ECLI:NL:TGZRZWO:2025:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7439

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:24
Datum uitspraak: 28-02-2025
Datum publicatie: 06-03-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7439
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts. De klacht gaat over het door verweerder verrichte onderzoek naar aanleiding van een aanvraag van de gemeente om een advies medische urenbeperking. Op dat moment werkte klager 24 uur per week bij een administratiekantoor. Klager had op 7 juni 2017 een spreekuurcontact met verweerder. Verweerder maakte op 12 juni 2017 een verzekeringsgeneeskundige rapportage, waarin hij concludeerde dat er geen reden was om een medische urenbeperking bij klager aan te nemen. Klager is het daar niet mee eens. Hij verwijt verweerder onder andere dat hij niet tot die conclusie had mogen komen en geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Het college is van oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 28 februari 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

C, verzekeringarts,

destijds werkzaam in D,

verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,

gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De klacht gaat over het door verweerder verrichte onderzoek naar aanleiding van een aanvraag van gemeente B (nu gemeente E) om een advies medische urenbeperking. Op dat moment werkte klager drie dagen in de week gedurende acht uur per dag (24 uur per week) bij een administratiekantoor. Klager had op 7 juni 2017 een spreekuurcontact met verweerder. Verweerder maakte op 12 juni 2017 een verzekeringsgeneeskundige rapportage, waarin hij concludeerde dat er geen reden was om een medische urenbeperking bij klager aan te nemen. Klager is het daar niet mee eens. Hij verwijt verweerder onder andere dat hij niet tot die conclusie had mogen komen en geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 augustus 2023;
  • de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle van 29 augustus 2023 in zaaknummer Z2023/5909;
  • de beslissing van het Centraal Tuchtcollege van 10 juli 2024 in zaaknummer C2023.2142;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 september 2024;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 oktober 2024;
  • het e-mailbericht van klager van 31 oktober 2024 met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 21 november 2024.

2.2 Klager heeft eerder klachten ingediend tegen verweerder. In de zaak met nummer G2019/18 heeft het (destijds) Regionaal Tuchtcollege Groningen een klacht over handelen van verweerder in 2019 kennelijk ongegrond verklaard.
Klager is in de zaak met nummer Z2022/4325 door de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege Zwolle kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de klacht (over de rapportage van verweerder uit 2017) niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed. Het door klager tegen deze beslissing ingestelde beroep (C2022.1643) is niet-ontvankelijk verklaard.
Klager heeft op 9 augustus 2023 bij het Regionaal Tuchtcollege Zwolle een klacht over de rapportage uit 2017 tegen verweerder ingediend. Bij beslissing van 29 augustus 2023, zaaknummer Z2023/5909, heeft de voorzitter van het college de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat daar al onherroepelijk op zou zijn beslist. Klager is in beroep gegaan tegen deze beslissing. Het Centraal Tuchtcollege heeft bij beslissing van
10 juli 2024 (zaaknummer C2023.2142) de zaak terugverwezen naar het Regionaal Tuchtcollege Zwolle om alsnog inhoudelijk op de klacht over het rapport uit 2017 te oordelen.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts

3.1 Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij:

  1. bij het opstellen van de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 12 juni 2017 geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht door:

- geen anamnese af te nemen,

- geen medisch dossier bij te houden,

- zich onprofessioneel te gedragen en in strijd met artikel 7.1. van de multidisciplinaire richtlijn;

b) een onderzoek heeft gestart, terwijl de aanvrager (gemeente B) geen
belanghebbende is en verweerder ten onrechte niet heeft herkend dat er meerdere
onbeëindigde dienstbetrekkingen zijn.

3.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij vindt niet dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, omdat de rapportage zorgvuldig is opgesteld en de aanvraag van de gemeente B was geaccepteerd door het UWV.

3.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

4. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling
4.1 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Het college wijst er op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Daarbij moet de beroepsbeoefenaar rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep daarover als norm of standaard was aanvaard.

4.2 Daarnaast zijn er, volgens vaste tuchtrechtspraak, de volgende eisen die aan een rapportage worden gesteld:

a. Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b. Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
c. In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
d. Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen;
e. De rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid. Het college toetst ten volle of het onderzoek door de verzekeringsarts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de verzekeringsarts in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Het oordeel van het college
4.3 Het college oordeelt dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hieronder legt het college uit hoe tot dat oordeel is gekomen.

4.4 Vanwege de onderlinge samenhang van de klachtonderdelen, die allemaal gaan over de door verweerder opgestelde rapportage, zal het college deze gezamenlijk bespreken. Verweerder is door het UWV verzocht een beperkt verzekeringsgeneeskundig onderzoek te doen bij klager naar aanleiding van een aanvraag van gemeente B om een advies medische urenbeperking.
Verweerder heeft klager gezien op het spreekuur van 7 juni 2017 en daarnaast heeft hij dossierstudie verricht. De door verweerder op 12 juni 2017 opgestelde rapportage maakt deel uit van de processtukken.

Het college overweegt dat onder “2.2.2. De anamnese” in de rapportage de ervaren belemmeringen, de sociale situatie van klager en het dagverhaal staan beschreven. Het college is van oordeel dat er derhalve wel degelijk een anamnese is afgenomen. Het college volgt klager niet in zijn stelling dat een uitgebreidere anamnese had moeten worden afgenomen. Gelet op de vraagstelling aan verweerder, waarbij met name van belang is het dagverhaal, is sprake van een adequate anamnese. Het ging om een beperkte vraagstelling en een eenmalig spreekuurcontact, waarbij een enkel consultrapport/verslag te verwachten is. Het college volgt klager dan ook niet dat verweerder volledige gespreksverslagen had moeten opmaken. Het college overweegt voorts dat onduidelijk is waar klager precies op doelt bij het verwijt dat verweerder zich onprofessioneel heeft gedragen. Dat is door klager onvoldoende onderbouwd en blijkt ook overigens niet uit de stukken. Het verwijt dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7.1 van de multidisciplinaire richtlijn kan evenmin slagen. Er was geen sprake van een multidisciplinair onderzoek. Het college is van oordeel dat het doen van (pro-actief) onderzoek naar de arbeidsrechtelijke historie van al dan niet eerdere dienstbetrekkingen en of de aanvrager (gemeente B) wel belanghebbende is, zoals klager betoogt, niet op de weg ligt van een verzekeringsarts bij een advies Medische urenbeperking. Het UWV heeft verweerder verzocht gelet op de aanvraag van de gemeente dit beperkte verzekeringsgeneeskundige onderzoek te doen. Verweerder is niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor het in behandeling nemen van de aanvraag door het UWV.

Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage aan de daaraan te stellen eisen. Verweerder heeft een geschikte methode gehanteerd om tot beantwoording te komen van de aan hem voorgelegde vraag en is binnen zijn deskundigheidsgebied gebleven. De feiten, omstandigheden en bevindingen zijn weergegeven in de rapportage. Verweerder vermeldt in zijn rapportage onder “3. Beschouwing” consistent en inzichtelijk waarom volgens hem geen aanleiding was voor een medische urenbeperking. Daarmee is de door verweerder getrokken conclusie navolgbaar.

Dat een andere arts in 2019 tot een andere conclusie komt, namelijk dat het aannemelijk is dat klager al voor oktober 2016 verminderd belastbaar was, maakt het handelen van verweerder in 2017 niet met terugwerkende kracht klachtwaardig. Daarbij is bovendien van belang dat sprake was van een beperktere vraagstelling aan verweerder in 2017. Zoals in 5.1 weergegeven wordt bij de beoordeling of sprake is van verwijtbaar handelen rekening gehouden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met omstandigheden die op dat moment bekend waren. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen aanleiding bestond om een medische urenbeperking aan te nemen. Niet is gebleken dat verweerder de door klager geuite klachten niet serieus heeft genomen of dat hij belangrijke informatie niet bij de rapportage heeft betrokken. Het college begrijpt dat deze uitkomst niet overeenstemt met de mening van klager. Maar dit verschil van mening betekent niet dat het rapport uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid niet de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan en dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn conclusie kon komen.

Slotsom
4.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

5. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 28 februari 2025 door M.J.C. Dijkstra voorzitter, F.J. Perquin, en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.