ECLI:NL:TGZRZWO:2025:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7766

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:57
Datum uitspraak: 09-05-2025
Datum publicatie: 13-05-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7766
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Klacht van nabestaande tegen een huisarts. De zoon van klager (patiënt) belde de huisartsenpraktijk in verband met koorts, hoofpijn, overgeven en trillen. De hoofdpijn voelde volgens patiënt hetzelfde als toen hij een aantal jaar daarvoor hersenvliesontsteking had. De huisarts zag patiënt die dag op het spreekuur: zij wilde de volgende dag urineonderzoek doen en adviseerde hem een coronatest te doen. Patiënt werd de volgende ochtend dood in bed aangetroffen. Klager verwijt de huisarts dat zij patiënt niet direct naar het ziekenhuis heeft doorgestuurd.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 9 mei 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C,

huisarts,

destijds werkzaam in D,

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De zoon van klager (hierna: patiënt) belde op 20 augustus 2024 in verband met lichamelijke klachten naar de huisartsenpraktijk. Hij kreeg voor dezelfde dag een afspraak op het spreekuur en vertelde dat hij enorme hoofdpijn had, vergelijkbaar met de hoofdpijn die hij acht tot negen jaar geleden had toen hij meningitis (hersenvliesontsteking) had. Verder had hij 40 graden koorts ondanks het innemen van koortsverlagende medicatie en had hij meermalen overgegeven. Verweerster zag patiënt op diezelfde dag op consult. Zij deed lichamelijk onderzoek en een bloedonderzoek. Voor de volgende dag was een vervolgconsult ingepland en zou patiënt urine inleveren. Verder adviseerde verweerster patiënt thuis een coronatest te doen en weer contact op te nemen bij verandering van de klachten of wanneer deze erger zouden worden. Patiënt is 20 uur na dit consult overleden.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlage(n), ontvangen op 29 oktober 2024;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlage(n) van 30 oktober 2024;
  • het verweerschrift met de bijlage(n);
  • de repliek met bijlage(n);
  • de dupliek met bijlage(n);
  • het proces-verbaal van het op 5 maart 2025 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 28 maart 2025. De partijen zijn verschenen. Klager verscheen samen met zijn partner en verweerster werd vergezeld door haar gemachtigde. De partijen en de gemachtigde van verweerster hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 E, de zoon van klager, (hierna: patiënt) geboren in 1989, belde op 20 augustus 2024 naar huisartsenpraktijk F (behorend bij G) omdat hij al vier dagen ernstige hoofdpijn en 40 graden koorts had, ondanks de dagelijkse inname van acht tabletten paracetamol en vier tabletten ibuprofen. Verder had hij meerdere malen overgegeven. Patiënt kon dezelfde ochtend op het spreekuur terecht.

3.2 Verweerster was die dag werkzaam als waarnemer van de vaste huisarts van patiënt. Zij had patiënt niet eerder gezien. Patiënt vertelde de huisarts onder meer dat hij hoofdpijn had die hem deed denken aan de hoofdpijn die hij acht tot negen jaar geleden bij meningitis had gehad. De huisarts heeft patiënt onderzocht en constateerde behalve een temperatuur van 38,5 en een rode keel, een vesiculair ademgeruis (normaal geluid) over de longen en ze oordeelde dat er geen sprake was van nekstijfheid. Verder heeft de huisarts de CRP-waarde (aanwijzing voor ontsteking of infectie) laten bepalen, deze waarde was 7,4. De huisarts heeft patiënt een urinepotje meegegeven om de volgende dag urineonderzoek te kunnen doen en zij heeft hem geadviseerd thuis een coronatest te doen. Ook gaf de huisarts patiënt mee om contact op te nemen met de praktijk of de huisartsenpost bij verergering of verandering van de klachten.

3.3 De volgende ochtend is patiënt overleden in bed aangetroffen. Er is obductie verricht om de doodsoorzaak te achterhalen. In het obductierapport staat als conclusie: “Het betreft een post-mortaal onderzoek bij een 35-jarige man, in de voorgeschiedenis o.a. bekend met multi-middelengebruik, en sinds 4 dagen hoge koorts, hoofdpijn en nekpijn bij anteflexie.

Bij lichaamsobductie zien een infectie-gerelateerd overlijden met een uitgebreide bilaterale pneumonie, een sepsisbeeld, een borderline lymfocytaire myocarditis en tevens aanwijzingen voor een mogelijk bijkomende meningitis. Secundair hierbij tekenen van acuut hartfalen. Deze factoren tezamen hebben waarschijnlijk bijgedragen aan het overlijden op 21-8-2024”.

3.4 G is op verzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd een onderzoek gestart om te bezien of er sprake is geweest van een calamiteit in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz).

3.5 Op 5 september 2024 heeft de huisarts het voorlopige obductieverslag met de weduwe van patiënt en zijn ouders besproken. Bij de bespreking van het definitieve obductieverslag op 18 oktober 2024 heeft klager de huisarts aansprakelijk gesteld voor het overlijden van patiënt en haar daarbij een persoonlijke brief overhandigd.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klager verwijt verweerster dat zij:

  1. op onzorgvuldige wijze de anamnese bij patiënt heeft afgenomen en hem niet (onmiddellijk) heeft ingestuurd naar het ziekenhuis, gezien zijn klachten en zijn verleden met hersenvliesontsteking;
  2. tot en met 17 oktober 2024 de titel van spoedeisende geneeskunde onbevoegd heeft gevoerd op haar LinkedIn- account;
  3. heeft verzuimd nabestaanden/klager direct te informeren over de aard en toedracht van het incident/gebeurtenis zoals de Wkkgz (art. 10 lid 3) voorschrijft.

4.2 De huisarts heeft het college in eerste instantie verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Na bericht aan het college dat de weduwe instemde met de klacht is dit verweer vervallen. Daarna heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De huisarts heeft het volgende aangevoerd. Patiënt zou een coronatest doen. De volgende dag zou hij op de praktijk worden teruggezien en ook urine inleveren om te laten bepalen of er sprake was van uitdroging. Bij verergering van de klachten kon hij contact opnemen met de praktijk dan wel de huisartsenpost. Patiënt had wel klachten, maar maakte geen bijzonder zieke indruk. De huisarts zag geen aanwijzingen voor meningitis. Het CRP was laag, de nek was pijnlijk bij anteflexie (buigen) maar er was geen sprake van nekstijfheid, patiënt kon gewoon lopen, hij was niet suf, er waren geen petechiën (huidbloedinkjes) en hij was al enkele dagen ziek. De huisarts had geen niet-pluis gevoel en zag geen aanleiding om patiënt op dat moment naar het ziekenhuis te verwijzen. Patiënt vroeg daar ook niet om en stemde in met het afgesproken vervolgbeleid.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1 De trieste gebeurtenis van het overlijden van patiënt, onverwacht en op jonge leeftijd, heeft klager en de overige familie erg aangegrepen. Het college is zich daarvan bewust, maar moet de ingediende klacht evenwel beoordelen aan de hand van zakelijke criteria. Daarbij gaat het erom of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden, met andere woorden: of zij op het moment dat zij betrokken was bij de behandeling van patiënt, met de kennis en de wetenschap die zij op dat moment had of kon hebben, voldoende zorgvuldig haar werk heeft gedaan. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en professionele standaarden. Verder gaat het college uit van de informatie waarover de huisarts op het moment van handelen beschikte of kon beschikken. Het feit dat patiënt de dag na het consult is overleden kan niet van invloed zijn op deze beoordeling, omdat de huisarts die wetenschap op het moment van handelen ook niet had.

Klachtonderdeel a) onzorgvuldige anamnese, niet insturen naar het ziekenhuis

5.2 Het college moet bij dit klachtonderdeel beoordelen of verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het afnemen van de amnese en door te oordelen dat er geen aanleiding was om patiënt onverwijld in te sturen. Het verwijt in de klacht concentreert zich vooral op de vrees van patiënt dat hij wederom meningitis had en dat patiënt daarom had moeten worden ingestuurd. De huisarts was op de hoogte van de vrees van patiënt en heeft daarop gericht lichamelijk onderzoek verricht en het CRP laten bepalen. Deze waarde was niet verhoogd (7.4). De huisarts zag daarin en in de resultaten van haar onderzoek geen aanwijzingen voor meningitis. Het college overweegt dat het eerder doormaken van meningitis geen grotere kans op herhaling daarvan geeft en op zichzelf geen reden voor insturen is. Voor zover de huisarts wordt verweten dat zij niet in het dossier heeft vermeld dat zij geen aanwijzingen voor meningitis zag, merkt het college op dat het niet in het dossier vermelden van negatieve bevindingen niet ongebruikelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Voor zover patiënt vertelde dat hij was gerustgesteld en dat zijn familie zich geen zorgen hoefde te maken, wordt opgemerkt dat dit geen ondersteuning in het dossier vindt. De huisarts heeft ter zitting ontkend dat zij patiënt had gerustgesteld. Het college constateert dat een geruststelling in de zin dat ‘er geen zorgen om de gezondheid van patiënt zouden zijn’, in tegenspraak is met het vervolgbeleid en het gegeven vangnetadvies. Bij punt 17 van het verweerschrift staat vermeld hoe de moeder van patiënt tegenover de huisarts de gebeurtenissen na het consult op 20 augustus 2024 omschreef. Volgens punt 17 is de gezondheidstoestand van patiënt in de uren na dat consult fors verslechterd, maar wilde hij niet dat de huisartsenpost zou worden gebeld. Klager heeft dit niet weersproken. Uit het voorgaande blijkt niet van een onzorgvuldige anamnese en evenmin dat de gezondheidstoestand van patiënt tijdens het consult zodanig ernstig was dat de huisarts hem op dat moment naar het ziekenhuis had moeten doorverwijzen.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel b) de titel ‘spoedeisende geneeskunde’ op LinkedIn onbevoegd voeren

5.3 In de klacht wordt gesteld dat de huisarts tot en met 17 oktober 2024 spoedeisende geneeskunde als titel op haar LinkedIn-profiel had vermeld. Het College Geneeskundige Specialismen heeft per 8 maart 2023 ‘spoedeisende geneeskunde’ als medisch specialisme erkend. Voor het college is niet te achterhalen welke exacte bewoording op het profiel stond. De huisarts heeft verklaard dat zij met de vermelding op haar werkervaring bij de huisartsenpost doelde en niet op een specialisme. Verder is niet duidelijk of de huisarts dit al voor die datum had vermeld. Vast staat dat zij de vermelding direct van haar profiel heeft verwijderd, toen zij door klager daarop werd gewezen. Gezien het vorenstaande is het college van oordeel dat het te ver gaat de huisarts een tuchtrechtelijk verwijt van de voormalige vermelding te maken.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c) niet direct informeren over de aard/toedracht conform art. 10 lid 3 Wkkgz

5.4 De dag van het overlijden van patiënt had de huisarts een vrije dag. De dag daarna heeft zij contact gehad over de vraag of er sprake was van een incident of calamiteit. Dat was niet duidelijk. G heeft daarover contact opgenomen met de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd, die G heeft gevraagd onderzoek daarnaar te doen. Vanwege het onverwachte overlijden van patiënt met onbekende doodsoorzaak, is bij het vaststellen van de dood obductie aangevraagd. De huisarts heeft zowel het voorlopig obductierapport als het definitieve rapport met de nabestaanden besproken. Hiermee heeft zij de nabestaanden zo snel als mogelijk geïnformeerd over de aard en toedracht van het overlijden. Het onderzoek of sprake was van een incident of calamiteit liep op dat moment nog waardoor artikel 10 van de Wkkgz niet van toepassing was.

Dit klachtonderdeel is ongegrond.


Slotsom

5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing


Het college verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door W.P. Claus, voorzitter, C.A. Bol, lid-jurist, G.S.H. Vegt, R.J. Wolters en M. van Bergeijk, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door Y.M.C. Bouman, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.

secretaris voorzitter


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.