ECLI:NL:TGZRZWO:2025:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7392

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:49
Datum uitspraak: 11-04-2025
Datum publicatie: 17-04-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7392
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. Klaagster is het niet eens met de overdracht als patiënt bij de huisartsenpraktijk van verweerster wegens pensionering van haar oude huisarts. Ook is klaagster niet tevreden met de zorg die zij in 2023 en 2024 bij de praktijk van verweerster heeft ontvangen. Zo verwijt klaagster verweerster onder andere dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen, medicatie heeft geweigerd, onzorgvuldige beleidsvoering en slechte service/ontoegankelijkheid. Het college oordeelt dat de huisarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld voor zover zij (persoonlijk) betrokken was en haar beleid in overeenstemming is met de geldende richtlijnen en wat gebruikelijk is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 11 april 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

tegen

C,

huisarts,

werkzaam in B,

verweerster, hierna ook: de huisarts,

gemachtigde: mr. A.F. Maatje, werkzaam in Amsterdam.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster is wegens pensionering van haar vaste huisarts per 1 juli 2022 ingeschreven als patiënt bij de huisartsenpraktijk van verweerster die het patiëntenbestand overnam. Klaagster was het daar niet mee eens vanwege de grotere afstand van de praktijk tot haar woning. Het bleek niet mogelijk te zijn om klaagster aan een andere huisarts over te dragen. Klaagster had in 2023 en 2024 meerdere malen contact met de huisartsenpraktijk voor verschillende hulpvragen. Zij is niet tevreden met de zorg die zij heeft ontvangen. Zo zou verweerster onder andere haar zorgplicht niet zijn nagekomen, onzorgvuldig beleid voeren, slechte service verlenen en medicatie hebben geweigerd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift, ontvangen op 5 juli 2024;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 augustus 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 24 september 2024;
  • de repliek, ontvangen op 11 november 2024;
  • de dupliek, ontvangen op 6 december 2024.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

3.2 Klaagster was tot 1 juli 2022 patiënt bij een huisartsenpraktijk, waarna haar vaste huisarts met pensioen ging. Verweerster heeft toen de huisartenpraktijk van deze collega-huisarts overgenomen, inclusief het gehele patiëntenbestand. Klaagster werd automatisch ingeschreven bij de praktijk van verweerster.

3.3 In september, oktober en november 2023 was er over en weer e-mailcontact tussen klaagster en de assistente over het wisselen van huisartsenpraktijk. Klaagster wilde overstappen naar een praktijk die dichterbij haar in de buurt zat in verband met haar beperkte mobiliteit. De assistente gaf na overleg met verweerster aan dat klaagster niet naar een praktijk van haar voorkeur kon overstappen, wegens een patiëntenstop voor patiënten die al een huisarts in B hadden.

3.4 Op 20 december 2023 verzocht klaagster per e-mail om antibiotica voor oorpijnklachten aan het rechteroor. De assistente berichtte dat zij geen antibioticakuur voorschrijven zonder de patiënt te hebben gezien. Er werd een consult aangeboden.

Op 21 december 2023 kwam klaagster op het spreekuur bij een collega-huisarts van verweerster. Deze collega-huisarts schreef oordruppels en neusspray voor, en plande een controleafspraak in voor de week erna. Ook werd met klaagster afgesproken dat zij contact op moest nemen met de huisartsenpost als zij zieker zou worden. Klaagster e-mailde op

22 december 2023 naar de praktijk aangezien de oorpijn bleef aanhouden. Zij vroeg zich af of de juiste medicijnen waren voorgeschreven. De assistente gaf na overleg met de collega-huisarts het advies om pijnstilling erbij te gebruiken en bij koorts opnieuw contact op te nemen.

3.5 Tijdens de controleafspraak op 27 december 2023 werden geen zichtbare afwijkingen geconstateerd. Klaagster had naast de aanhoudende pijn inmiddels ook last van gehoorverlies aan het rechteroor. Na intern overleg verwees de collega-huisarts klaagster door naar de KNO-arts. De KNO-arts koppelde terug dat klaagster mogelijk ISSHL (plotseling gehoorverlies) of labyrinthitis (ontsteking van het binnenoor) had doorgemaakt.

Op 29 februari 2024 stuurde klaagster een e-mail naar de huisartsenpraktijk dat haar gehoor verslechterde en zij zo snel mogelijk een afspraak wilde in het ziekenhuis.

3.6 Op 23 mei 2024 vroeg klaagster per e-mail om een herhaalrecept voor zolpidem (slaapmedicatie). In overleg met verweerster antwoordde de assistente op 24 mei 2024 dat klaagster eerst op een consult moest komen voordat de slaapmedicatie voorgeschreven kon worden, overeenkomstig het beleid binnen de praktijk. Op 30 mei 2024 vond het consult met verweerster plaats om het gebruik van de slaapmedicatie en de arts-patiëntrelatie te bespreken. Het gesprek werd vroegtijdig afgebroken, omdat klaagster wegliep. Hierna was er een mailwisseling over het verloop van het consult en de herhaalmedicatie.

3.7 Klaagster verzocht op 31 juli 2024 om een doorverwijzing voor een MRI-scan wegens ernstige rugklachten. Daarop antwoordde de assistente dat een MRI-scan alleen via een specialist kan worden aangevraagd en niet via de huisartsenpraktijk. Klaagster werd geadviseerd om haar verzoek bij de specialist van het ziekenhuis neer te leggen.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klaagster verwijt de huisarts -samenvattend- dat:

  1. zij haar zorgplicht heeft verzaakt door de klachten van klaagster niet serieus te nemen;
  2. zij zonder toestemming medische- en privé informatie heeft gedeeld met derden;
  3. zij zonder toestemming klaagster heeft ingeschreven als patiënt en haar dossier heeft overgenomen, waardoor klaagster niet meer kan overstappen naar een andere praktijk;
  4. zij de gezondheid van klaagster heeft geschaad door onzorgvuldig beleid, namelijk het weigeren van een verzoek tot aanvraag MRI-scan, de zorg niet afstemmen op de individuele patiënt, een onveilige sfeer binnen de praktijk en onbeschoft gedrag;
  5. de praktijk ontoegankelijk en slecht bereikbaar is, door de lange telefonische wachttijd en slechte service;
  6. de (waarnemend)huisarts op 21 en 27 december 2023 onbekwaam was en een verkeerde beoordeling heeft gedaan;
  7. heeft geweigerd medicatie (zolpidem en antibiotica) voor te schrijven of te verstrekken.

4.2 De huisarts vindt niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht moet volgens haar ongegrond worden verklaard.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

5.2 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.3 Het college stelt voorop dat bij de tuchtrechtelijke toetsing een zorgverlener
alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn eigen handelen. Dat betekent in deze zaak dat verweerster niet aangesproken kan worden voor het handelen van collega’s, zij hebben namelijk een eigen professionele verantwoordelijkheid. Het staat vast dat verweerster deels niet betrokken is geweest bij de zorg voor klaagster.

Geen goede zorg en onzorgvuldig beleid (klachtonderdelen a, c en d)
5.4 Het college ziet voor hetgeen klaagster verwijt over het verlenen van zorg en het
beleid van de huisartsenpraktijk, geen, althans onvoldoende aanwijzing. Zoals hiervoor onder 5.3 is overwogen, is elke zorgverlener uitsluitend tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor haar of zijn eigen handelen. Het college overweegt dat verweerster alleen betrokken was bij het consult op 30 mei 2024, als klaagsters vaste huisarts. Op andere consulten werd klaagster gezien door collega-huisartsen.

5.5 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar zorgplicht niet is nagekomen en stelt dat er sprake is van onzorgvuldig beleid. Volgens klaagster is zij niet serieus genomen, heerst er onveiligheid binnen de praktijk/op het spreekuur en wordt de zorg niet afgestemd op de individuele patiënt. Het college overweegt als volgt. Ten eerste kan het college niet vaststellen dat verweerster de klachten van klaagster niet serieus heeft genomen of anderszins haar zorgplicht heeft verzaakt. Zoals verweerster stelt en ook uit het medisch dossier blijkt, heeft zij meerdere malen uitleg en advies (laten) geven over de klaagsters klachten en haar (desgewenst) uitgenodigd om op een consult te komen. Ten tweede is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat een huisarts tijdens een spreekuurconsult een collega, na het geven van toestemming, binnenlaat wanneer deze een vraag heeft of hulp nodig heeft. Het college volgt op dit punt hetgeen verweerster heeft aangevoerd over het consult op 30 mei 2024. Daarnaast heeft dat consult enkel tussen verweerster en klaagster plaatsgevonden, zodat – gelet op de uitdrukkelijke betwisting door verweerster – niet kan worden vastgesteld of sprake is geweest van onbeschoft gedrag door verweerster waardoor zij klachtwaardig zou hebben gehandeld.
Mogelijk is het optreden van verweerster anders overgekomen dan bedoeld, maar ook hieromtrent kan het college niets vaststellen. Ten derde kan het verwijt dat ziet op het afstemmen van zorg op een individuele patiënt niet slagen. Het college constateert dat de zorg wel is afgestemd op klaagster, bijvoorbeeld door in verband met haar slechte gehoor consequent via de e-mail te communiceren, mee te denken over vervoer naar de praktijk en een consult over de slaapmedicatie te plannen. Een huisarts heeft zich te houden aan algemene richtlijnen. Voor zover het college kan nagaan is dat hier gebeurd. Het college merkt nog op dat uit het dossier naar voren komt dat de communicatie tussen de huisartsenpraktijk en klaagster niet soepel verliep en er veel mailwisselingen met de assistente zijn geweest, wat de onderlinge contacten natuurlijk niet makkelijker maakte. Duidelijk is dat klaagster het regelmatig niet eens was met het door de zorgverleners binnen de praktijk uitgezette (behandel)beleid. Onder die omstandigheden was het beter geweest als verweerster op een eerder moment zelf contact had gezocht met klaagster. Het college is desondanks van oordeel dat dat verweerster niet verwijtbaar heeft gehandeld.

5.6 Wat betreft het verwijt dat klaagster zonder haar toestemming is ingeschreven bij de praktijk van verweerster oordeelt het college dat de overdracht op een correcte wijze is geschied. Bij het klaagschrift is de vertrekbrief van de oude huisarts bijgevoegd. Het informeren van patiënten per brief over een aanstaande pensionering en de automatische overname van het patiëntenbestand inclusief dossiers naar een nieuwe praktijk is een gebruikelijke gang van zaken. Als klaagster iets anders had gewild, dan had zij in gesprek moeten gaan met haar oude huisarts. Dat klaagster bij een huisartsenpraktijk dichterbij haar woonadres in de buurt ingeschreven wilde worden, maar dit niet mogelijk bleek te zijn omdat zij al een huisarts had dan wel vanwege een patiëntenstop, kan niet aan verweerster worden tegengeworpen. Gelet op het voorgaande zijn klachtonderdelen a, c en d ongegrond.

Zonder toestemming informatie delen en onjuiste beoordelingen door collega-huisartsen (klachtonderdelen b en f)
5.7 Uit de overgelegde medische stukken volgt dat verweerster niet betrokken is geweest bij de zorg rondom de oorklachten van klaagster. Door andere zorgverleners is nader onderzoek verricht, medicatie voorgeschreven en advies gegeven. Klaagster had aanhoudende pijn die niet/onvoldoende reageerde op de medicatie. Hierover is door andere zorgverleners met klaagster gesproken. Een collega-huisarts heeft klaagster vervolgens doorverwezen naar de KNO-arts. Het college kan in deze procedure alleen oordelen over het handelen van de verweerster. Nu verweerster geen betrokkenheid heeft gehad bij de hoofdklachten (aanvraag MRI) in 2022, oorklachten en het opstellen van de verwijsbrief aan de KNO-arts in 2023, en het verzoek om een MRI-scan op 30 juli 2024 valt haar daarvan reeds daarom geen (persoonlijk) tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klachtonderdelen b en f zijn ongegrond.

Slechte toegankelijkheid/bereikbaarheid praktijk (klachtonderdeel e)
5.8 Verweerster heeft erkend dat de praktijk tijdelijk met telefonische problemen te maken heeft gehad, maar hierop is geacteerd. Het college is van oordeel dat deze verminderde bereikbaarheid niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het gaat erom dat een huisartsenpraktijk bij spoed bereikbaar is. Niet is gebleken dat verweerster of de praktijk niet bereikbaar was bij spoedzaken. Weliswaar is sprake geweest van minder goede bereikbaarheid, maar daar is actie op ondernomen. Bovendien is de communicatie met klaagster vaak via de e-mail gegaan. Uit de verslaglegging in het medisch dossier blijkt dat namens de huisartsenpraktijk telkens snel op de e-mails van klaagster werd gereageerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Weigeren voorschrijven/verstrekken medicatie (klachtonderdeel g)
5.9 Het college is van oordeel dat verweerster zorgvuldig en adequaat gehandeld heeft en dat haar tuchtrechtelijk niets te verwijten valt bij de verstrekking van zolpidem en het verzoek om antibiotica. Verweerster heeft klaagster uitgelegd waarom zij niet zonder consult een herhaalrecept van zolpidem wilde voorschrijven. In de tussentijd heeft verweerster de slaapmedicatie in kleine hoeveelheden verstrekt om het gebruik verder tijdens een consult te bespreken. Ook wat betreft het verzoek van klaagster om antibiotica heeft verweerster correct gehandeld door aan te geven dat klaagster daarvoor op een afspraak moest komen, overeenkomstig het beleid van de praktijk. Het tussentijds beoordelen van (slaap)medicatie en het niet zonder nader onderzoek voorschrijven van antibiotica getuigt van zorgvuldigheid. Bovendien is dit beleid in overeenstemming met de geldende richtlijnen en gebruikelijk binnen een huisartsenpraktijk. Ook klachtonderdeel g is ongegrond. Slotsom

5.10 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 11 april 2025 door J.G.W. Lootsma- Oude Nijeweme, voorzitter, A.D.J. van Empel en G.S.H. Vegt, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door

M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.