ECLI:NL:TGZRZWO:2025:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8583
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:109 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 23-09-2025 |
| Datum publicatie: | 25-09-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2025/8583 |
| Onderwerp: | Overige klachten |
| Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
| Inhoudsindicatie: | Klacht over behandeling van inmiddels overleden broer. De broer en klager waren bij dezelfde huisarts ingeschreven. De huisarts heeft aangevoerd dat er twijfel is of klager met de klacht de veronderstelde wil van zijn broer tot uitdrukking laat komen. De voorzitter verklaart klager niet-ontvankelijk en neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat klager in de klacht ook uitgebreid schrijft over zijn persoonlijke conflict met de huisarts en de beëindiging van zijn eigen behandelingsovereenkomst door de huisarts. Verder blijkt niet dat de patiënt op enig moment heeft aangegeven dat hij ontevreden was over de door de huisarts verleende zorg. De feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat er twijfel is dat klager met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Voorzittersbeslissingvan 23 september 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
C,
huisarts,
werkzaam in B,
verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. L. Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
1. De zaak in het kort
1.1 De klacht heeft betrekking op de behandeling van klagers broer (hierna: patiënt). Patiënt is overleden op 17 juli 2020. Patiënt was ingeschreven bij dezelfde huisarts als die klager zelf had. Klager heeft herhaaldelijk tuchtklachten ingediend tegen de huisarts over zijn eigen behandeling.
1.2 Klager maakt de huisarts een verwijt over het weigeren van hulp aan zijn broer op 12 juli 2020. In het klaagschrift schrijft klager, als begeleider van zijn broer, een klacht in te dienen. De huisarts heeft aangevoerd dat klager niet de veronderstelde wil van zijn broer, patiënt, vertegenwoordigt met deze klacht.
1.3 De voorzitter komt tot het oordeel dat klager kennelijk niet-ontvankelijk
is in zijn
klacht. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat klager niet-ontvankelijk is. Hierna licht de voorzitter
toe hoe tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De voorzitter heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 3 juni 2025;
- het verweerschrift, ontvangen op 23 juli 2025, waarbij een beroep is gedaan op artikel 67, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) voor wat betreft de bijlagen bij het verweerschrift;
- de aangetekende brieven van de secretaris aan klager van 28 juli 2025 en 18 augustus 2025.
3. De klacht en de reactie van de huisarts
3.1 Klager verwijt de huisarts dat zij hulp heeft geweigerd aan patiënt.
3.2 De huisarts heeft verweer gevoerd en stelt zich op het standpunt dat klager misbruik maakt van het tuchtrecht en dat klager niet klachtgerechtigd is, omdat hij niet de veronderstelde wil van de overledene vertegenwoordigt. De huisarts verwijst daarbij naar de vele tuchtklachten die klager heeft ingediend tegen de huisarts met betrekking tot zijn eigen behandelingsovereenkomst met de huisarts. Volgens de huisarts is klager daarom niet-ontvankelijk in de klacht. Subsidiair heeft de huisarts aangegeven niet betrokken te zijn geweest bij de zorg aan patiënt op 12 juli 2020, omdat zij geen dienst had en de huisartsenpost waarnam.
3.3 De voorzitter gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen
4.1 Nu de klacht is ingediend door de broer van de overleden patiënt en verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat klager niet de veronderstelde wil van zijn broer vertegenwoordigt, ziet de voorzitter zich allereerst gesteld voor de vraag of klager klachtgerechtigd is en dus of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 In artikel 65, eerste lid, sub a van de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (Wet BIG) is vastgelegd dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt
door een rechtstreeks belanghebbende. Bij een rechtstreeks belanghebbende dient in
de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt zelf. Ook anderen dan de patiënt
kunnen als rechtstreeks belanghebbende(n) worden aangemerkt. Tot die anderen behoren
bijvoorbeeld de naaste betrekkingen van de patiënt, waaronder zijn te verstaan zijn
naaste bloed- en aanverwanten.
4.3 In de situatie dat de patiënt zelf niet (meer) in staat is een klacht in te dienen, hetzij vanwege zijn overlijden, hetzij omdat hij niet (meer) in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg van zijn ziekte of wilsonbekwaamheid, kan een naaste betrekking als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt. Het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen ten aanzien van een medische behandeling van een wilsonbekwame patiënt berust niet op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is afgeleid van de veronderstelde wil van de patiënt.
4.4 Voor het antwoord op de vraag of een nabestaande rechtstreeks belanghebbend is, moet aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling van artikel 7:465, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Als de patiënt een levensgezel had, is deze klachtgerechtigd en als deze ontbreekt een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind van de patiënt.
4.5 In beginsel wordt bij een door een nabestaande ingediende klacht aangenomen dat deze de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Bijzondere omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat aanleiding bestaat te twijfelen of de nabestaande daadwerkelijk de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.
4.6 Volgens de huisarts bestaat in dit geval aanleiding om eraan te twijfelen
dat klager de wil van patiënt vertegenwoordigt. Daartoe heeft zij aangevoerd dat klager
al herhaaldelijk tuchtklachten tegen haar heeft ingediend. De laatste tuchtklachten
die klager tegen de huisarts heeft ingediend zijn niet-ontvankelijk verklaard vanwege
misbruik van (tucht)recht. Nu klager geen klachten meer kan indienen die rechtstreeks
op hem betrekking hebben, heeft klager volgens de huisarts gezocht naar redenen om
toch een nieuwe klacht in te kunnen dienen. De door klager ingediende klacht over
de behandeling van patiënt komt pas vijf jaar na het overlijden van patiënt. Verder
heeft zij aangevoerd dat de patiënt bij leven een zorgmijdend persoon was. Patiënt,
over wie de klacht gaat, liet zelf geen zorgverleners en ook klager niet toe in zijn
woning. Patiënt heeft nimmer onvrede geuit over zijn eigen behandeling door de huisarts
en heeft zelf ook niet bij leven klachten tegen haar ingediend. Bovendien is de relatie
tussen klager en patiënt altijd gespannen geweest. Dit blijkt ook uit het feit dat
klager patiënt niet bij zich in huis wilde nemen en patiënt op de stoep van het ziekenhuis
heeft achtergelaten op 12 juli 2020.
4.7 Alvorens een beslissing te nemen op het verzoek conform artikel 67, derde lid, van de Wet BIG, dat enkel ziet op de bijlagen bij het verweerschrift, is klager in de brief van 28 juli 2025 in de gelegenheid gesteld eerst op het niet-ontvankelijkheidsverweer te reageren zoals verwoord in het verweerschrift zelf. Het verweerschrift is daarbij, zonder de bijlagen, aangetekend naar klager gestuurd. Dit stuk is door klager in ontvangst genomen. Omdat klager niet heeft gereageerd, is hij bij brief van 18 augustus 2025 nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren. Klager heeft dit aangetekende stuk geweigerd en daarmee niet gereageerd op het niet-ontvankelijkheidsverweer van de huisarts.
4.8 Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit het klaagschrift en het verweerschrift (behoudens de bijlagen) dat er omstandigheden zijn waardoor er twijfel bestaat of klager de veronderstelde wil van de patiënt (zijn broer) tot uitdrukking brengt met het indienen van deze tuchtklacht. De voorzitter neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat klager in de klacht ook uitgebreid schrijft over zijn persoonlijke conflict met de huisarts en de beëindiging van zijn eigen behandelingsovereenkomst door de huisarts. De tuchtprocedures die in dat kader zijn gevoerd en waarnaar door de huisarts ook is verwezen, zijn de voorzitter ambtshalve bekend. Klager benoemt in zijn klaagschrift het beschadigde vertrouwen tussen hemzelf en de huisarts, wat volgens hem grotendeels te wijten is aan de huisarts. Hij geeft daarbij ook aan wat hij de huisarts verwijt als het gaat om zijn persoonlijke situatie, die los staat van de situatie rondom zijn overleden broer (patiënt). Daaruit blijkt dat klager nog steeds veel onvrede heeft over de handelwijze van de huisarts als het gaat om zijn eigen behandelingsovereenkomst en de beëindiging daarvan door de huisarts. Verder blijkt niet dat de patiënt op enig moment heeft aangegeven dat hij ontevreden was over de door de huisarts verleende zorg. Hoewel klager tweemaal in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de stelling van de huisarts, dat klager niet de wil van de patiënt vertegenwoordigt maar met het indienen van de onderhavige klacht enkel heeft gezocht naar redenen om een nieuwe klacht in te kunnen dienen, heeft klager daarop niet gereageerd. Deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de slotsom dat er twijfel is dat klager met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt.
Dit betekent dat klager niet-ontvankelijk is.
4.9 Aan beoordeling van het beroep op artikel 67, derde lid, van de Wet BIG, komt de voorzitter derhalve niet toe.
5. De beslissing
De voorzitter verklaart klager kennelijk niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven op 23 september 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door
J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris.
Secretaris voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard,
- het college kennelijk onbevoegd is, of
- voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.