ECLI:NL:TGZRZWO:2025:117 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/7997

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:117
Datum uitspraak: 03-10-2025
Datum publicatie: 09-10-2025
Zaaknummer(s): Z2025/7997
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een verzekeringsarts kennelijk ongegrond. Klaagster heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Na een medische beoordeling is aan klaagster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De klacht heeft betrekking op de klachtenprocedure die klagers na het eerste verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn gestart en waarbij verweerder in zijn hoedanigheid van districtsmanager/districtsadviseur medisch betrokkenheid heeft gehad.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 3 oktober 2025 op de klacht van:

A, klaagster,
B, klager,

wonende in C,

gemachtigde: mr. M. Verstegen,

tegen

F,

verzekeringsarts,

(destijds) werkzaam in G,

verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts,

gemachtigde: mr. A.B. Schippers-Juergens.

1. De zaak in het kort

1.1 Klaagster heeft een WIA-uitkering aangevraagd. Na een medische beoordeling is aan klaagster een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De klacht heeft betrekking op de klachtenprocedure die klagers na het eerste verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn gestart en waarbij verweerder in zijn hoedanigheid van districtsmanager/districtsadviseur medisch betrokkenheid heeft gehad.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 januari 2025;
  • het aanvullende klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 5 februari 2025;
  • het verweerschrift met de bijlagen;
  • de repliek;
  • de dupliek.

2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Klagers hebben gelijktijdig met deze klacht, nog twee klachten ingediend tegen een betrokken (sociaal medisch) verpleegkundige en een verzekeringsarts. Deze zaken zijn geregistreerd onder de zaaknummers Z2025/7995 en Z2025/7996. In alle zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.

2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Klaagster was werkzaam als HR-medewerker/adviseur beleidsmedewerker voor 14,71 uur per week van 17 mei 2021 tot en met 31 juli 2022. Zij ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vanaf 28 september 2022 een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO). Op 18 januari 2023 meldde zij zich arbeidsongeschikt voor dit werk. Per einde wachttijd heeft door een collega van verweerder (verweerder in zaaknummer Z2025/7996) een verzekeringsgeneeskundige beoordeling plaatsgevonden in het kader van de aanvraag van een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).

3.2 Het eerste deel van het gesprek met klaagster op 12 november 2024 werd gevoerd met een sociaal medisch verpleegkundige (verweerster in zaaknummer Z2025/7995) in het kader van taakdelegatie. Zij stelde de arbeidsanamnese, sociale anamnese en een deel van de onderzoeksbevindingen in de rapportage van 15 november 2024 op. Na het gesprek tussen klaagster en de sociaal medisch verpleegkundige wachtte klaagster ongeveer vijftien minuten in de wachtruimte en bespraken de sociaal medisch verpleegkundige en de collega van verweerder de bevindingen. Daarna volgde een aanvullend gesprek met de collega van verweerder. Hij sprak klaagster, in aanwezigheid van de sociaal medisch verpleegkundige, en deed (lichamelijk en psychisch) onderzoek. Verder stelde hij de overige onderdelen in de rapportage op. Klager was ten tijde van het gesprek en onderzoek op 12 november 2024 telefonisch aanwezig.

3.3 Van dit onderzoek stelde de collega van verweerder een medisch onderzoeksverslag en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, gedateerd op 15 november 2024.

3.4 Onder ‘psychisch onderzoek’ rapporteerde de collega van verweerder (alle citaten letterlijk weergegeven):
“Betrokkene reageert op adequate wijze. Zij vertelt open haar verhaal. Tijdens het onderhoud zijn er geen stoornissen in de aandacht, concentratie en het geheugen. Zij kan op een rustige en chronologische wijze haar verhaal vertellen. Zij heeft geen woordvindstoornissen. Er zijn geen aanwijzingen voor psychische klachten. De intelligentie wordt als gemiddeld ingeschat. Betrokkene maakt geen sombere indruk. Het affect moduleert adequaat.”

3.5 De collega van verweerder trok in zijn rapport de conclusie dat klaagster verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek overeenkomstig de FML. Er is, volgens de collega van verweerder, een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden in het komende jaar of daarop volgende jaar. Verder overwoog de collega van verweerder in zijn rapport:
Betrokkene claimt concentratie problemen. Zij is echter goed in staat activiteiten te ondernemen als auto te rijden. Betrokkene is zelfstandig met de auto naar het spreekuur gekomen. Er is daarom op dit vlak geen beperkingen volgens de CBBS criteria. Er zijn bestaande belemmeringen t.a.v. haar hemiplegie links die worden meegenomen in de FML. Er is tevens sprake van een chronische bursitis rechter schouder waardoor werk boven schouderniveau beperkt is. Wegens de energetische beperkingen en het feit dat betrokkene overdag een slaapmoment heeft is een urenbeperkingen van 6 uur per dag, 30 uur per week aan de orde. Verbetering van de belastbaarheid in de toekomst is nog te verwachten als betrokkene adequaat behandeld gaat worden.”

3.6 Klagers reageerden vervolgens op het medisch onderzoeksverslag en rapport en op 20 november 2024 diende klager namens klaagster een interne klacht in bij het UWV. Verweerder had in de hoedanigheid van districtsmanager Arbeid & Gezondheid/districtsadviseur medisch contact met klagers om de klachten te horen. Verweerder nam vervolgens contact op met de verzekeringsarts en legde de reactie van klagers voor als een cliëntverzoek om correctie. De collega van verweerder rapporteerde hierop aanvullend en paste de FML aan. De interne klacht is verder behandeld en werd op

31 december 2024 afgerond.

3.7 Bij besluit van 17 januari 2025 is aan klaagster een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend. In het kader van de WIA was sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 36,71%. Klagers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Op 5 februari 2025 hadden klagers nog een gesprek met verweerder met als doel dat hij uitleg zou geven over de beoordeling en beoordelingscriteria van de rapportage en te bespreken of er mogelijkheden waren om de beoordeling aan te passen. De collega van verweerder kon vanwege privé omstandigheden niet aansluiten bij dit gesprek.

4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts

4.1 Klagers verwijten de verzekeringsarts:

  1. Onjuiste verslaglegging. Zo is onder de supervisie van de verzekeringsarts onjuiste informatie verwerkt en informatie van behandelaren genegeerd. Ook zijn de conclusies niet in lijn met de rest van het verslag;
  2. Onprofessioneel handelen. Zo is niet gehandeld conform richtlijnen van het UWV, is geen eigen onderzoek gedaan en laat hij een niet objectieve arts verder oordelen. Hierdoor is geen zorgvuldig onderzoek verricht;
  3. Niet consequent handelen.

4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Hij was als districtsmanager betrokken geraakt bij het dossier van klaagster, toen klagers een interne klacht bij het UWV hadden ingediend. Hij was niet de supervisor van de uitvoerend verzekeringsarts en had verder geen enkele betrokkenheid noch verantwoordelijkheid over de getrokken conclusie bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Klachtonderdelen a) en b) Onjuiste verslaglegging en onprofessioneel handelen
5.1 Vanwege de samenhang zal het college deze klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen. Klagers stellen zich op het standpunt dat verweerder, in zijn hoedanigheid van manager, er zorg voor had moeten dragen dat de collega van verweerder zorgvuldig zou rapporteren en professioneel moest handelen. Het college stelt vast dat verweerder betrokken is geraakt bij de zaak van klaagster op het moment dat klagers een interne klacht hadden ingediend. Dit was enkel in zijn hoedanigheid van districtsmanager. Hij was niet de supervisor of verantwoordelijke voor zijn collega-verzekeringsarts. De collega van verweerder was zelfstandig bevoegd onderzoek te doen en droeg een eigen verantwoordelijkheid voor een zorgvuldig onderzoek en adequate verslaglegging. Dit geldt ook voor zijn handelen. Als er al sprake zou zijn van een tekortkoming in het handelen van de collega van verweerder, kan verweerder hiervan in dit geval op geen enkele wijze persoonlijk een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c) Niet consequent handelen
5.2 Verweerder erkent dat hij tijdens telefonisch contact met klager heeft aangegeven dat het inderdaad vreemd kan zijn dat een behandelaar een andere visie heeft dan de verzekeringsgeneeskundige of dat, gegeven de door klagers telefonisch verwoorde klachten, het bevreemdend kan zijn dat deze kennelijk niet in de rapportage staan. Vervolgens is de collega van verweerder verzocht zijn handelen toe te lichten, wat hij ook gedaan heeft.
Wellicht zijn er bij klagers na dit telefoongesprek met verweerder bepaalde verwachtingen ontstaan. Dit maakt echter nog niet dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van hem verwacht mag worden. Hij heeft een procedurele rol gespeeld, maar kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen de verzekeringsgeneeskundige uiteindelijk heeft gerapporteerd. Dit laatste klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Slotsom
5.3 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn. Nu de klacht ongegrond is, zal het verzoek om een proceskostenveroordeling worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond;

- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Deze beslissing is gegeven op 3 oktober 2025 door P.A.H. Lemaire, voorzitter, F.J. Perquin en H.A.M. Veneman, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.H. van Ham, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.