ECLI:NL:TGZRZWO:2025:115 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8225

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:115
Datum uitspraak: 03-10-2025
Datum publicatie: 06-10-2025
Zaaknummer(s): Z2025/8225
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht van de IGJ tegen een fysiotherapeut gegrond. Maatregel: voorwaardelijke schorsing van twaalf maanden met proeftijd twee jaar en bijzondere voorwaarden. De klacht gaat over seksueel grensoverschrijdend gedrag. De IGJ verwijt verweerder dat hij een affectieve en seksuele relatie is aangegaan met een patiënte. Verweerder erkent dat hij gedurende de behandelrelatie van 2018 tot 2021 een relatie met patiënte heeft gehad. Hoewel de relatie lang heeft voortgeduurd en verweerder tussentijds niet heeft gereflecteerd op zijn handelen, ziet het college, net als de IGJ, wel dat hij maatregelen wil nemen om zich professioneel in goede zin te ontwikkelen en herhaling te voorkomen. De bijzondere voorwaarden zien op het informeren van de IGJ over de psychologische behandeling van verweerder en bij een wijziging van zijn werkomgeving.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 3 oktober 2025 op de klacht van:

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ),

kantoorhoudende in Utrecht,

klaagster,

vertegenwoordigd door: R. Jansen, P. Hupperetz (senior inspecteurs) en
mr. L. Ruizendaal-van der Veen (senior juridisch adviseur),

tegen

A,

fysiotherapeut,

werkzaam in B,

verweerder, hierna ook: de fysiotherapeut,

gemachtigde: mr. L.F.W. van Zuijlen, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort

1.1 De klacht gaat over seksueel grensoverschrijdend gedrag. De IGJ verwijt verweerder dat hij een affectieve en seksuele relatie is aangegaan met een patiënte gedurende de behandelrelatie.

1.2 Het college verklaart de klacht gegrond en legt verweerder een voorwaardelijke schorsing op van twaalf maanden, met een proeftijd van twee jaar. Aan deze schorsing zijn bijzondere voorwaarden verbonden.

1.3 Hieronder vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna legt het college de beslissing uit.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 februari 2025;
  • het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 16 mei 2025;
  • het proces-verbaal van het op 11 juli 2025 gehouden mondelinge vooronderzoek;
  • de brief van de gemachtigde van verweerder met bijlagen, ontvangen op
    15 augustus 2025;
  • het e-mailbericht van de vertegenwoordiger van klaagster, d.d. 19 augustus 2025, met bijlagen (WhatsApp-berichtenverkeer).

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 29 augustus 2025. De partijen zijn verschenen. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. L.F.W. van Zuijlen. Namens de IGJ waren P. Hupperetz en L. Ruizendaal-van der Veen aanwezig. De partijen en hun gemachtigde/vertegenwoordigers hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Zij hebben beiden pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 Verweerder is sinds 2013 mede-eigenaar van een maatschap fysiotherapie. Op
7 mei 2018 kwam patiënte onder behandeling bij verweerder wegens aanhoudende biomechanische klachten na een auto ongeluk in 2016, daarnaast waren er problemen met haar geheugen en details uit het verleden. Tussen patiënte en verweerder ontstond na enkele maanden fysiek contact dat zich vervolgens ontwikkelde naar een intieme, seksuele relatie. Zij hadden contact via WhatsApp en zagen elkaar ook buiten de praktijk. In het tijdsbestek van mei 2018 tot juni 2021 zijn er perioden van maanden geweest waarin er geen behandelingen plaatsvonden en er geen seksuele relatie was. Zowel de behandelrelatie als de seksuele relatie tussen verweerder en patiënte stopte definitief in juni 2021.

3.2 In 2022 liet patiënte aan verweerder weten dat zij ontevreden was over de gang van

zaken ten tijde van de behandelperiode. Zij stuurde hierna een e-mail aan verweerder en eiste het bedrag terug van alle gedeclareerde behandelconsulten met haar. Verweerder gaf hieraan gehoor en maakte aan patiënte een bedrag over. Eind 2022 startte de IGJ een onderzoek naar het handelen van verweerder.

4. De klacht en de reactie van de fysiotherapeut

4.1 De IGJ verwijt verweerder dat er geruime tijd sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag door hem jegens een kwetsbare patiënte gedurende hun behandelrelatie, en dat hij daarmee gehandeld heeft in strijd met hetgeen verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsbeoefenaar.

4.2 Verweerder erkent dat hij gedurende de behandelrelatie van mei 2018 tot juni 2021 een (seksuele, dan wel affectieve) relatie met patiënte heeft gehad. In zijn reactie op het klaagschrift heeft hij geschreven dat hij een fout heeft gemaakt die hij niet had moeten maken. Verder heeft verweerder aangegeven dat hij zijn verantwoordelijkheid neemt en zowel binnen zijn praktijk als persoonlijk verbeter- en voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of verweerder de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen (zoals richtlijnen en protocollen) en andere professionele standaarden.


De beoordeling

5.2 Binnen een behandelrelatie bevindt de patiënt zich in een afhankelijke positie ten opzichte van de zorgverlener. Daarom mag van een intieme relatie tussen beiden geen sprake zijn. In deze zaak was patiënte ook nog extra kwetsbaar als gevolg van de klachten waarvoor zij bij verweerder kwam. Het is aan de zorgverlener om de grenzen van de behandelrelatie te bewaken. Dit uitgangspunt vloeit voort uit artikel 7:453 Burgerlijk Wetboek (goed hulpverlenerschap). Voor fysiotherapeuten is deze norm verder uitgewerkt in de ’’Beroepsethieken Gedragsregels voor de Fysiotherapeut’’ uit 2012, later vervangen door de ’’Beroepscode voor de Fysiotherapeut’’ van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie in 2019 (hierna: de beroepscode). In de beroepscode is onder meer opgenomen dat de fysiotherapeut niet verder doordringt in de persoonlijke levenssfeer van de patiënt dan noodzakelijk is voor de beantwoording van de hulpvraag en de behandeling. Ook is daarin opgenomen dat de fysiotherapeut zich onthoudt van verbale en fysieke intimiteiten. In de beroepscode is ook opgenomen dat een fysiotherapeut die vermoedt dat bij de patiënt affectieve of seksuele gevoelens een rol spelen, de patiënt er tactvol op dient te attenderen dat deze gevoelens niet kunnen worden beantwoord. In dat geval wordt het noodzakelijk geacht de behandeling over te dragen. Vergelijkbare regels waren opgenomen in de in 2012 opgestelde “Beroepsethiek en Gedragsregels voor de Fysiotherapeut”. Daarnaast waren ten tijde van de behandelrelatie toepasselijke beroepsnormen opgenomen in de brochure van de IGJ “Het mag niet, het mag nooit: seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg” uit 2016.

5.3 Het college is van oordeel dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de beroepsnormen en daarmee ook in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG had behoren te betrachten. Daarbij benadrukt het college dat de reden dat het aangaan van een intieme relatie met een patiënt niet is toegestaan hierin is gelegen dat in een dergelijke relatie sprake is een ongelijkwaardige verhouding waarin de patiënt zich in een afhankelijke, kwetsbare positie bevindt. Daarmee heeft verweerder de behandelrelatie van
patiënte ernstig geschaad en heeft hij de professionele grenzen ver overschreden. Bovendien heeft verweerder gedurende een lange periode geen openheid en transparantie over de gebeurtenissen gegeven. Dat verweerder, zoals de IGJ stelt, heeft geprobeerd om patiënte een verklaring te laten ondertekenen om te voorkomen dat zij een klacht zou indienen, kan het college op basis van het dossier en de verschillende verklaringen overigens niet vaststellen.

Slotsom
5.4 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is.

Maatregel

5.5 Nu de klacht gegrond is moet het college oordelen welke maatregel in deze omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van het handelen, naar verwachting voldoende effect zal hebben om herhaling te voorkomen. Voor de veiligheid en het welzijn van patiënten is het noodzakelijk dat een zorgverlener de professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. Dit geldt ook voor een fysiotherapeut die werkzaam is in een maatschap van een fysiotherapiepraktijk vanwege de kwetsbaarheid van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten en in het bijzonder gezien zijn voorbeeldfunctie. De ernst en langdurigheid van de verweten gedragingen rechtvaardigt als uitgangspunt een maatregel die een beroepsbeperking meebrengt, zoals een (al dan niet voorwaardelijke) schorsing.

5.6 Hierboven is al overwogen dat verweerder in ernstige mate het in hem gestelde vertrouwen heeft beschaamd. Niet alleen door de intieme relatie aan te gaan, maar ook door die verborgen te houden. Dat valt hem zeer aan te rekenen. Eerst ging verweerder er, ten onrechte, vanuit dat de relatie gelijkwaardig was. Gaandeweg is hij tot het inzicht gekomen dat dit niet het geval is en heeft hij uiteindelijk zijn verantwoordelijkheid erkend. Uit de stukken en ter zitting is gebleken dat verweerder doordrongen is geraakt van het verwijtbare karakter van zijn gedrag en dat hij daarvoor ook hulp heeft gezocht. Sinds eind juni 2023 is hij in therapie. In zijn huidige maatschap heeft verweerder openheid van zaken gegeven, verbeteringen op het gebied van grensoverschijnend gedrag doorgevoerd en zijn er periodiek gesprekken met een medelid van de maatschap. Hoewel de relatie lang heeft voortgeduurd en verweerder tussentijds niet heeft gereflecteerd op zijn handelen, ziet het college, net als de IGJ, wel dat hij maatregelen wil nemen om zich professioneel in goede zin te ontwikkelen en herhaling te voorkomen. Het college acht daarom een voorwaardelijke schorsing van twaalf maanden een passende maatregel. Door na te noemen voorwaarden te stellen aan de voorwaardelijke schorsing krijgt verweerder de kans om in zijn huidige praktijk werkzaam te blijven, terwijl hij in therapie blijft werken aan zijn problematiek.
Ter zitting zijn de bijzondere voorwaarden besproken die aan een maatregel kunnen worden verbonden om het recidiverisico te verkleinen, waarin ook verweerder zich kan vinden. Daarbij is gesproken over het informeren van de IGJ over de voortgang van de huidige psychologische behandeling van verweerder. Verweerder heeft aangegeven dat hij instemt met het geven van die informatie door zijn behandelaar aan de IGJ. De IGJ heeft als voorwaarde ook genoemd dat verweerder de IGJ moet informeren als hij van werkomgeving verandert en welke rol de nieuwe werkomgeving heeft wat betreft het houden van toezicht dat momenteel door zijn huidige medemaatschapsleden wordt uitgevoerd. Het college verwacht dat met het opleggen van bovengenoemde voorwaarden aan verweerder voldoende effect zal worden bereikt om herhaling in de toekomst te voorkomen.

Publicatie
5.7 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing


Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt op de maatregel van schorsing van de bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van twaalf maanden voorwaardelijk;
  • beveelt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij het bevoegde regionale tuchtcollege later anders mocht bepalen omdat de fysiotherapeut voor
    het einde van een proeftijd van twee jaren:
    a) zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat in strijd is met de goede zorg die hij als fysiotherapeut behoort te betrachten, of in strijd is met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt; en/of
    b) zich niet heeft gehouden aan de navolgende bijzondere voorwaarden:
    1. de fysiotherapeut informeert de IGJ met een frequentie die door de IGJ wordt bepaald afhankelijk van het behandeltraject. Deze informatie, welke mede is ondertekend door de behandelaar, moet in ieder geval omvatten: de aard, de globale inhoud, voortgang en frequentie van de behandelafspraken;

2. de fysiotherapeut geeft aan zijn behandelaar schriftelijk toestemming dat de IGJ bij de behandelaar gedurende het behandeltraject informatie kan inwinnen over de voortgang, de aard, de inhoud en de frequentie van de behandeling;

3. de fysiotherapeut geeft aan zijn behandelaar schriftelijk toestemming dat deze aan het einde van de behandeling aan de IGJ een eindrapportage uitbrengt dat de behandeling met goed gevolg is afgerond;

4. de fysiotherapeut geeft aan zijn behandelaar schriftelijk toestemming om de IGJ direct te informeren, zodra de behandeling om een andere reden is afgebroken of gestopt;

5. de fysiotherapeut informeert de IGJ op het moment dat de werkomgeving wijzigt, over hoe de nieuwe werkomgeving geïnformeerd is en welke rol zij hebben ten aanzien van het toezicht dat op dit moment door de huidige medemaatschapsleden wordt uitgevoerd.

  • draagt de IGJ op toezicht te houden op de voorwaarden onder b);
  • bepaalt dat de proeftijd uitsluitend loopt gedurende de periode dat de fysiotherapeut in het register is ingeschreven en bevoegd is de daaraan verbonden bevoegdheden uit
    te oefenen;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en FysioPraxis.

Deze beslissing is gegeven door Th.A. Wiersma, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
J. Sybesma, K.C. van Beek, en S.E. Dekker, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
M.C. Sijtsema, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2025.

secretaris voorzitter


Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard,
  • het college kennelijk onbevoegd is, of
  • voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.