ECLI:NL:TGZRZWO:2025:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7101
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-04-2025 |
Datum publicatie: | 03-04-2025 |
Zaaknummer(s): | Z2024/7101 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. Patiënt (broer van klaagster) was 49 jaar, bekend met de ziekte van Duchenne en kreeg continue beademing. Hij woonde op een locatie van een zorginstelling die mensen begeleidt met een verstandelijke beperking. Verweerster was werkzaam als vaste instellingsarts van patiënt. Patiënt werd op 8 april 2014 ziek, waarna de dienstdoende verpleegkundigen een waarnemend collega-arts raadpleegden. De volgende dag werd patiënt in het ziekenhuis opgenomen, waar hij die avond overleed aan sepsis. Klaagster verwijt verweerster onder meer dat zij de situatie/klachten van haar broer niet goed heeft ingeschat, de familie niet tijdig heeft gewaarschuwd en er sprake is van onvoldoende nazorg en dossiervoering. Klaagster is ontvankelijk, geen sprake van verjaring of misbruik van recht. Het college oordeelt dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 1 april 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klaagster,
tegen
D,
specialist ouderengeneeskunde,
destijds werkzaam in G,
verweerster, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. R.J. Borghans, werkzaam in Arnhem.
1. De zaak in het kort
1.1 Patiënt (broer van klaagster) was 49 jaar, bekend met de ziekte van Duchenne
en kreeg continue beademing. Hij woonde op een locatie van zorginstelling H die mensen
begeleidt met een verstandelijke beperking. Verweerster was werkzaam als vaste instellingsarts
van patiënt. Patiënt werd op 8 april 2014 ziek, waarna de dienstdoende verpleegkundigen
een waarnemend collega-arts raadpleegden. De volgende dag werd patiënt in het ziekenhuis
opgenomen, waar hij die avond overleed aan sepsis. Klaagster verwijt verweerster onder
meer dat zij de situatie/klachten van haar broer niet goed heeft ingeschat, de familie
niet tijdig heeft gewaarschuwd en er sprake is van onvoldoende nazorg en dossiervoering.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 april 2024;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 juli 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 september 2024;
- de repliek, ontvangen op 10 oktober 2024;
- de dupliek, ontvangen op 11 november 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren. Klaagster heeft tegelijk met deze klacht ook tegen andere zorgverleners een
klacht ingediend, deze samenhangende zaken zijn bekend onder de zaaknummers Z2024/7100,
Z2024/7102 en Z2024/7103. In die zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
3. De feiten
3.1 Patiënt, geboren in juli 1964, woonde sinds 1983 bij de zorginstelling H.
Hij leed aan de spierziekte Duchenne en was 24 uur per dag aangesloten op beademing.
Verweerster was werkzaam als instellingsarts waar patiënt woonde. Zij was zijn vaste
arts.
3.2 Volgens het medisch dossier voelde patiënt zich in de ochtend van 8 april 2014 niet lekker en had hij last van een opgejaagd gevoel. Een verpleegkundige voerde controles uit. Patiënt had een verhoogde polsslag. Vervolgens werd een collega-arts gebeld. Daarover schreef deze arts in het medisch dossier het volgende (alle citaten letterlijk weergegeven en bij -gedeeltelijke- weergave van namen degene die het betreft):
’’vanmorgen druk op de borst; nu meer gejaagd gevoel pols 104; RR 88/56(?) (ANW-vplk
F; bekend met Duchenne en continue beademing
gisteravond wat te veel alcohol gebruikt
extra tablet Metoprolol 25 mg toedienen’’
en:
’’12,5mg Metoprolol gebruikt pat. Op advies cardioloog maar ’s morgens ivm koude handen
en voeten; is nu beang voor verdere daling bloeddruk
dan eerst maar 2 uur aanzien en bij aanhoudende gejaagdheid en pols>100/min alsnog
Metoprolol maar dan slechts 12,5 mg; desgewenst nieuw overleg
DOORGEVEN AAN APOTHEKER EN ARTS DAT MEDICATIE VERANDERD IS!!
3. De Avond Nacht Weekend (ANW) verpleging noteerde in het medisch dossier:
’’Na – 6.45 uur locatie belde dat dhr. helemaal niet lekker was. Bij aankomst niet zieke uitziende heer. Pols 92 reg. Sat. 99% RR 140/80. Heeft blijkbaar regelmatig last van hart kloppingen. Aangeraden om een afspraak te maken met huisarts voor controle. Verder geen actie ondernomen. F
Av. 18 uur: Locatie belt dat dhr zich niet lekker voelt, razend gevoel op de borst,
heeft vanmiddag overgegeven. Geeft toe dat hij gisterenavond veel alcohol heeft gehad
(4 biertjes, maar ook sterke drank).
Controles gedaan: rr: 84/59, pols:104, sat:99%, temp (tong):35.6. Overleg [waarnemend
collega-arts]: eenmalig 25 mg metoprolol geven. (..) I.o.m. [waarnemend collega-arts]
nog twee uur aankijken en over twee uur nogmaals controles. Bij nog steeds een hoge
pols alsnog 12,5 mg metoprolol extra geven.
Locatie gaf nog wel aan dat meneer een erg rood been heeft, hier nog naar gekeken,
deze is niet vuur rood of warm. Is wel opgezet en meneer heeft er al maanden pijn
aan. Temp nog rectaal gemeten: 36.4.
Heeft om 21.45 uur 12,5 mg metoprolol gekregen i.o.v. [waarnemend collega-arts].
RR 97/53 P 109 sat. 99.1%.CN
Na – 23.00 uur Pols 105 reg. Sat. 99%(beademing) tensie 90/60 i.o.l met [waarnemend
collega-arts] verder afwachten tot morgen, als dhr. slaap geen controles meer..Heeft
hele nacht niet geslapen is erg bang. Controles om 05.30 uur Pols 92 reg. Sat. 98%
RR 90/60. F’’
3.4 Op 9 april 2014 ging de situatie van patiënt verder achteruit. Verweerster
noteerde hierover:
’’vanochtend visite gesproken met (…) de verpleegkundige meneer belde steeds naar
de personeel toe. hij is angstig. wil dat zijn familie op de hoogte is en dat de arts
bij hem . misschien zou een oxazepam iets voor meneer is. hij ziet grauw uit. de begeleiding
gesproken: meneer belt steeds. vraagt dingen die nergens opslaan. (..) kan geen helder
antwoorde geven op vragen. (..) meneer wordt in de loop van de uren slechten.
meneer is in de war. verlaagd bewust zijn.
95/60, pols 92. temp; 35,9
dikke benen maar niet rood.
Dd: sepsis bij urineweginfectie.
disbalance elektrolyten bij alcohol gebruik
Na overleg met de intensivist is meneer ingestuurd naar SEH . ambulance is met spoed
geregeld.’’
3.5 In de (medische) rapportage van de zorginstelling staat over 9 april 2014 het volgende geschreven:
’’(..)Dhr vroeg vanaf dit moment of zijn zus gebeld kon worden. (..) De Zus van dhr. Is 2x gebeld maar krijgen geen gehoor. De voicemail is ingesproken. Het was de wens van dhr om niet te veel gegevens van familie in zijn IOP te hebben. IOP is reeds vernieuwd en dhr vond de informatie prima zo.
Ook bij de neef en nicht is de voicemail ingesproken. Met verzorgende is er gezocht
naar adresboekjes en dergelijke. Ook op de homeservant van dhr. is gezocht naar nummers
van familie. Hier is niets gevonden. (..)
Dhr is overgebracht naar de IC. (..) Om 15.30 nog steeds geen bericht van familie.
Ook
I zal proberen de familie te pakken te krijgen. I heeft het telefoonnummer van de verpleegkundige (..)’’
3.6 Uiteindelijk kreeg het ziekenhuis contact met de familie. In de avond overleed
patiënt in het bijzijn van zijn familie, waarschijnlijk aan sepsis veroorzaakt door
een bacterie (Staphylococcus aureus infectie).
3.7 Vervolgens waren er meerdere gesprekken tussen de familie en de zorginstelling over de gang van zaken. Onder andere op 15 mei 2014 vond een gesprek tussen klaagster en verweerster plaats. Ook voerde de zorginstelling een Prisma-onderzoek uit en werd een externe deskundige voor een aanvullend onderzoek ingeschakeld, waarbij diverse zorgverleners (waaronder verweerster) werden bevraagd. Naar aanleiding van het onderzoek werd er een aantal aanbevelingen aan de organisatie van de zorginstelling gedaan en doorgevoerd. Op 18 augustus 2015 besprak de zorginstelling het aanvullend onderzoek met klaagster. Daar is op 10 november 2015 een afsluitend verslag van gemaakt.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klaagster verwijt verweerster dat:
- zij de situatie van patiënt niet goed heeft beoordeeld tijdens haar bezoek op 9 april 2014 en hem niet (tijdig) heeft doorverwezen naar het ziekenhuis, alsmede medicatie te adviseren zonder de patiënt te zien;
- zij de familie niet tijdig heeft gewaarschuwd/heeft laten waarschuwen en er niet alles aan heeft gedaan om hen te bereiken, zodat de familie nog contact met patiënt kon hebben voor zijn overlijden;
- zij geen goede nazorg heeft verleend, door het niet kunnen/willen geven van duidelijkheid tijdens het gesprek op 15 mei 2014 en de vragen onvoldoende heeft kunnen/willen beantwoorden over de laatste dagen van patiënt;
- er sprake is van onjuiste, onvolledige en onnauwkeurige dossiervoering.
4.2 Verweerster heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen in verband met verjaring, rechtsverwerking
en misbruik van recht. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen,
heeft verweerster het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Verweerster
vindt dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Zo heeft zij direct
actie ondernomen toen zij op 9 april 2014 op consult kwam bij patiënt, door hem met
spoed in te laten sturen naar het ziekenhuis. Voor die tijd was verweerster niet betrokken.
Ook is er volgens verweerster geen sprake van onvoldoende nazorg en dossiervoering.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het is heel verdrietig dat klaagster haar broer heeft verloren. Duidelijk is
dat klaagster meerdere aspecten rondom de zorg van haar overleden broer graag anders
had willen zien en dat haar dit nog steeds erg bezighoudt. Hoezeer het college daar
ook oog voor heeft, zal het op een zakelijke manier moeten beoordelen of de arts daarvan
tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt.
Ontvankelijkheid
5.2 Namens verweerster is naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is
in haar klacht gelet op de verjaring, rechtsverwerking en misbruik van recht. Hieraan
heeft zij het volgende ten grondslag gelegd. Ten eerste is de klacht deels verjaard,
omdat klaagster niet tijdig heeft geklaagd. Ook heeft klaagster niet binnen de gestelde
termijnen een volledig klaagschrift overgelegd, doordat de aanvulling op de klacht
te laat is ingediend. Daarnaast valt het ‘stilzitten’, waarmee de indruk is gewekt
dat na 2016 geen gebruik meer zou worden gemaakt van de klachtbevoegdheid, in de gegeven
omstandigheden volgens verweerster te kwalificeren als rechtsverwerking en daarmee
misbruik van het tuchtrecht. Verweerster wijst in dat kader in het bijzonder op de
nadelige positie bij het voeren van verweer, nu zij pas na jaren geconfronteerd wordt
met een klacht.
5.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster wel ontvankelijk is in haar
klacht. De verjaringstermijn voor het indienen van een klacht is tien jaren. De verjaring
begint een dag na het betreffende handelen te lopen (artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen
in de individuele gezondheidszorg). Het klaagschrift is op 8 april 2024 ontvangen
door het college, zodat er geklaagd kan worden over het handelen van 8 april 2014
en later. Dat klaagster aan het eind van de verjaringstermijn klaagt, levert geen
misbruik van recht op. Ook ziet het college geen aanleiding om klaagster op basis
van andere gronden in haar recht om een klacht in te dienen te beperken en niet-ontvankelijk
te verklaren. Dat klaagster twee dagen na de gegunde termijn een aanvullend klaagschrift
heeft ingediend kan daar niet toe leiden nu dit een termijn van orde – en geen fatale
termijn – betreft. Dat neemt niet weg dat het college begrip heeft voor de invloed
van het tijdsverloop op het kunnen voeren van verweer.
5.4 Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de beoordeling
5.5 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts specialist
ouderengeneeskunde. Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing
van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar
om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig
handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.
Daarbij moet de beroepsbeoefenaar rekening houden met de stand van de wetenschap ten
tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep
daarover als norm of standaard was aanvaard. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.6 Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Hieronder zal worden uitgelegd hoe het college tot dat oordeel is gekomen.
5.7 Het college stelt voorop dat verweerster alleen betrokken was bij het bezoek
aan patiënt op 9 april 2014, als zijn vaste arts. Daarvoor werd zij waargenomen door
een collega-arts. Verweerster kan dus geen verwijt worden gemaakt over de periode
die buiten
9 april 2014 valt.
Klachtonderdeel a) onjuiste beoordeling van patiënt, het niet (tijdig) insturen en
het onterecht voorschrijven van medicatie
5.8 Het college oordeelt dat dit klachtonderdeel ongegrond is. De overwegingen van verweerster met betrekking tot de visite op 9 april 2014 zijn genoteerd in het medisch dossier van patiënt. Deze overwegingen geven geen aanknopingspunten voor het college om aan de juistheid van de beoordeling van verweerster te twijfelen of om aan te nemen dat er aanwijzingen waren dat zij patiënt eerder had moeten insturen. Zoals onder 5.7 al is overwogen raakte verweerster vanaf 9 april 2014 betrokken, nadat een collega-arts als waarnemer de dag ervoor een telefonisch consult had gedaan. Toen verweerster bij de behandeling van patiënt werd betrokken was sprake van verminderd bewustzijn en verwardheid bij patiënt. Naar het oordeel van het college heeft verweerster adequaat gehandeld door de situatie van patiënt na onderzoek met een specialist (intensivist) van het ziekenhuis te bespreken en hem vervolgens direct in te sturen. Uit het dossier volgt niet dat verweerster patiënt medicatie heeft voorgeschreven hetgeen dus ook niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.
Klachtonderdeel b) en c) niet tijdig waarschuwen familie en onvoldoende nazorg
5.9 Ook klachtonderdelen b en c zijn ongegrond. Uit het dossier blijkt dat er geprobeerd is om klaagster en andere familieleden op 9 april 2014 te bereiken en dat vervolgens ook aan het ziekenhuis is doorgegeven dat de familie nog op de hoogte moest worden gebracht. Dat het een aantal uur heeft geduurd voordat klaagster (en de familie) was bereikt en zij dit als zeer lang heeft ervaren, is begrijpelijk en ongelukkig. Dit kan verweerster niet persoonlijk tuchtrechtelijk verweten worden. Dat nog daargelaten is er voldoende geprobeerd om familie te bereiken door de locatie van de zorginstelling. Daarnaast is van onvoldoende nazorg geen sprake. Het college leidt uit het klaagschrift, het verweerschrift en de gespreksverslagen/Prisma-onderzoek af dat verweerster op adequate en verantwoorde wijze contact heeft onderhouden met klaagster door binnen afzienbare tijd na het overlijden van patiënt meerdere keren in gesprek te gaan en mee te werken aan de onderzoeken van de zorginstelling. Dat voor klaagster de antwoorden op de door haar gestelde vragen en uitleg van verweerster over de gebeurtenissen onbevredigend waren leidt niet tot een ander oordeel.
Klachtonderdeel d) onvolledige en onnauwkeurige dossiervoering
5.10 Tot slot verwijt klaagster verweerster dat zij te summier en onnauwkeurig
verslag heeft gedaan in het medisch dossier. De notitie van verweerster van het consult
was beknopt, maar gaf een afdoende weergave van de toestand van patiënt en de evaluatie
daarvan door verweerster. De beschreven observaties en de overwegingen zijn voldoende
onderbouwd en navolgbaar. Naar het oordeel van het college zijn de aantekeningen van
verweerster gelet op het doel van een zorgvuldig dossier, dat de continuïteit van
de zorg aan patiënt wordt gewaarborgd, voldoende. Dat betekent dat ook klachtonderdeel
d ongegrond is.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 1 april 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, S.J.H. Duffels en
E. Linthorst, leden-beroepsgenoten,bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.