ECLI:NL:TGZRZWO:2025:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7258

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:58
Datum uitspraak: 09-05-2025
Datum publicatie: 13-05-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7258
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een chirurg ongegrond. Verweerder opereerde klager aan zijn knie na een val van de fiets. Twee weken na ontslag uit het ziekenhuis werd klager met spoed opgenomen en werd bij hem trombose in het geopereerde been en in de longen (ruiterembolus), en een herseninfarct vastgesteld. Klager vindt onder andere dat hij geen goede zorg van verweerder heeft gekregen door onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om trombose te voorkomen en hem niet goed voor te lichten over trombose als mogelijke complicatie. Het college ziet geen grond voor het oordeel dat het beleid rondom de operaties niet zorgvuldig is geweest of verweerder anderszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Hoewel het wellicht beter was geweest, was er op grond van de geldende richtlijnen en protocollen, het beleid van ziekenhuis waar verweerder werkzaam is en verweerders eigen klinische ervaring, geen eenduidige verplichting voor verweerder om klager vooraf expliciet over het risico op trombose in te lichten.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 9 mei 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

gemachtigde: C,

tegen

D,
chirurg,

werkzaam in E,

verweerder, hierna ook: de chirurg,

gemachtigde: mr. S.J. Muntinga, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 Na een fietsongeluk in 2022 belandde klager (geboren in 1963) in het ziekenhuis met een kniebreuk. Verweerder opereerde klager aan zijn knie. Na de operatie ging klager voor revalidatie naar een zorgpension. Twee weken later werd klager met spoed in het ziekenhuis opgenomen en werd bij hem trombose in het geopereerde been en in de longen (ruiterembolus), en een herseninfarct vastgesteld. Klager vindt onder andere dat hij geen goede zorg van verweerder heeft gekregen door onvoldoende voorzorgsmaatregelen te treffen om trombose te voorkomen en hem niet goed voor te lichten over trombose als mogelijke complicatie.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 31 mei 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 22 augustus 2024;
  • de brief van de gemachtigde van klager van 6 oktober 2024, binnengekomen op 8 oktober 2024, met bijlagen;
  • de brief van de gemachtigde van verweerder van 11 oktober 2024, met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van de gemachtigde van verweerder van 31 maart 2025 met bijlagen (ziekenhuisprotocol).

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2025. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht.

3. De feiten

3.1 Klager viel op 1 augustus 2022 van de fiets en liep daarbij een multifragmentaire

tibiaplateaufractuur rechts met inzakking (kniebreuk) en een AC luxatie rechts (ontwricht sleutelbeen) op. Hij werd in het ziekenhuis opgenomen tot 5 augustus 2022, waarna hij in afwachting van een operatie aan de knie tijdelijk werd overgeplaatst naar een buurtzorgpension. Verweerder opereerde klager op 12 augustus 2022. Klager kreeg fraxiparine injecties in het kader van tromboseprofylaxe gedurende zijn ziekenhuisopname (voorafgaand aan de operatie tot aan het ontslag).

3.2 Na de operatie werd gestart met fysiotherapie. Hierover staat in de medische

aantekeningen/voortgangsverslag het volgende vermeld (voor zover van belang en lettelijk weergegeven):


’’Beleid fysiotherapie: 14-08-22
S: gaat goed heeft alleen wat last van de schroef. Gisteren met oefenen voorzichtig aan gedaan. Was bang dat de schroef uit zou breken. Kan zelfstandig naar toilet en mobiliseerd in de rolstoel. Contact gehad methet buurtzorg pension. Kan hij weer terecht.

O: Knie kan tot 90 graden buigen.
A: Laatste vragen beantwoord. Oefeningen doorgenomen.

P: Overdracht wordt nagestuurd.’’

3.3 Op 14 augustus werd klager uit het ziekenhuis ontslagen en ging hij voor revalidatie weer naar het buurtzorgpension.

3.4 Op 27 augustus 2022 belandde klager op de Spoedeisende Hulp (SEH) wegens

neurologische uitval. Daar werd vastgesteld dat in het geopereerde been een diep veneuze trombose was ontstaan en een ruiterembolus/longembolie. Daarnaast had klager een herseninfarct (CVA). Klager was tot en met 14 september 2022 opgenomen in het ziekenhuis.

3.5 In de periode van september tot december 2022 waren er meerdere contactmomenten tussen klager en verweerder. Zo vonden op 9 en 29 september 2022 vervolgconsulten na de knieoperatie plaats, waarbij röntgenfoto’s werden gemaakt. Tijdens een consult op 17 november 2022 werd afgesproken dat de schroef uit de knie operatief zou worden verwijderd, omdat klager daar last van had. Verweerder gaf toen ook advies over het overbruggingsbeleid met betrekking tot de anti-stollingsmedicatie, namelijk het tijdelijk staken van Xarelto en als extra veiligheid overbruggen met fraxiparine. Op 5 december 2022 nam klager contact op met het ziekenhuis, omdat er onduidelijkheid bestond over het recept fraxiparine en de dosering. Daarover staat in het medisch dossier het volgende opgenomen:


’’Advies dr D n.a.v. in basker:
2x 0,3 spuiten tot aan OK
Of
1x 0.8 spuiten


Doorgegeven aan echtgenote.’’


en:

’’(..)
F moet een nieuwe recept hebben, omdat het recept wat ze nu heben niet klopt (staat nl. 2x 0.8 spuiten fraxiparine per dag op).
Svp een nieuw recept maken waarop staat 1x 0.8 spuiten fraxiparine, vandaag en morgen. (..)’’

3.6 Op 7 december 2022 werd klager geopereerd door een collega-chirurg, waarbij de schroef uit de knie werd verwijderd. Daarna vonden er nog aantal consulten plaats en werd ook een CT-scan gemaakt. Klager verzocht tijdens een belafspraak met verweerder op 14 maart 2023 om een second opinion voor zijn sleutelbeen. Verweerder verwees klager door naar twee chirurgen in het G voor een second opinion ten aanzien van de AC luxatie en de tibiaplateau fractuur.

3.7 Op 20 april 2023 vond de second opinion plaats en kreeg klager advies over zijn aanhoudende knieklachten. Er werd een voorlopig conservatief (niet-operatief) beleid overeengekomen.

4. De klacht en de reactie van de chirurg

4.1
Klager verwijt de chirurg:
1. ten aanzien van de operatie op 12 augustus 2022, dat hij:
a)klager na de knieoperatie geen bloedverdunners heeft voorgeschreven en het protocol daarvoor niet heeft overhandigd/laten inzien;
b)geen fysiotherapie oefeningen heeft meegegeven die van levensbelang zijn om een trombosebeen te voorkomen;
ten aanzien van de operatie op 7 december 2022, dat hij:
c)tekort is geschoten in de voorbereiding door:
- voorafgaand aan de operatie niet de optie te bespreken om al het
osteosynthesemateriaal uit de knie te verwijderen in verband met een knieprothese
in toekomst;
- als hoofdbehandelaar geen duidelijk start-stop-overbruggingsbeleid van
bloedverdunners voor te bereiden voorafgaand aan de operatie en niet tijdig
collegiaal/multidisciplinair overleg te voeren om te komen tot een verantwoord start-
stopbeleid.
2. dat hij hem niet heeft gewezen op een trombosebeen als mogelijke complicatie;
3. ten aanzien van de contactmomenten/consulten en verslaglegging, dat hij:
a)in het online portaal ‘Mijn H’ geen verslagen op heeft genomen van wat er besproken is (beleid en de gemaakte overwegingen);
b)niet zelf een doorverwijzing voor een second opinion heeft voorgesteld;
c)onzorgvuldig heeft gecommuniceerd, onvoldoende voorlichting heeft gegeven en onjuistheden in overdrachtsbrieven heeft geschreven door:
- in de terugkoppeling aan de huisarts (brief 29 september 2022) aan te geven dat
het de ‘goede kant op ging ondanks beperkingen’, terwijl dat niet zo voelde voor
klager, en geen aandacht te hebben en geen aantekening over pijnklachten te maken
die klager had.
- onjuiste informatie op te nemen in de verwijsbrief voor de second opinion, namelijk
dat bij klager sprake was van een ‘foramen ovale septum cardial’, terwijl dat was
uitgesloten;
- onjuiste en onduidelijke informatie op te nemen in de brief aan I o.a. dat
hij klager voor het laatst op de poli zag rond november 2022.

4. dat hij niet reflecteert over:
a)zijn deskundigheid o.a. over het belang van een transparante afweging over de inzet van bloedverdunners voorafgaand aan een operatie;
b)het belang van tijdig multidisciplinair overleg;
c)het belang van navolgbare en inhoudelijk juiste communicatie, mondeling en op schrift.

4.2 De chirurg heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij vindt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat hij goede zorg heeft verleend rondom de operaties en het beleid telkens heeft besproken en toegelicht.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1 Het college moet de ingediende klacht beoordelen aan de hand van zakelijke criteria. Daarbij gaat het er niet om of het professioneel handelen beter had gekund, maar of de chirurg de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden, met andere woorden: of hij op het moment dat hij betrokken was bij de behandeling van klager, met de kennis en de wetenschap die hij op dat moment had of kon hebben, voldoende zorgvuldig zijn werk heeft gedaan. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende chirurg. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de chirurg geldende beroepsnormen en professionele standaarden. Verder gaat het college uit van de informatie waarover de chirurg op het moment van handelen beschikte of kon beschikken. Kennis achteraf wordt zo veel mogelijk buiten beschouwing gelaten. Ten slotte geldt het uitgangspunt dat de chirurg alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor zijn eigen handelen.

5.2 Het college oordeelt dat de chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hieronder wordt uitgelegd hoe het college tot dat oordeel is gekomen.

5.3 Het college stelt voorop dat het te betreuren is, dat klager een ernstige complicatie heeft gekregen na de operatie en daarvan veel klachten heeft behouden. Voor een gegrond verwijt aan verweerder is echter noodzakelijk dat hem dit valt aan te rekenen. Op grond van de stukken, wat er bij het mondeling vooronderzoek en ter zitting is besproken kan het college niet tot deze conclusie komen.

Klachtonderdeel 1) tekortgeschoten in de zorg en voorbereiding rondom operaties

5.4 Klager klaagt erover dat er niet goed is gehandeld rondom de twee operaties, waardoor hij trombose heeft gekregen. Ten eerste draait het om de vraag of verweerder in de fase na de eerste operatie van klager voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen om trombosevorming bij klager te voorkomen. Ten tweede verwijt klager dat verweerder tekort is geschoten in de voorbereiding van de tweede operatie.

5.5 Het college stelt vast dat verweerder ter preventie van trombosevorming voorafgaand aan de operatie van 12 augustus 2022 profylactische antistolling, zoals standaard geïndiceerd was bij een dergelijke operatie, heeft voorgeschreven. Verweerder heeft besloten om de tromboseprofylaxe na die operatie niet voort te zetten. Dat is, gezien de kennis op dat moment, een redelijk besluit en conform de richtlijn ‘Antitrombotisch beleid’, geweest. In de richtlijn wordt een aantal risicofactoren genoemd die bij de afweging of voortzetting van tromboseprofylaxe na de operatie is geïndiceerd betrokken dienen te worden. Klager heeft weliswaar in het verleden een CVA (45 jaar geleden) en een TIA (25 jaar geleden) doorgemaakt en slikte daarom een bloedverdunner (Ascal), maar beroertes die langer dan zes maanden geleden hebben plaatsgevonden worden niet als risicofactor genoemd in de richtlijn. Bij klager was ten tijde van de eerste operatie geen sprake van één van de in de richtlijn genoemde risicofactoren. Daarnaast bestond voor voortzetting van de profylaxe tot 4-6 weken na ontslag destijds geen indicatie, mede gelet op het feit dat de operatie niet met langdurige immobilisatie gepaard gaat. Uit het verpleegkundig verslag en de notities van de fysiotherapeut blijkt dat klager inderdaad voldoende gemobiliseerd was. Naar het oordeel van het college heeft verweerder onder de gegeven omstandigheden kunnen besluiten tot het ontslag van klager. De omstandigheid dat klager twee weken na de operatie onwel is geworden, dan wel enige tijd daarvoor niet fit was en daardoor minder mobiel, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Er waren voorafgaande aan het onwel worden van klager op 27 augustus 2022 geen specifieke tekenen en omstandigheden aanwezig waardoor deze complicatie verwacht dan wel voorkomen had kunnen worden. Bovendien heeft dit buiten het gezichtsveld van verweerder plaatsgevonden en was verweerder begrijpelijkerwijs niet op de hoogte van de situatie van klager na het ontslag uit het ziekenhuis.

5.6 Wat betreft het start-stop-overbruggingsbeleid ten aanzien van de tweede operatie op 7 december 2022 ziet het college onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat verweerder als regiebehandelaar geen duidelijk beleid had voorbereid, zoals door klager gesteld. De uitleg van verweerder dat hij niet de verantwoordelijkheid kan nemen voor een andere keuze van de collega-operateur (in overleg met de anesthesist) en klager bij die chirurg om toelichting diende te vragen over wanneer weer gestart kon worden met Xarelto, is in zoverre te begrijpen en niet onjuist. Een regiebehandelaar is niet verantwoordelijk voor de afwegingen van de op dat moment behandelend arts. Ook de toelichting dat hij zijn recept (digitaal) heeft doorgezet naar de ziekenhuisapotheek, waarbij het vervolgens aan de medewerker van de apotheek is om de juiste voorgeschreven medicatie met instructie aan klager te verstrekken, is naar het oordeel van het college navolgbaar. Dat dit klaarblijkelijk is misgelopen en heeft geleid tot onduidelijkheid bij klager is vervelend, maar leidt niet tot een gegrond klachtonderdeel.

5.7 Ook heeft het college geen aanwijzingen dat verweerder tekort is geschoten door voorafgaand aan de tweede operatie niet de optie te bespreken om al het osteosynthesemateriaal uit de knie te verwijderen in verband met een knieprothese in de toekomst. Het beleid van verweerder om die optie niet te bespreken, omdat daar op dat moment geen aanleiding voor was en het verwijderen van al het osteosynthesemateriaal wegens de kans op complicaties onwenselijk was, acht het college verdedigbaar en daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat een andere chirurg daar anders over denkt, is niet met stukken onderbouwd en maakt dat bovendien niet anders.

5.8 Het college ziet geen grond voor het oordeel dat het beleid ten aanzien van klager rondom de operaties niet zorgvuldig is geweest of verweerder anderszins een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

Klachtonderdeel 2) niet noemen van trombose als complicatie

5.9 Klager verwijt verweerder verder dat hij hem niet heeft gewezen op een trombosebeen als complicatie. Verweerder heeft toegelicht dat een samenloop van complicaties zoals bij klager is ontstaan uitzonderlijk is. Daarbij baseert hij zich op zijn persoonlijke jarenlange ervaring in de praktijk van het ziekenhuis.

Het college overweegt dat het optreden van een diep veneuze trombose en een longembolie in combinatie met een CVA, waardoor klager werd getroffen, moet worden beschouwd als een complicatie die zelden voorkomt na een knieoperatie. Bij gebreke aan bijzonderheden in deze casus – er was tijdens en na de operatie sprake van een normaal anatomisch beeld – hoefde verweerder hierop niet bedacht te zijn. Voor de beantwoording van de vraag of verweerder diep veneuze trombose had moeten noemen als complicatie is het van belang om aansluiting te zoeken bij de bestaande praktijk in het ziekenhuis rekeninghoudend met de omstandigheden van de patiënt.
Het college overweegt hierbij dat in de richtlijn van de Federatie Medisch Specialisten (FMS) bij het risiscoprofiel van klager trombose niet als veelvoorkomende complicatie genoemd wordt. In de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Traumachirurgie (NVT) is trombose wél opgenomen in de opsomming van mogelijke complicaties bij een operatie aan een tibia plateaufractuur. De beide richtlijnen lijken op dit punt niet helemaal met elkaar in overeenstemming. Het college heeft ook geconstateerd dat de informatievoorziening hieromtrent in de verschillende ziekenhuizen, in bijvoorbeeld de patiëntenfolders over een operatie aan een tibeaplateau fractuur verschilt. Verweerder heeft toegelicht dat in het ziekenhuis waar hij werkzaam is, trombose niet standaard voorafgaand aan de ingreep als risico gemeld wordt en dat hij de complicatie in zijn lange klinische ervaring slechts zelden ziet.

Gelet op het voorgaande, stelt het college vast dat er op grond van de geldende richtlijnen en protocollen, het beleid van ziekenhuis waar verweerder werkzaam is en verweerders eigen klinische ervaring, voor verweerder geen eenduidige verplichting was om klager vooraf expliciet over het risico op trombose in te lichten. Dat het wellicht beter was geweest als deze mogelijke complicatie wel expliciet was benoemd, betekent nog niet dat verweerder daar een tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Afgezien daarvan heeft het niet noemen van trombose als risico geen invloed gehad op het uitgevoerde beleid.
Ook ten aanzien van de voorgeschreven fysiotherapie geldt dat het wellicht beter was geweest dat klager expliciet was gewezen op het feit dat de (fysio)oefeningen, zoals schriftelijk meegegeven na ontslag, mede bedoeld waren om trombose te voorkomen. Dat zou het belang van de oefeningen nog eens extra hebben onderstreept. De aansporing om de oefeningen ook thuis te blijven doen, was echter duidelijk genoeg. Verweerder mocht er bovendien van uitgaan dat elke fysiotherapeut zich bewust is van de verschillende doelstellingen die de oefeningen dienen.
De klacht is daarom ook in dit opzicht ongegrond.

Het college realiseert zich dat het voor klager en zijn naasten zeer belastend is en vermoedelijk ook moeilijk te accepteren dat na en mogelijk als (indirect) gevolg van de behandeling een complicatie is opgetreden met blijvende gevolgen.Verweerder treft hierin gezien het voorgaande echter geen tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel 3) verslaglegging niet inzichtelijk, onvoldoende voorlichting en onjuistheden in overdrachtsbrieven

5.10 Dit klachtonderdeel gaat over de wijze waarop verweerder informatie heeft gedeeld met klager en andere zorgverleners. In de terugkoppeling aan de huisarts heeft verweerder geschreven dat klager vorderingen maakte, ondanks de beperkingen die hij nog ervoer. Verweerder heeft aangevoerd dat hij zijn aantekeningen met de beste bedoelingen heeft gemaakt op basis van informatie van klager over zijn revalidatie, zonder opzettelijk onjuiste informatie te verstrekken. Het feit dat klager dit anders heeft opgevat en het niet eens is met de bewoordingen van verweerder betekent niet dat sprake is van onvoldoende voorlichting of zaken onjuist zijn weergegeven.
De slordigheden in verwijsbrieven voor de second opinion en de brief naar I waar klager op doelt zijn inderdaad ongelukkig. Maar het gaat hier om details, namelijk een onjuiste contactdatum en het vermoedelijk onbewust overnemen van de medische term ‘patent foramen ovale’. Dergelijke onvolkomenheden zijn onvoldoende zwaarwegend om tot een gegrond klachtonderdeel te komen.

5.11 Daarnaast verwijt klager verweerder dat hij geen second opinion heeft voorgesteld. Uit het dossier volgt dat verweerder op verzoek van klager een second opinion heeft gefaciliteerd en heeft meegedacht over de verwijzing. Het college overweegt dat verweerder in die zin aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Op verweerder rust geen verplichting om zelf een second opinion voor te stellen, zodat hem hieromtrent geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

5.12 Het niet delen van consultaantekeningen in het online patiëntenportaal was volgens verweerder niet bewust. Hij wist niet dat deze notities niet in te zien waren voor klager. Bij navraag door verweerder bij de software-leverancier is hem gebleken dat aantekeningen opgeslagen onder ‘notities’ niet inzichtelijk zijn voor patiënten. Verweerder heeft daarvoor zijn excuses gemaakt en uitgelegd hoe dat kon gebeuren. Het college vindt dat de verslaglegging inzichtelijker had gekund, maar dat gaat naar het oordeel van het college niet zo ver dat verweerder hier een persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt van kan worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 4) onvoldoende reflectie

5.13 Het college oordeelt dat nergens uit blijkt dat verweerder onvoldoende heeft gereflecteerd. Verweerder heeft – integendeel - in het verweerschrift, tijdens het mondeling vooronderzoek en ter zitting juist met een open houding verwoord hoe hij tot zijn keuzes is gekomen, hoe hij tegen de gebeurtenissen aan kijkt en welke zaken niet helemaal duidelijk zijn geweest. Ook heeft verweerder aangegeven de casus te hebben besproken en gezamenlijk te hebben geëvalueerd binnen zijn team. Daaruit kwam naar voren dat er geen sprake was van evidente fouten. Klager heeft een andere mening over het gebeurde en de rol van verweerder daarin, maar dat wil niet zeggen dat verweerder niet kritisch naar zijn eigen handelen heeft gekeken of over na heeft gedacht. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.


Slotsom

5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

Publicatie

5.15 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners en zorginstellingen/ziekenhuizen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht ongegrond;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, H.C.B. van der Meer, lid-jurist, D.J.A. Sonneveld, E.J. Mulder en K.J.P. van Wessem, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.

secretaris voorzitter


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.