overvloede, maar weet dat je eigen risico opnieuw aangesproken zal
worden als je gebruik maakt van de afspraak 15 januari. Dit heeft te maken met de
overgang naar 2024. Je kan via de zorgverzekering hier meer over lezen.”
3.11 Op 15 januari 2024 hadden klager, verweerster en een collega-klinisch psycholoog gezamenlijk een gesprek. In het medisch dossier noteerde verweerster:
“Eerste punt ter bespreking is de voorwaarden voor behandeling die wij nodig hebben
om hem te kunnen helpen.
Tweede punt is wat inhoudelijk passend zou zijn.
Het eerste punt betreft de manier waarop cl zijn boosheid uit en het veelvuldig
mailen en bellen. Cl geeft aan dat dit inherent is aan zijn problematiek dus dat hij
dit niet kan veranderen. Hij biedt wel zijn excuses aan voor hoe hij tegen og deed
aan de telefoon, maar heeft er geen grip op dat dit een volgende keer anders.
Dit bespreken roept ook frustratie bij hem op omdat hij graag verder wil. Ook inhoudelijke
vragen roepen frustratie bij hem op. Hij wil graag zo snel mogelijk door met behandeling,
maar als we concreter proberen te krijgen waar hij naar toe wil werken of waar hij
precies bang voor is, lijken dit erg lastige vragen voor cl. Hij weet dit niet. Hij
weet wel dat hij op zoek is naar iets wat zijn klachten oplost en niet iets wat gaat
over leren omgaan met.
Cl geeft aan ‘de effecten die LSD ooit in zijn lichaam hebben gehad (de verergering
van de angsten) wegkrijgen’.
Deze vraag is helaas niet realistisch, waarop cl wil weten wat het alternatief is,
maar onderzoekende vragen hiernaar roepen dusdanig frustratie op dat het gesprek hierop
blijft steken.
In de loop van het gesprek een paar keer aan cl teruggekoppeld hoe hij overkomt
en hoe dit de communicatie beïnvloed. Cl geeft aan dat hij dit al zo vaak gehoord
heeft.
Ook de euthanasiewens komt opnieuw ter sprake en het komt over alsof cl ook wil
kijken of er nog iets mogelijk is, omdat hij eigenlijk een doodswens heeft. Als het
aan hem gelegen zou hebben zou hij er al eerder uitgestapt zijn, zo geeft hij aan.
We beeindigen het gesprek met de afspraak dat we na overleg in het MDO cl volgende
week bellen.’’
3.12 Uit de notitie van de conclusie van het MDO van 18 januari 2024 volgt dat er geen passend behandelaanbod voor klager was binnen de instelling in verband met onduidelijkheden omtrent het eigen risico en de opgekomen spanningen, de begrenzing hieromtrent en het expliciteren van de hulpvraag van klager. Het advies was om anoniem te overleggen met een forensische psychiatrische instelling (G) over een mogelijke behandelindicatie.
3.13 Op 12 februari 2024 koppelde verweerster het advies van het MDO van 18 januari
2024 telefonisch aan klager terug:
“TC met cl om terug te koppelen dat het kernteam gericht is op behandeling en geen
rol heeft binnen euthanasietrajecten. Ook besproken dat binnen het kernteam geen behandelaanbod
is voor hem, maar dat we denken dat G dit wel zou hebben. Op verzoek van cl is dit
telefonisch en alleen met mij.
Cl is het niet eens met de boodschap. Hij zou G al hebben gebeld en zij kunnen hem
geen behandeling bieden omdat zijn vraag angst en PTSS betreft. Geprobeerd uit te
leggen dat het te maken heeft met de uiting van zijn klachten, namelijk in de vorm
van boosheid, maar dit lijkt niet aan te komen. Cl wordt boos en dwingend, geeft aan
binnen twee weken medicatie (valium) te willen en dat hij anders over 2 weken zijn
polsen doorsnijdt. We komen tot de overeenstemming dat het goed is als ik met de huisarts
ga overleggen. Verder komen we niet tot afspraken want cl hangt op.”
3.14 Op 13 februari 2024 had verweerster telefonisch contact met de huisarts van klager.
Hierover noteerde verweerster het volgende:
“(…) Besproken dat wij nog steeds in de intakefase zitten en dat we geen overeenstemming
hebben kunnen bereiken over het doel of de voorwaarden van behandeling. We denken
nu aan G vanwege de emotieregulatieproblemen, maar daarnaast speelt dat het niet lukt
om een eenduidige behandelrichting te bepalen.”
3.15 Verweerster stuurde op 20 februari 2024 aan de huisarts van klager een afsluitende brief, waarin het verloop van de intakegesprekken stond beschreven. Ook vermeldde de brief dat uit de gesprekken met klager een wisselende hulpvraag naar voren kwam, onder andere op het gebied van dwang, PTSS en een wens tot euthanasie. Het lukte niet om overeenstemming te bereiken over de precieze inhoud, het doel of de vorm van een behandeling. Het advies aan klager was om zich te laten behandelen bij G omdat klager met name klachten ervaart op het gebied van angst/dwang/trauma, maar de manier waarop hij zich uitte in het proces (verbaal agressief en dreigend naar hulpverlening) maakt dat behandeling bij G werd geadviseerd.
3.16 Op 6 maart 2024 vond er een afsluitend gesprek plaats met klager en zijn
broer, verweerster en een collega-klinisch psycholoog. Afgesproken werd dat verweerster
de huisarts van klager per brief informeerde over de inhoud van het afsluitende gesprek,
met daarbij de opmerking dat klager het niet eens is met de inhoud van de brief van
20 februari 2024. Deze brief werd op 7 maart 2024 door verweerster aan de huisarts
van klager gestuurd.
4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klager verwijt verweerster dat zij:
- geen inzicht heeft gegeven in de kosten en duur van het te volgen traject;
- op onzorgvuldige wijze het medisch dossier heeft bijgehouden;
- niet is ingegaan op klagers hulpvraag en deze niet heeft ingewilligd;
- geen nazorg heeft geboden door geen medicatie voor te schrijven en er geen passende verwijzing heeft plaatsgevonden aangezien G geen optie was;
- zich niet heeft gehouden aan de beroepscode en klager behandeling/medicatie heeft onthouden;
- geen second opinion heeft gerealiseerd en advies heeft gegeven op basis van een onjuiste diagnose;
- zonder toestemming inhoudelijk heeft gesproken met de huisarts over de te verlenen zorg;
- zich in de afsluitende brief aan de huisarts van 20 februari 2024 onprofessioneel
heeft opgesteld door aannames op te schrijven en zwartmakerij.
4.2 De gz-psycholoog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de gz-psycholoog geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had
kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt
als uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor
hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Hieronder legt het college uit hoe tot dat oordeel is gekomen.
De beoordeling van de klacht
Klachtonderdeel a) geen inzicht gegeven in de kosten en duur van het te volgen traject
5.3 Klager is, na zijn geuite ontevredenheid over de ontvangen rekeningen, op
4 januari 2024 per e-mail door verweerster geïnformeerd bij wie hij binnen de instelling
terecht kon met vragen over het eigen risico en gewezen op de mogelijkheid om informatie
via de zorgverzekeraar te krijgen. Verweerster heeft uitgelegd dat informatie over
het eigen risico ook is te raadplegen op de website van de instelling. De vraag is
of verweerster hiermee op dit punt voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Het college
is van oordeel dat dit het geval is, omdat het (vooraf) informeren over het eigen
risico niet behoort tot de taak van de gz-psycholoog. Het eigen risico wordt in rekening
gebracht door de zorgverzekeraar.
Verweerster was niet op de hoogte van het (eventueel) aangesproken eigen risico
van klager eerder het kalenderjaar en behoorde dit ook niet te zijn. Ook heeft verweerster
klager naar het oordeel van het college over de duur van het te volgen traject voldoende
inzicht gegeven. Verweerster heeft toegelicht dat de intakefase soms uit één of meerdere
gesprekken bestaat. Dat tijdens de intakefase nog geen (behandel)traject was bepaald,
komt omdat de intakegesprekken er juist voor bedoeld zijn om het te volgen traject
te bepalen. Voor zover klager meent dat de rekeningen onjuistheden bevatten, kan dit
niet door het college worden vastgesteld omdat de rekeningen door klager niet zijn
ingebracht en zijn kritiek hierop niet nader is toegelicht. Hiermee is klachtonderdeel
a) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) op onzorgvuldige wijze het medisch dossier bijgehouden
5.4 Wat betreft de dossiervorming geldt de maatstaf van artikel 7:454 van het
Burgerlijk Wetboek (verder: BW). Het eerste lid bepaalt dat een hulpverlener verplicht
is om een dossier in te richten met betrekking tot de behandeling van de patiënt.
De hulpverlener houdt in het dossier aantekeningen bij van de gegevens omtrent de
gezondheid van de
patiënt en de uitgevoerde verrichtingen en neemt andere stukken, bevattende zodanige
gegevens, daarin op, een en ander voor zover dit voor een goede hulpverlening noodzakelijk
is. Het tweede lid bepaalt dat de hulpverlener desgevraagd een door de patiënt afgegeven
verklaring met betrekking tot de in het dossier opgenomen stukken aan het dossier
toevoegt. Verder vermeldt de ‘Beroepscode voor psychologen’ (2024), in artikel 68,
dat psychologen de gegevens in het dossier corrigeren waarvan de cliënt aannemelijk
maakt dat ze onjuist of onvolledig zijn of niet ter zake doen gelet op de doelstelling
van het dossier en voor zover deze op de cliënt betrekking hebben. Dit geldt niet
voor de bevindingen en conclusies, deze behoren tot de professionele verantwoordelijkheid
van psychologen.
5.5 Het verwijt van klager houdt in dat verweerster op onzorgvuldige wijze het
medisch dossier heeft bijgehouden, door in de notitie van 16 november 2023 en in een
latere notitie (november 2023) te schrijven dat klager een onderzoek naar ADHD zou
hebben laten vernietigen zodat deze niet in handen van justitie zou vallen. Klager
stelt dat het niet mogelijk is dat hij een onderzoek naar ADHD zou hebben laten vernietigen,
omdat het onderzoek zou zijn opgemaakt in een forensische setting en hij om deze reden
het onderzoek niet mag vernietigen. Ook staat volgens klager onjuist in beide notities
vermeld dat hij dagelijks cannabis zou roken en Valium zou nemen en dat hij vanwege
wanen agressief zou zijn geweest bij het Radboud en daarom geen behandeling zou hebben
gekregen. Om dit
bevestigd te krijgen verwijst klager naar rapportages van psychiater Offermans en
Kairos. Volgens verweerster heeft klager de meeste informatie die in het medisch dossier
staat zelf bij haar aangeleverd. Daarnaast is volgens verweerster het medisch dossier
van klager opgebouwd uit eigen observaties en de input vanuit multidisciplinaire overleggen.
Het college oordeelt dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de informatie
in beide notities, zoals destijds (telefonisch) besproken met klager en door verweerster
als zodanig opgevat, onzorgvuldigheden of onjuistheden bevatten door ter onderbouwing
te verwijzen naar rapportages van psychiater Offermans en Kairos. Naast het feit dat
de door klager genoemde rapportage van Offermans geen deel uitmaakt van de stukken
kan niet worden vastgesteld wat klager en verweerster hierover precies hebben besproken.
Hiermee kan niet worden geconstateerd dat verweerster de bevindingen en conclusies
in beide rapportages op onjuiste of onzorgvuldige wijze heeft opgesteld.
5.6 Voor zover klager meent dat het medisch dossier in zijn geheel door verweerster
onzorgvuldig is bijgehouden, oordeelt het college dat klager onvoldoende duidelijk
heeft gemaakt op welke punten het dossier onzorgvuldig zou zijn. Het medisch dossier
van klager bevat informatie die klager tijdens de intakegesprekken zelf aan verweerster
heeft verstrekt, e-mailcorrespondentie, MDO-verslagen en eigen observaties van verweerster.
Verweerster heeft in het dossier aantekeningen bijgehouden van de gegevens omtrent
de gezondheid van klager en de uitgevoerde onderzoeken en heeft andere stukken (zoals
de rapportages over eerder uitgevoerde diagnostiek en behandelingen) daarin opgenomen.
Hiermee heeft verweerster, met het door haar bijgehouden medisch dossier, voldaan
aan de verplichting zoals beschreven in artikel 7:454, eerste lid, BW. Daarmee is
ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) t/m f) het niet bieden van (na)zorg
5.7 Klager heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerster. In een
dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de
klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klager verweerster
in de klachtonderdelen c tot en met f maakt hebben - kort gezegd en zakelijk weergegeven
-
betrekking op het niet ingaan op de hulpvraag van klager, het niet bieden van nazorg
door geen medicatie voor te schrijven en niet passend verwijzen aangezien Kairos geen
optie was (volgens klager), zich niet houden aan de beroepscode en het onthouden van
behandeling/medicatie, het niet realiseren van een second opinion en het geven van
advies op basis van een onjuiste diagnose. Over deze klachtonderdelen zal het college
hieronder een oordeel geven.
5.8 Uit het medisch dossier van klager blijkt dat verweerster op basis van de
vraagstelling in de verwijsbrief van de huisarts de hulpvraag van klager tijdens de
intakefase heeft willen verduidelijken. Dit heeft zij gedaan door meerdere keren met
klager in gesprek te gaan en door, gelet op de uitgebreide behandelgeschiedenis van
klager, een
dossieranalyse uit te voeren. Ook heeft zij meerdere keren de situatie van klager
besproken in een MDO en een collega-klinisch psycholoog betrokken bij twee gesprekken
met klager, te weten op 15 januari en 6 maart 2024. Alles afwegend was het advies
aan klager om zich te laten behandelen bij Kairos, omdat deze instelling gespecialiseerd
is in agressieregulatie en verweerster (lees: de instelling) deze behandeling niet
kon bieden. Het college merkt daarbij
op dat er tijdens de intakefase meerdere keren onduidelijkheid bestond over de hulpvraag
van klager en dat moeilijk overeenstemming kon worden bereikt over de diagnostiek.
Dat klager meent dat verweerster niet is ingegaan op zijn hulpvraag en deze niet heeft
ingewilligd omdat klager geen verwijzing naar Kairos wenste, betekent naar het oordeel
van het college niet dat het advies niet passend was. Voor zover klager erover klaagt
dat zijn hulpvraag niet is ingewilligd omdat verweerster geen medicatie heeft voorgeschreven,
volgt het college hierin het standpunt van verweerster dat het niet gebruikelijk is
om medicatie voor te schrijven tijdens de intakefase maar dat zij hiertoe ook niet
is bevoegd als gz-psycholoog. Dat de intakefase vroegtijdig werd afgebroken mede doordat
klager boos was
geworden over het moeten betalen van het eigen risico, maakt niet dat verweerster
onvoldoende aan de hulpvraag van klager heeft voldaan en onvoldoende nazorg heeft
geboden. Verweerster heeft naar het oordeel van het college voldoende inspanningen
geleverd in de intakefase en is ook na klagers opmerkingen over het eigen risico veelvuldig
met klager in gesprek gegaan.
5.9 Met betrekking tot het verwijt dat verweerster geen second opinion heeft gerealiseerd
omdat er volgens klager geen andere psycholoog of psychiater is geraadpleegd, overweegt
het college als volgt. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft verweerster de betrokkenheid
van haar collega-klinisch psycholoog toegelicht en de rol van het MDO. Hieruit blijkt
dat verweerster meerdere keren diverse collega’s heeft geraadpleegd om de situatie
van klager mede te beoordelen. Vanwege de (aanhoudende) boosheid van klager heeft
een eventuele overdracht van behandelaarschap naar de collega-klinisch psycholoog
niet kunnen plaatsvinden. Dat klager hierdoor meent dat er geen tweede psycholoog
of psychiater is geraadpleegd is dan ook feitelijk onjuist. Niet is gebleken dat om
een second opinion in
andere vorm is gevraagd. Voor het overige heeft klager niet onderbouwd op welke
wijze verweerster zich niet heeft gehouden aan de beroepscode, zoals klager stelt.
5.10 De klachtonderdelen c) tot en met f) zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g) zonder toestemming inhoudelijk gesproken met de huisarts, en h)
in de afsluitende brief van 20 februari 2024 aan de huisarts zich onprofessioneel
opgesteld
5.11 Gelet op de samenhang zal het college de klachtonderdelen g) en h) gezamenlijk
beoordelen.
5.12 Het college is van oordeel dat verweerster ook ten aanzien van deze klachtonderdelen
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarvoor is allereerst van belang
dat klager op 5 november 2022 schriftelijk toestemming heeft gegeven om informatie
over de diagnose en het verloop van de behandeling binnen de instelling met de huisarts
te delen. Uit de notitie van 12 februari 2024 blijkt verder dat klager tijdens een
telefonisch consult met verweerster zijn instemming heeft gegeven voor overleg met
de huisarts door verweerster. Hierdoor kan niet worden gezegd dat verweerster zonder
toestemming van klager inhoudelijk heeft gesproken met de huisarts over de te verlenen
zorg. Dat klager het niet eens is met de inhoud van het gesprek tussen verweerster
en de huisarts en verweerster niet heeft gezegd wat klager wenste, kan niet leiden
tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Het is aan verweerster, als zorgprofessional,
om haar visie op de gezondheidsklachten en mogelijkheden van behandeling van klager
te geven. Het stond haar vrij om deze visie in het gesprek met de huisarts te delen
en in de afsluitende brief weer te geven, een en ander behoudens evidente fouten die
op verzoek van klager kunnen worden gecorrigeerd. Verweerster heeft in overleg met
klager een aanvullende brief aan de huisarts gestuurd waarin zij kenbaar heeft gemaakt
dat klager het niet eens is met de inhoud van de brief van 20 februari 2024. Dat er
in dit geval sprake is van evidente fouten in de brief aan de huisarts van 20 februari
2024 en dat daarmee, zoals klager stelt, sprake is van zwartmakerij, is niet gebleken.
Klachtonderdelen g) en h) zijn kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 23 mei 2025 door H.L. Wattel, voorzitter, N.J. Kroon en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door J.E.A. van Dooren-Gerding, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.