ECLI:NL:TGZRZWO:2025:137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8019

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:137
Datum uitspraak: 31-10-2025
Datum publicatie: 04-11-2025
Zaaknummer(s): Z2025/8019
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een radioloog ontvankelijk, maar kennelijk ongegrond. Na verwijzing door de neuroloog werden MRI-scans van klaagster haar hersenen gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans en maakte daarvan een verslag. Klaagster had bedenkingen bij de beoordeling van de MRI-scan. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Na een gesprek met de collega-radioloog en een collega-neuroradioloog werd het verslag niet aangepast. De klachtonderdelen zien niet op door verweerder aan klaagster verleende zorg binnen een behandelrelatie, maar op zijn handelen rondom de bespreking van de MRI-scan en de klachtafhandeling als afdelingshoofd. Het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende functie kan in deze casus op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld. Hoewel verweerder als afdelingshoofd wel verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de afdeling op medisch-inhoudelijk gebied, gaat deze verantwoordelijkheid niet zo ver dat verweerder in een individueel geval op eigen initiatief een MRI-scan opnieuw zou moeten beoordelen, nader onderzoek/ nadere informatie had moeten opvragen of een verslag had moeten aanpassen. Verder is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 31 oktober 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klaagster,

gemachtigde C,

tegen

D,

radioloog,

werkzaam in G,

verweerder, hierna ook: de radioloog,

gemachtigden H.

1. De zaak in het kort

1.1 In maart 2023 werden na verwijzing door de neuroloog MRI-scans van klaagster haar hersenen gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans en maakte daarvan een verslag. Klaagster had bedenkingen bij de beoordeling van de MRI-scan. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Na een gesprek met de collega-radioloog en een collega-neuroradioloog werd het verslag niet aangepast. Klaagster is het daar niet mee eens.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 10 januari 2025;
  • het verweerschrift, ontvangen op 24 maart 2025;
  • het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 8 mei 2025;
  • de e-mail van 3 juni 2025 namens verweerder met de reactie op het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek;
  • de CD-rom met röntgenbeelden, ontvangen op 23 september 2025.

2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren. Klaagster heeft ook klachten ingediend tegen twee andere radiologen, bekend onder zaaknummers Z2025/8020 en Z2025/8021. Op die klachten wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

3. De feiten

3.1 Klaagster werd door een neuroloog vanwege mogelijke afwijkingen en neuropatische pijn in de armen verwezen om MRI-scans te laten maken van de hersenen en de halswervelkolom. In de aanvraag van de neuroloog staat (alle citaten letterlijk overgenomen):

’’Mogelijk 2x TIA (2005, 2015, toen geen beeldvorming). Diplopie bij kijken naar rechts en links, en gevoel van instabiliteit in hoofd.
Hypertensie. Mamma ca (2014)

Gerichte vraagstelling: Intracerebrale afwijkingen?
Neuropathische pijn in beide armen, rechts meer dan links. CWK stenose? Foramina vernauwing?’’

3.2 Op 19 maart 2023 werd de MRI-scan gemaakt. Een collega-radioloog beoordeelde de scans op 20 maart 2023 en maakte een verslag van zijn bevindingen:

’’Conclusie
Wittestofafwijkingen als bovenbeschreven, overig intracranieel geen structurele veranderingen. Geen wortelcompromittering danwel wervelkanaalstenose of myelopathie.’’

Op 22 maart 2023 stuurde de neuroloog een bericht aan de collega-radioloog met de vraag of hij nog iets kon zeggen over etiologie en of dit het meest waarschijnlijk vasculair of meer passend bij andere etiologie was. De collega-radioloog stuurde op 28 maart 2023 het volgende bericht terug:

’’Inderdaad waarschijnlijk vasculair, met name obv microangiopathie, echter ook direct periventriculair als wel word gezien bij een hemodymnamische aandoening/ hypertensie.’’

3.3 Klaagster had bedenkingen bij de beoordeling en het MRI-verslag van de collega-radioloog. Zij vermoedde neuroborreliose (ziekte van Lyme). Op 8 december 2023 stuurde klaagster een klachtenbrief naar verweerder als afdelingshoofd van de afdeling radiologie. Vervolgens diende klaagster op 12 februari 2024 een klacht in bij het ziekenhuis en werd de klachtenbemiddeling betrokken. Bij brief van 4 maart 2024 reageerde verweerder op de klacht. Na het opnieuw bekeken te hebben van de MRI-scan kwam de collega-radioloog tot dezelfde conclusie als het verslag van 20 maart 2023. Het verzoek om een uitbreiding van het verslag werd afgewezen.

3.4 Op 2 juli 2024 vond er een bemiddelingsgesprek tussen klaagster, haar echtgenoot, de collega-radioloog en een collega-neuroradioloog plaats, waarin de MRI-scans werden besproken en toegelicht. Ook werd klaagster gewezen op de mogelijkheid van een second opinion in een ander ziekenhuis. Naar aanleiding van dit gesprek verzocht klaagster om het MRI-verslag aan te passen in verband met nieuwe details. De afdeling besloot om het verslag niet aan te passen en ook het verzoek om de scans nogmaals te bespreken met verweerder werd bij brief van 13 augustus 2024 geweigerd, omdat daar geen aanleiding voor was.

3.5 Bij brief van 6 oktober 2024 vroeg klaagster om een zelf opgestelde aangepaste versie van het MRI-verslag in het dossier te voegen in plaats van het verslag van 20 maart 2023 en het bestaande verslag te vernietigen. Verweerder liet in reactie hierop bij brief van 14 november 2024 aan klaagster weten dat vervanging niet mogelijk was, maar klaagster wel een aanvulling op het originele verslag kon maken in de vorm van een eigen verklaring. Hierna was er over en weer contact tussen klaagster en de afdeling, maar dit leidde niet tot een oplossing.

4. De klacht en de reactie van de radioloog

4.1 Klaagster verwijt de radioloog dat hij:

  1. op 19 maart 2023 onzorgvuldig is omgesprongen met een onvolledige en deels onjuiste aanvraag voor een MRI van het cerebrum en de cervicale wervelkolom, door niet adequaat met de aanvragende neuroloog te communiceren om de hulpvraag te preciseren en daardoor de MRI-scans onjuist te beoordelen;
  2. na bespreking op 2 juli 2024 het MRI-verslag/rapport van 20 maart 2023 niet heeft aangepast, terwijl er nieuwe details naar voren waren gekomen;
  3. ook na 2 juli 2024, ondanks herhaald verzoek, geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek om aanpassing/ rectificatie van het verslag. De bezwaren zijn, zonder inhoudelijk op de materie in te gaan, terzijde geschoven.

4.2 De radioloog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen, omdat zijn handelen niet onder de tuchtnormen valt. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. De radioloog vindt dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

5.1 Allereerst dient te worden beoordeeld of klaagster in haar klacht kan worden ontvangen. Naar het oordeel van het college is dit het geval en zal hierna uitleggen waarom. Namens verweerder is naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht. Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet rechtstreeks bij de zorg van klaagster betrokken is geweest en dat tussen hem en klaagster geen behandelrelatie heeft bestaan. Hij is wel betrokken geweest bij het organiseren van het op 2 juli 2024 gevoerde bemiddelingsgesprek naar aanleiding van de door klaagster ingediende klacht. Bij dat gesprek zelf was verweerder niet aanwezig. Verder heeft hij als hoofd van de afdeling radiologie meerdere malen schriftelijk gereageerd op de brieven van klaagster.

5.2 Het college stelt voorop dat verweerder niet direct bij de (primaire) zorg/ individuele behandeling van klaagster betrokken is geweest. Het verweten handelen valt daarmee niet onder de zogenoemde eerste tuchtnorm zoals beschreven in artikel 47 lid 1 aanhef en onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). De klachtonderdelen zien niet op door verweerder aan klaagster verleende zorg binnen een behandelrelatie, maar op zijn handelen rondom de bespreking van de MRI-scan en de klachtafhandeling als afdelingshoofd. Het college dient daarom de vraag te beantwoorden of hetgeen klaagster verweerder verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerder in strijd heeft gehandeld met die norm. Uit artikel 47 lid 1 aanhef en onder b van de Wet BIG volgt dat het handelen van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar onder de zogenoemde tweede tuchtnorm valt als door deze is gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, dan wel in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

5.3 Het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, indien dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en verweerder zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel dient rekening te worden gehouden met de discretionaire ruimte (beleidsvrijheid) van de leidinggevende/bestuurder. De klachtonderdelen hebben betrekking op de medische behandeling van klaagster en de gemaakte MRI-scans op de afdeling radiologie in I hetgeen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Daarnaast heeft verweerder zich op zijn deskundigheidsgebied als radioloog begeven bij de klachtafhandeling die ging over eventuele aanpassing van het verslag van de MRI-scans. Naar het oordeel van het college valt de klacht daarmee onder de zogenoemde tweede tuchtnorm en is klaagster ontvankelijk in haar klacht. Het college zal de klacht daarom inhoudelijk bespreken.

De criteria voor de beoordeling

5.4 De vraag is of de verweerder gehandeld heeft in strijd met wat een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Bij deze beoordeling gaat het niet om de vraag of het handelen van verweerder beter had gekund en moeten achteraf verkregen kennis en wetenschap en het verdere beloop buiten beschouwing worden gelaten. Het tuchtrecht kent geen centrale tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van het ziekenhuis (afdeling) voor het handelen en/of nalaten van de aldaar werkzame artsen in algemene zin. Iedere arts draagt de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen.

5.5 Het college oordeelt dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Klachtonderdelen a), b) en c) onzorgvuldig omgaan met aanvraag, onjuiste beoordeling MRI, niet aanpassen MRI-verslag na nieuwe details en geen gehoor geven aan verzoek om rectificatie

5.6 Het college overweegt dat de nodige terughoudendheid moet worden betracht als er sprake is van handelen in bestuurs-/leidinggevende functies. Hoewel verweerder als afdelingshoofd wel verantwoordelijk is voor het goed functioneren van de afdeling op medisch-inhoudelijk gebied, gaat deze verantwoordelijkheid niet zo ver dat verweerder in een individueel geval op eigen initiatief een MRI-scan opnieuw zou moeten beoordelen, nader onderzoek/nadere informatie had moeten opvragen of een verslag had moeten aanpassen. Dit is slechts anders wanneer een collega verweerder hierom bij de beoordeling van de MRIscan en het opstellen van het verslag zou hebben gevraagd dan wel als sprake was van een opleidingssituatie. Daarvan is niet gebleken. Verweerder werd pas betrokken nadat klaagster een klacht had ingediend. Overigens kan het feit dat klaagster het niet eens is met de inhoud van het MRI-verslag en in het verslag niet is aangepast wat zij wenste, niet leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt. Tot slot constateert het college dat verweerder, mede namens de collega-radioloog, telkens inhoudelijk op de schriftelijke verzoeken/brieven van klaagster heeft gereageerd. Niet gebleken is dat verweerder daarbij onzorgvuldig heeft gehandeld.

5.7 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder b van de Wet BIG.

Verzoek second opinion

5.8 Het medisch tuchtrecht is bedoeld ter bevordering van de kwaliteit van de gezondheidszorg en leent zich niet voor een verzoek om het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Radiologie te benaderen teneinde een onafhankelijk radioloog aan te wijzen voor een second opinion. Dit verzoek blijft dan ook buiten bespreking.

Slotsom

5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 31 oktober 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, M. Kraai en B.A.A.M. van Hasselt, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris.

secretaris voorzitter

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
    • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
    • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard, - het college kennelijk onbevoegd is, of
    • voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.