ECLI:NL:TGZRZWO:2025:138 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8020
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:138 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 31-10-2025 |
| Datum publicatie: | 04-11-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2025/8020 |
| Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een radioloog ontvankelijk, maar kennelijk ongegrond. Na verwijzing door de neuroloog werden MRI-scans van klaagster haar hersenen gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans en maakte daarvan een verslag. Klaagster had bedenkingen ten aanzien van de verslaglegging van de MRI. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Na een gesprek met de collega-radioloog en verweerder werd het verslag niet aangepast. De klachtonderdelen zien niet op door verweerder aan klaagster verleende zorg binnen een behandelrelatie, maar op zijn handelen binnen het klachtbemiddelingstraject als meest ervaren radioloog binnen de afdeling op het gebied van neuroradiologie. Het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende functie kan in deze casus op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld. Verweerder was niet betrokken bij de beoordeling van de MRI-scan en het opstellen van het MRI-verslag, maar werd pas betrokken nadat klaagster een klacht had ingediend. De verantwoordelijkheid van verweerder als expert bij het klachtbemiddelingsgesprek niet zo ver dat hij op eigen initiatief de MRI-scan van klaagster opnieuw zou moeten beoordelen, nader onderzoek/ nadere informatie had moeten opvragen of een verslag had moeten aanpassen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 31 oktober 2025 op de klacht van:
A, wonende in B, klaagster, gemachtigde C,
tegen
E, radioloog, werkzaam in G,
verweerder, hierna ook: de radioloog, gemachtigden H.
- De zaak in het kort
1.1 In maart 2023 werden na verwijzing door de neuroloog MRI-scans van klaagster haar hersenen gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans en maakte daarvan een verslag. Klaagster had bedenkingen ten aanzien van de verslaglegging van de MRI. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Na een gesprek met de collega-radioloog en verweerder werd het verslag niet aangepast. Klaagster is het daar niet mee eens.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
- De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 januari 2025;
- het verweerschrift, ontvangen op 24 maart 2025;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 8 mei 2025;
- de e-mail van 3 juni 2025 namens verweerder met de reactie op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek;
- de CD-rom met röntgenbeelden, ontvangen op 23 september 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. Klaagster heeft ook klachten ingediend tegen twee andere radiologen, bekend onder zaaknummers Z2025/8019 en Z2025/8021. Op die klachten wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
- De feiten
3.1 Klaagster werd door een neuroloog vanwege mogelijke afwijkingen en neuropatische pijn in de armen verwezen om MRI-scans te laten maken van de hersenen en de halswervelkolom. In de aanvraag van de neuroloog staat (alle citaten letterlijk overgenomen):
’’Mogelijk 2x TIA (2005, 2015, toen geen beeldvorming). Diplopie bij kijken naar rechts en links, en gevoel van instabiliteit in hoofd.
Hypertensie. Mamma ca (2014)
Gerichte vraagstelling: Intracerebrale afwijkingen?
Neuropathische pijn in beide armen, rechts meer dan links. CWK stenose? Foramina vernauwing?’’
3.2 Op 19 maart 2023 werd de MRI-scan gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans op 20 maart 2023 en maakte een verslag van zijn bevindingen:
’’Conclusie
Wittestofafwijkingen als bovenbeschreven, overig intracranieel geen structurele veranderingen. Geen wortelcompromittering danwel wervelkanaalstenose of myelopathie.’’
Op 22 maart 2023 stuurde de neuroloog een bericht aan de collega-radioloog met de vraag of hij nog iets kon zeggen over etiologie en of dit het meest waarschijnlijk vasculair of meer passend bij andere etiologie was. De collega-radioloog stuurde op 28 maart 2023 het volgende bericht terug:
’’Inderdaad waarschijnlijk vasculair, met name obv microangiopathie, echter ook direct periventriculair als wel word gezien bij een hemodymnamische aandoening/ hypertensie.’’
3.3 Klaagster had bedenkingen bij de beoordeling en het MRI-verslag van de collega- radioloog. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Op 8 december 2023 stuurde klaagster een klachtenbrief naar het afdelingshoofd van de afdeling radiologie. Vervolgens diende klaagster op 12 februari 2024 een klacht in bij het ziekenhuis en werd de klachtenbemiddeling betrokken. Bij brief van 4 maart 2024 reageerde het afdelingshoofd op de klacht. Na het opnieuw bekeken te hebben van de MRI-scan kwam de collega-radioloog tot dezelfde conclusie als het verslag van 20 maart 2023. Het verzoek om een uitbreiding van het verslag werd afgewezen.
3.4 Op 2 juli 2024 vond er een bemiddelingsgesprek tussen klaagster, haar echtgenoot, de collega-radioloog en verweerder plaats, waarin de MRI-scans werden besproken en toegelicht. Ook werd klaagster gewezen op de mogelijkheid van een second opinion in een ander ziekenhuis. Naar aanleiding van dit gesprek verzocht klaagster om het MRI-verslag aan te passen in verband met nieuwe details. De afdeling besloot om het verslag niet aan te passen en ook het verzoek om de scans nogmaals te bespreken met het afdelingshoofd werd bij brief van 13 augustus 2024 geweigerd, omdat daar geen aanleiding voor was.
3.5 Bij brief van 6 oktober 2024 vroeg klaagster om een zelf opgestelde aangepaste versie van het MRI-verslag in het dossier te voegen in plaats van het verslag van 20 maart 2023 en het bestaande verslag te vernietigen. Het afdelingshoofd liet in een reactie hierop bij brief van 14 november 2024 aan klaagster weten dat vervanging niet mogelijk was, maar klaagster wel een aanvulling op het originele verslag kon maken in de vorm van een eigen verklaring. Hierna was er over en weer contact tussen klaagster en de afdeling, maar dit leidde niet tot een oplossing.
- De klacht en de reactie van de radioloog
4.1 Klaagster verwijt de radioloog dat hij:
- op 19 maart 2023 onzorgvuldig is omgesprongen met een onvolledige en deels onjuiste aanvraag voor een MRI van het cerebrum en de cervicale wervelkolom, door niet adequaat met de aanvragende neuroloog te communiceren om de hulpvraag te preciseren en daardoor de MRI-scans onjuist te beoordelen;
- na bespreking op 2 juli 2024 het MRI-verslag/rapport van 20 maart 2023 niet heeft aangepast, terwijl er nieuwe details naar voren waren gekomen;
- ook na 2 juli 2024, ondanks herhaald verzoek, geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om aanpassing/rectificatie van het verslag. De bezwaren zijn, zonder inhoudelijk op de materie in te gaan, terzijde geschoven.
4.2 De radioloog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen, omdat zijn handelen niet onder de tuchtnormen valt. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De radioloog vindt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Naar het oordeel van het college is dit het geval en zal het hierna uitleggen waarom. Namens verweerder is naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet rechtstreeks bij de zorg van klaagster betrokken is geweest en dat tussen hem en klaagster geen behandelrelatie heeft bestaan. Hij was wel aanwezig bij het op 2 juli 2024 gevoerde bemiddelingsgesprek naar aanleiding van de door klaagster ingediende klacht. Verder heeft hij tweemaal schriftelijk gereageerd op de brieven van klaagster die aan hem waren gericht.
5.2 Het college stelt voorop dat verweerder niet direct bij de (primaire) zorg/individuele behandeling van klaagster betrokken is geweest. Het verweten handelen valt daarmee niet onder de zogenoemde eerste tuchtnorm zoals beschreven in artikel 47 lid 1 aanhef en onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klachtonderdelen zien niet op door verweerder aan klaagster verleende zorg binnen een behandelrelatie, maar op zijn handelen binnen het klachtbemiddelingstraject als meest ervaren radioloog binnen de afdeling op het gebied van neuroradiologie. Het college dient daarom de vraag te beantwoorden of hetgeen klaagster verweerder verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd heeft gehandeld met die norm. Uit artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet BIG volgt dat het handelen van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar onder de zogenoemde tweede tuchtnorm valt als door deze is gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.
5.3 Het handelen van beroepsbeoefenaren kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en verweerder zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Uit het bericht van de klachtenbemiddelaar van 4 juli 2024 over het gesprek van 2 juli 2024 volgt dat de beelden van de scan gezamenlijk zijn bekeken, besproken en toegelicht werden door verweerder en de collega-radioloog. Ook wordt vermeld dat verweerder een standpunt heeft ingenomen over het verzoek van klaagster om het MRI-verslag aan te vullen, in die zin dat hij het eens was met het standpunt van zijn collega-radioloog dat er geen aanvulling op het onderzoeksverslag nodig was. Gelet daarop concludeert het college dat het oordeel van verweerder, als expert op het gebied van neuroradiologie, weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Daarnaast heeft verweerder zich bij die bespreking van de MRI-scan in het kader van de klachtenbemiddeling op zijn deskundigheidsgebied van radioloog begeven. Naar het oordeel van het college valt de klacht daarmee onder de zogenoemde tweede tuchtnorm en is klaagster ontvankelijk in haar klacht. Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.
De criteria voor de beoordeling
5.4 De vraag is of de verweerder gehandeld heeft in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bij deze beoordeling gaat het niet om de vraag of het handelen van verweerder beter had gekund en moeten achteraf verkregen kennis en wetenschap en het verdere beloop buiten beschouwing worden gelaten. Het tuchtrecht kent geen centrale tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van het ziekenhuis (afdeling) voor het handelen en/of nalaten van de aldaar werkzame artsen in algemene zin. Iedere arts draagt de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen.
5.5 Het college oordeelt dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klachtonderdelen a), b) en c) onzorgvuldig omgaan met aanvraag, onjuiste beoordeling MRI, niet aanpassen MRI-verslag na nieuwe details en geen gehoor geven aan verzoek om rectificatie
5.6 De klacht betreft gedragingen van verweerder in zijn rol van neuroradioloog. Uit de stukken volgt dat verweerder is gevraagd om deel te nemen aan het bemiddelingsgesprek van 2 juli 2024 vanwege zijn expertise en ervaring wat betreft MRI-diagnostiek van de hersenen. Omdat verweerder zelf geen behandelrelatie met klaagster had, kan hem tuchtrechtelijk niet worden verweten dat de MRI-scan van klaagster onjuist dan wel onvolledig zou zijn geïnterpreteerd dan wel dat er niet adequaat zou zijn gecommuniceerd met de aanvragend neuroloog. In dat kader ging zijn verantwoordelijkheid als expert bij het klachtbemiddelingsgesprek niet zo ver dat verweerder op eigen initiatief de MRI-scan van klaagster opnieuw zou moeten beoordelen, nader onderzoek/nadere informatie had moeten opvragen of een verslag had moeten aanpassen. Dit is slechts anders wanneer een collega verweerder hierom bij de beoordeling van de MRI-scan en het opstellen van het verslag zou hebben gevraagd dan wel als sprake was van een opleidingssituatie of in het geval van een second opinion. Daarvan is niet gebleken. Verweerder was niet betrokken bij de beoordeling van de MRI-scan en het opstellen van het MRI-verslag, maar werd pas betrokken nadat klaagster een klacht had ingediend. Daarnaast stond het hem vrij de keuze van de collegaradioloog na het gesprek van 2 juli 2024 om het bestaande verslag niet te wijzigen, te ondersteunen. Overigens kan het feit dat klaagster het niet eens is met de inhoud van het MRI-verslag en het verslag niet is aangepast wat zij wenste, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Tot slot constateert het college dat er door het afdelingshoofd telkens inhoudelijk op de schriftelijke verzoeken/brieven van klaagster is gereageerd.
5.7 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG.
Verzoek second opinion
5.8 Het medisch tuchtrecht is bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van de gezondheidszorg en leent zich niet voor een verzoek om het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie te benaderen teneinde een onafhankelijk radioloog aan te wijzen voor een second opinion. Dit verzoek blijft dan ook buiten bespreking.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
- De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 31 oktober 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, M. Kraai en B.A.A.M. van Hasselt, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.
secretaris voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard, - het college kennelijk onbevoegd is, of
- voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.