ECLI:NL:TGZRZWO:2025:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/6662
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-04-2025 |
Datum publicatie: | 10-04-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2023/6662 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen apotheker. Maatregel: waarschuwing. Klaagster gebruikte halfjaarlijks Prolia® Denosumab vanwege osteoporose. Begin 2019 is klaagster gestopt met het gebruik van Prolia, omdat zij last kreeg van bijwerkingen. In het laatste kwartaal van 2019 is telefonisch contact opgenomen met klaagster over de medicatieontrouw naar aanleiding van een melding uit het systeem. Klaagster verwijt de apotheker onder andere onvoldoende informatie over de risico’s bij het stoppen met Prolia te hebben gegeven. Het college is van oordeel dat het op de weg van de apotheker lag om klaagster actief te informeren over de risico’s, waaronder het rebound effect. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing van 8 april 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. H. de Jager, werkzaam in Amsterdam,
tegen
C,
apotheker,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de apotheker,
gemachtigden: mr. T.W. Veenendaal en mr. A.F. Bevers, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Sinds 2016 kreeg klaagster Prolia® Denosumab (verder: Prolia) injecties toegediend
vanwege osteoporose. Deze medicatie haalde zij elk half jaar bij de apotheek van verweerster
op. In maart 2019 is klaagster gestopt met het gebruik van Prolia, omdat zij last
kreeg van bijwerkingen. De apothekersassistente heeft in het laatste kwartaal van
2019 telefonisch contact opgenomen met klaagster over de medicatieontrouw naar aanleiding
van een melding uit het systeem. In maart 2020 bleek er bij klaagster sprake te zijn
van het “rebound effect”, waardoor er twee wervelfracturen zijn ontstaan. Klaagster
verwijt de apotheker onder andere onvoldoende informatie over het stoppen met Prolia
te hebben gegeven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hierna licht het
college dat toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 15 december 2023;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlage;
- de dupliek met bijlage;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 14 augustus 2024;
- de aanvulling op de klacht, ontvangen op 19 augustus 2024;
- de reactie op de aanvullende klacht van de gemachtigde van verweerster met bijlagen, ontvangen op 26 september 2024.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 maart 2025. De partijen
zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden
hebben hun standpunten mondeling toegelicht en pleitnotities voorgelezen en aan het
college en de andere partij overhandigd.
3. De feiten
3.1 Verweerster is in de periode waarop de klacht betrekking heeft beherend apotheker bij D in E (verder: de apotheek), die is aangesloten bij D als overkoepelende organisatie.
3.2 Klaagster is sinds 2015 bekend met osteoporose.
3.3 Sinds februari 2016 kreeg klaagster het middel Prolia voorgeschreven ter remming van de botafbraak. Deze injectie moest klaagster ieder half jaar bij de apotheek afhalen. De injectie werd vervolgens door de huisarts aan klaagster toegediend.
3.4 Op 16 juni 2017 heeft klaagster voor het eerst Prolia afgehaald bij de apotheek van verweerster. De apotheek heeft op 6 december 2017, 28 augustus 2018 en 8 maart 2019 een herhaalrecept van de huisarts van klaagster ontvangen.
3.5 In februari 2019 is door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (verder: KNMP) per elektronische nieuwsbrief bekend gemaakt dat uit onderzoek is gebleken dat de toename van botmineraaldichtheid die bereikt wordt met Prolia, ongeveer een jaar na stoppen vrijwel geheel verdwenen is. Dit wordt toegeschreven aan het feit dat Prolia niet bindt aan het skelet waardoor na stoppen een versnelling van de botstofwisseling optreedt (“rebound effect”). Dit rebound effect kan gepaard gaan met een verhoogde kans op meerdere wervelfracturen in het eerste jaar na het staken van de behandeling. De elektronische nieuwsbrief vermeldt dat de Osteoporose Vereniging de hulp van apothekers heeft gevraagd om huisartsen en patiënten hierover te informeren en dat de KNMP ter ondersteuning een SFK-patiëntenlijst en voorbeeldbrieven aanbiedt (een artsenbrief en een patiëntenbrief). In de artsenbrief is opgenomen dat patiënten die Prolia gebruiken binnenkort van hun apotheker het advies ontvangen om niet zonder overleg met de voorschrijvende arts te stoppen met Prolia en bij twijfel over het continueren van de behandeling altijd contact op te nemen. Daarbij moet de noodzaak van therapietrouw worden benadrukt (elke 6 maanden een injectie). In de patiëntenbrief worden Prolia-gebruikers gewaarschuwd niet zo maar te stoppen met Prolia en eerst te overleggen met de huisarts of specialist als de gebruiker wil stoppen met dit middel.
3.6 In maart 2019 heeft klaagster voor het laatst Prolia afgehaald bij de apotheek.
3.7 In september 2019 is er geen herhaalrecept bij de apotheek binnengekomen.
3.8 In het laatste kwartaal van 2019 heeft de apothekersassistente telefonisch contact opgenomen met klaagster wegens medicatieontrouw. Klaagster heeft in dit gesprek aangegeven op eigen initiatief gestopt te zijn met Prolia vanwege bijwerkingen. Door de apothekersassistente werd geadviseerd om contact te leggen met de huisarts of medisch specialist.
3.9 In maart 2020 is gebleken dat bij klaagster sprake was van het rebound effect, met als gevolg dat klaagster twee wervelfracturen heeft opgelopen.
4. De klacht en de reactie van de apotheker
4.1 Klaagster verwijt de apotheker dat:
- zij niet is geïnformeerd over het rebound effect bij het plotseling stoppen met Prolia, ondanks dat de KNMP in februari 2019 een brief met deze waarschuwing naar alle landelijke apothekers heeft gestuurd;
- zij niet is geïnformeerd over de noodzaak om onmiddellijk contact op te nemen met de huisarts of medisch specialist nadat zij had besloten om te stoppen met Prolia;
- zij niet is geïnformeerd over de risico’s van het plotseling stoppen met Prolia en het niet tijdig zetten van de injectie, ondanks dat zij aangaf met Prolia gestopt te zijn;
- er te laat contact is opgenomen, pas nadat bekend werd dat klaagster in september 2019 geen herhaalrecept had afgehaald;
- is nagelaten om het telefonisch contact tussen klaagster en de apothekersassistente schriftelijk vast te leggen.
4.2 De apotheker heeft het college verzocht de klacht op alle onderdelen ongegrond te verklaren. Zij meent te hebben voldaan aan haar plicht om klaagster te informeren over de risico’s bij het stoppen met Prolia. Er bestaat geen norm die de apotheker verplicht om de desbetreffende patiëntenbrief van de KNMP van februari 2019 aan klaagster door te zenden. In plaats daarvan is in april 2019 door D besloten om een interventie in het BMS-systeem door te voeren, waardoor er een melding verschijnt zodra sprake is van medicatieontrouw bij Prolia gebruik. Dat is het geval als een patiënt het medicijn nog niet heeft opgehaald of een herhaalrecept achterwege is gebleven, terwijl het medicijn volgens het gebruikelijke interval van zes maanden reeds opgehaald had moeten worden. Klaagster is op voorhand via de bijsluiter geïnformeerd over het feit dat zij niet zonder overleg met een arts diende te stoppen met de medicatie. Daarnaast is klaagster, toen sprake bleek te zijn van medicatieontrouw, op 25 oktober 2019 gebeld door de apothekersassistente waarbij zij is gewezen op de risico’s van het plotseling stoppen met Prolia en is geadviseerd om contact op te nemen met een arts. De apotheker steunt het beleid van D waarin is gekozen voor een persoonlijke benadering door telefonisch contact op te nemen met patiënten en meent dat dit effectiever is dan het versturen van brieven. Er bestond geen aanleiding om, direct nadat de nieuwe ontwikkeling (rebound effect) in februari 2019 bekend werd, klaagster in aanvulling op de tekst uit de bijsluiter extra te wijzen op het advies niet te stoppen zonder overleg met een arts en op de risico’s bij het stoppen met Prolia. Tot slot is de apotheker van mening dat zij haar dossierplicht niet heeft geschonden omdat uit de registratie van de melding in het BMS-systeem volgt wanneer de melding is opgekomen en wanneer deze is gearchiveerd.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de apotheker de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende apotheker. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Het oordeel van het college
Klachtonderdeel a) t/m d) schending van de informatieplicht
5.2 Vanwege de samenhang zal het college de klachtonderdelen a tot en met d gezamenlijk bespreken. Samengevat stelt klaagster dat zij niet is geïnformeerd over het rebound effect bij het plotseling stoppen met Prolia, ondanks dat de apotheker via de KNMP per brief in februari 2019 op de hoogte was gesteld van deze nieuwe ontwikkeling. De apothekersassistente heeft klaagster tijdens het telefonisch contact niet geïnformeerd over de noodzaak om onmiddellijk contact op te nemen met een arts, ondanks dat klaagster aangaf gestopt te zijn met Prolia. Klaagster is hierbij niet geïnformeerd over de risico’s van het plotseling stoppen en het niet tijdig gebruik van Prolia. Tot slot is er te laat contact opgenomen, pas nadat zij in september 2019 geen herhaalmedicatie had afgehaald.
5.3 Bij de beoordeling stelt het college voorop dat de patiënt er bij zijn behandeling recht op heeft dat de hulpverlener hem bij de uitvoering daarvan informeert. Die informatieplicht is geregeld in de bepalingen uit afdeling 7.7.5 Burgerlijk Wetboek, ook wel genoemd ‘Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ (verder: Wgbo). Artikel 7:448 Wgbo verplicht de hulpverlener, waaronder ook een apotheker wordt verstaan, om patiënten op duidelijke wijze in te lichten passend bij diens bevattingsvermogens en om tijdig te overleggen met de patiënt over het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand van een patiënt. Volgens het tweede lid van artikel 7:448 onder a en b Wgbo laat de hulpverlener zich leiden door wat de patiënt redelijkerwijze dient te weten ten aanzien van de aard en het doel van het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling of de uit te voeren verrichtingen en de te verwachten gevolgen en risico’s voor de gezondheid van de patiënt bij het voorgenomen onderzoek, de voorgestelde behandeling, de uit te voeren verrichtingen en bij niet behandeling. Verder vermeldt het ‘Handvest van de Apotheker’ van de KNMP in paragraaf 1.2 (pagina 7) dat iedere apotheker vanuit professioneel handelen een balans dient te vinden in welke informatie aan patiënten beschikbaar wordt gesteld en hoe dit met individuele patiënten wordt besproken. Hierbij maakt de apotheker een vertaalslag naar de zorg voor de individuele patiënt.
5.4 Het college stelt vast, mede gelet op wat de apotheker ter zitting heeft verklaard, dat zij op de hoogte was van de door de KNMP in februari 2019 gedeelde nieuwe inzichten over het rebound effect bij het plotseling stoppen met Prolia. Naar aanleiding van deze nieuwe ontwikkeling heeft de D organisatie in april 2019 besloten interventies in het BMS-systeem in te voeren, waardoor het systeem een melding geeft zodra sprake is van medicatieontrouw. De apotheker heeft zich bij deze aanpak aangesloten. Zij heeft ervoor gekozen een persoonlijke benadering te hanteren op basis van meldingen uit het systeem en de voorbeeldbrieven niet door te sturen. In het geval van klaagster heeft het systeem een melding gegeven toen in september 2019 een herhaalrecept voor haar uitbleef. Klaagster is vervolgens in het laatste kwartaal van 2019 door de apothekersassistente gebeld over medicatieontrouw.
5.5 Het college oordeelt dat de apotheker met voormelde handelwijze niet heeft voldaan aan haar informatieplicht en dat zij hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Gelet op de inhoud van de elektronische nieuwsbrief van de KNMP uit februari 2019, waarbij de gedeelde nieuwe inzichten over het rebound effect van belang waren voor de gezondheidstoestand van klaagster, lag het op de weg van de apotheker om haar actief te informeren over de risico’s van het stoppen met Prolia zonder voorafgaand overleg met de huisarts of specialist. De apotheker is op grond van de Wgbo mede verantwoordelijk voor het medicatiebeleid en het verstrekken van informatie bij twijfel over continueren van de medicatie en over de te verwachten risico’s en mogelijke gezondheidsproblemen bij niet behandelen. Het college merkt hierbij op dat voor de apotheker weliswaar geen verplichting bestond om de voorbeeldbrief van de KNMP aan klaagster door te sturen, maar dat de informatie die de brief bevatte wel in enige vorm actief aan haar verstrekt had moeten worden. De informatie in de bijsluiter bij de medicatie, waar de apotheker in haar verweer op wijst, volstond daarvoor niet. Deze bevat alleen de algemene informatie dat het belangrijk is om Prolia te blijven gebruiken zolang de arts het middel voorschrijft, dit om het beste resultaat van de behandeling te verkrijgen, en het advies om met de arts te overleggen voordat de patiënt overweegt de behandeling te stoppen. De bijsluiter vermeldt niet specifiek het rebound effect als risico en de dringende waarschuwing om in verband daarmee eerst te overleggen met de arts als men met dit middel wil stoppen. Door te vertrouwen op de door D ingevoerde systeemwaarschuwing, wordt een patiënt pas bij gebleken medicatieontrouw geïnformeerd. De patiënt heeft die informatie dan niet kunnen betrekken bij zijn besluit om (al dan niet vanwege bijwerkingen) met de medicatie te stoppen. Dat is naar het oordeel van het college niet tijdig, zoals bedoeld in artikel 7:448 lid 1 Wgbo. Immers, door pas na enige tijd te reageren als medicatieontrouw is vastgesteld (als na het interval van zes maanden na de laatste verstrekking nog een maand is verstreken waarin het medicijn niet is opgehaald of een herhaalrecept is uitgebleven), ontstaat een vertraging die gelet op het risico van het rebound effect niet verantwoord is. De apotheker heeft naar het oordeel van het college dan ook een verkeerde afweging gemaakt door te vertrouwen op de door D gemaakte melding in het systeem. Zij had ervoor moeten kiezen klaagster na de brief van de KNMP van februari 2019 actief in te lichten over de nieuwe inzichten met betrekking tot de risico’s bij het stoppen met Prolia.
5.6 De apotheker heeft nog aangevoerd dat zij geen goede ervaringen heeft met
het informeren van patiënten per brief en dat zij daarom heeft gekozen voor een persoonlijke
benadering. Hoewel het college die overweging op zichzelf kan volgen, neemt dat de
kritiek niet weg dat de gekozen aanpak heeft geleid tot een onverantwoorde vertraging
in de informatieverstrekking. De apotheker heeft verder aangevoerd dat de medicatieontrouwgesprekken
door een speciaal daarvoor opgeleide en vrijgestelde apothekersassistente worden gevoerd.
In haar visie is dat een passende methode om aan de informatieplicht te voldoen. Ter
zitting heeft de apotheker toegelicht dat deze medewerkster in april 2019, derhalve
meer dan een half jaar voor het telefoongesprek met klaagster, mondeling door een
collega-apotheker is geïnformeerd over het voeren van dergelijke medicatieontrouwgesprekken.
Naar het oordeel van het college vraagt deze werkwijze in elk geval om een duidelijke
werkinstructie aan de apothekersassistente waarbij vastgelegd is dat de aan het stoppen
van deze medicatie verbonden specifieke risico’s, in dit geval het rebound effect,
worden benoemd. Hier is de apotheker als beherend apotheker (mede)verantwoordelijk
voor. Dat een dergelijke werkinstructie bestond, is niet gebleken. Uit het door de
apotheker overlegde afschrift van het BMS-systeem kan ook niet worden afgeleid of
deze specifieke risico’s destijds door de apothekersassistente werden benoemd wegens
het gebruik van standaardcoderingen. Daarnaast blijkt uit de door de apotheker overgelegde
schriftelijke verklaring niet dat het rebound effect dat in het eerste jaar na het
stoppen gepaard kan gaan met een verhoogde kans op multipele wervelfracturen (zoals
in de brief van de KNMG is aangegeven) is besproken en dat klaagster om die reden,
alvorens te stoppen met de medicatie, onmiddellijk contact diende op te nemen met
de huisarts/specialist die de medicatie had voorgeschreven. Ook in dat opzicht schoot
de informatieverstrekking tekort.
5.7 De apotheker heeft een uitdraai van een pagina uit het door de apotheek
gehanteerde BMS-systeem overgelegd waaruit blijkt dat de melding over medicatieontrouw
op 11 oktober 2019 is gegenereerd en dat diezelfde melding op 23 december 2019 is
gearchiveerd. Daarmee staat, gelet op de betwisting door klaagster, ook niet vast
dat de apothekersassistente daadwerkelijk op 25 oktober 2019 telefonisch contact met
klaagster heeft gehad, zoals de apotheker aanneemt op basis van de overgelegde werkroosters.
Het college kan alleen vaststellen dat het gesprek ergens in het laatste kwartaal
van 2019 heeft plaatsvonden, waardoor sprake is geweest van een vertraging terwijl
juist in de elektronische nieuwsbrief van de KNMP de noodzaak van therapietrouw wordt
benadrukt. Los daarvan is het college van oordeel, zoals hiervoor opgenomen, dat de
informatie over de risico’s bij het plotseling stoppen/niet tijdig nemen van Prolia
en het belang om onmiddellijk contact op te nemen met een arts, niet pas bij gebleken
medicatieontrouw, maar na het bekend worden van de nieuwe inzichten in februari 2019
actief had moeten worden verstrekt door de apotheker.
5.8 Gelet op het voorgaande acht het college de klachtonderdelen a tot en met d gegrond.
Klachtonderdeel e) schending van de dossierplicht
5.9 Met dit klachtonderdeel stelt klaagster dat de apotheker niet heeft voldaan
aan haar dossierplicht op grond van de Wgbo, omdat het telefonisch contact met de
apothekersassistente naar aanleiding van medicatieontrouw niet schriftelijk is vastgelegd.
5.10 Volgens de apotheker heeft zij voldaan aan haar dossierplicht, omdat uit het BMS-systeem blijkt wanneer de melding over medicatieontrouw van klaagster is opgekomen en wanneer deze is gearchiveerd. Een schriftelijke vastlegging van de inhoud van het telefoongesprek en de exacte datum waarop het gesprek plaatsvond, was daarom niet noodzakelijk.
5.11 In artikel 7:454 Wgbo is de dossierplicht geregeld. Die gegevens die voor een ‘goede hulpverlening’ noodzakelijk zijn, moeten in het dossier worden vastgelegd. In de ‘KNMP-richtlijn Patiëntendossier’ zijn daarover nadere verplichtingen opgenomen. Uit deze richtlijn volgt dat de apotheker alle voor de behandeling van de patiënt relevante inhoudelijk gegevens in het patiëntendossier noteert. Dat zijn minimaal de volgende gegevens: naam, adres, woonplaats, gegevens zorgverzekering, voorschrijvend arts, medicatiegegevens en de afhandeling van het recept of het advies, inclusief de afhandeling van eventuele medicatiebewakingssignalen. Bij ieder bezoek aan de apotheek wordt alle verstrekte mondelinge en schriftelijke informatie vastgelegd, aldus de richtlijn.
5.12 Het college is van oordeel dat het dossier van klaagster ten aanzien van de hiervoor genoemde vereisten onvoldoende informatie bevat. Ter zitting heeft de apotheker verklaard dat in het BMS-systeem wordt gewerkt met standaardcoderingen, waarbij het niet mogelijk is om eigen notities toe te voegen. Om deze reden is de exacte beldatum niet genoteerd door de apothekersassistente en ook niet wat er precies met klaagster is besproken over de (specifieke) risico’s en de gegeven adviezen. Naar het oordeel van het college heeft de apotheker hiermee niet voldaan aan haar dossierplicht. Uit de ratio van artikel 7:454 Wgbo en de genoemde KNMP-richtlijn volgt namelijk dat relevante gegevens voor de zorgverlening aan een patiënt, waaronder een telefoongesprek over medicatieontrouw en de in dat gesprek besproken bijzonderheden, in het dossier van een patiënt behoren te worden opgenomen. Hierbij dient het begrip ‘bezoek aan de apotheek’, gelet op de bedoeling van de richtlijn, ruim te worden opgevat, zodat dit ook relevante patiëntgegevens omvat die worden besproken in een telefonisch contact. Hiermee is ook dit klachtonderdeel is gegrond.
Slotsom
5.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht gegrond
zijn.
Maatregel
5.14 Nu de klacht in zijn geheel gegrond is, zal het college overwegen of aan de apotheker een maatregel wordt opgelegd en zo ja, welke maatregel. De apotheker was ten tijde van de klacht beherend apotheker van een D. Daarbij was zij deels gebonden aan het kwaliteitsbeleid dat door D als overkoepelende organisatie wordt doorgevoerd. Desalniettemin heeft de apotheker een eigen verantwoordelijkheid als BIG-geregistreerd zorgverlener en dient zij de voor haar geldende wet- en regelgeving na te leven. De apotheker heeft klaagster niet tijdig ingelicht over de risico’s van het stoppen/niet tijdig nemen van de door klaagster gebruikte medicatie. Daarnaast is sprake van een onvoldoende dossiervoering. Het college acht in deze situatie een waarschuwing passend.
Publicatie
5.15 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing worden
gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere apothekers mogelijk iets
van deze zaak kunnen leren over de toepassing van de Wgbo omtrent de informatie- en
dossierplicht. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere
tot personen of instanties herleidbare gegevens.
Kostenveroordeling
5.16 Klaagster heeft het college verzocht de apotheker te veroordelen in de kosten die zij heeft gemaakt in deze procedure. Nu de klacht gegrond is en aan de zorgverlener een maatregel wordt opgelegd, wijst het college het verzoek om kostenveroordeling toe. Daarbij hanteert het college – volgens de op de website van de tuchtcolleges voor de gezondheidszorg gepubliceerde oriëntatiepunten – de volgende forfaitaire bedragen:
- 2 x € 50,00 voor de reiskosten van klaagster (reisafstand enkele reis meer dan 50 km, 1 x voor het mvo en 1 x voor de zitting);
- 3,5 punt x € 647,00 = € 2.264,50 voor rechtsbijstand in eerste aanleg (1 punt voor het klaagschrift, 0,5 punt voor de repliek, 1 punt voor het mondeling vooronderzoek en 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1).
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt de apotheker de maatregel op van een waarschuwing;
- veroordeelt de apotheker de hierboven vastgestelde kosten van klaagster van in totaal
€ 2.364,50 te betalen; - veroordeelt de apotheker dit bedrag – nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden – te voldoen op de bankrekening van klaagster, binnen vier weken nadat deze haar gemachtigde schriftelijk het bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekening waarop het bedrag kan worden gestort heeft laten weten;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften: Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en het Pharmaceutisch weekblad.
Deze beslissing is gegeven door A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, H.L. Wattel, lid-jurist,
D.J. Touw, M.M. Goddijn en P.C. Daniels-Hansum, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
J.E.A. van Dooren-Gerding, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 april
2025.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.