ECLI:NL:TGZRZWO:2025:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7932
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:108 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 19-09-2025 |
| Datum publicatie: | 25-09-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2024/7932 |
| Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klager is door de instelling waar hij verbleef ten behoeve van psychodiagnostiek en behandeling verwezen naar de organisatie waar verweerster werkt. Verweerster was de regiebehandelaar. Klager is het met de inhoud en conclusie van het onderzoeksverslag niet eens. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 19 september 2025 op de klacht van:
A,
verblijvende te B,
klager,
tegen
C, GZ-psycholoog,
destijds werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mw. mr. A.F. Maatje, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is door de instelling waar hij verbleef aangemeld bij F ten behoeve
van psychodiagnostiek en behandeling. De GZ-psycholoog was de regiebehandelaar. Klager
is het met de inhoud en conclusie van het onderzoeksverslag niet eens.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk, maar kennelijk
ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 december 2024;
- de brief van de secretaris van 13 januari 2025;
- het aanvullende klaagschrift en de daarbij horende bijlagen, ontvangen op 21 januari 2025;
- het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 25 maart 2025;
- de e-mail van de gemachtigde van de GZ-psycholoog met aanvullende stukken, ontvangen op 10 april 2025;
- nadere stukken van klager (aangeduid als bijlage 1 en 2), ontvangen op 2 juni 2025;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 10 juni 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klager woonde sinds 2015 in een 24-uurs woonvoorziening met een eigen appartement van de G.
3.2 Klager werd door G bij F aangemeld voor diagnostiek en mogelijke behandeling/advisering. De GZ-psycholoog werd regiebehandelaar.
3.3 Het onderzoek vond plaats van 25 september 2019 tot en met 26 februari 2020. Bij het onderzoek werd gebruik gemaakt van de informatie die in het dossier aanwezig was, zoals informatie over de achtergrond van de vraagstelling, informatie uit eerder onderzoek, informatie van de huisarts, informatie van de casemanager en de conclusie van een in juli 2019 gedaan psychiatrisch onderzoek. Verder waren er diverse gesprekken met klager en werden bij klager diverse testen afgenomen. Voor een heteroanamnese werd in februari 2020 gesproken met twee begeleiders van klager bij G.
3.4 In het onderzoeksverslag (medeondertekend door de GZ-psycholoog als supervisor) wordt – kort weergegeven – geconcludeerd dat het intelligentieprofiel van klager disharmonisch is. Met betrekking tot verbaal begrip en perceptueel redeneren functioneert klager op beneden gemiddeld niveau, terwijl klager met betrekking tot zijn werkgeheugen en verwerkingssnelheid op licht verstandelijk beperkt niveau functioneert. Verder komen er aanwijzingen naar voren van onderliggende ontwikkelingsproblematiek, waarbij voldoende aanwijzingen naar voren komen om te kunnen stellen dat er sprake is van een gecombineerd beeld met zowel kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS) als ADHD bij klager, een en ander met de kanttekening dat de omgeving van klager op dat moment niet ideaal/goed afgestemd is op klager en niet goed in beeld is hoe vaak en wanneer hij middelen gebruikt. Ook is de informatie uit de voorgeschiedenis van klager beperkt. Van belang is volgens het onderzoeksverslag te kijken hoe de kenmerken zich ontwikkelen wanneer de situatie beter op klager afgestemd is. Verder lijkt er sprake te zijn van hechtingsproblematiek, waarbij er voldoende aanwijzingen naar voren komen om te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis met zowel paranoïde als borderline trekken. Hierbij wordt in het onderzoeksverslag de kanttekening gemaakt dat de paranoïde trekken van klager mogelijk versterkt zijn door zijn middelengebruik. De combinatie van het disharmonische intelligentieprofiel en de gecombineerde ontwikkelingsproblematiek, maakt volgens het onderzoeksverslag dat klager zeer kwetsbaar is. Het inzicht in zijn eigen belevingswereld is zeer beperkt, waarbij klager al snel geneigd lijkt om onrustige gevoelens/innerlijke spanningen te verklaren aan de hand van eerdere gebeurtenissen waarover hij nog wrok koestert.
3.5 Als DSM 5 diagnose is in het onderzoeksverslag opgenomen:
299.00 Autismespectrumstoornis: mate van ernst niveau 1 (vereist ondersteuning) op beide domeinen ‘Sociale communicatie’ en ‘Beperkt, repetitief gedrag
314.01 Aandachtsdeficiëntie- / hyperactiviteitstoornis: gecombineerd beeld.
301.89 Andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Toelichting: paranoïde- en borderline trekken ontstaan vanuit hechtingsproblematiek
305.60 Stoornis in het gebruik van een stimulantium: cocaïne, licht
V62.89 Zwakbegaafdheid
V60.6 Probleem verband houdend met wonen in een instelling.
3.6 In de in het onderzoeksverslag gegeven adviezen voor behandeling wordt beschreven dat het van belang is om in te steken op het aanpassen van de omgeving van klager aan wat hij nodig heeft, zodat hij met een passende begeleidingsstijl/intensiviteit op een zo goed mogelijke manier kan functioneren. Daarnaast wordt psycho-educatie geadviseerd en een medicatieconsult bij een psychiater in verband met gewijzigde diagnoses.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Klager is het niet eens met de inhoud en conclusies van het onderzoeksverslag. Klager verwijt de GZ-psycholoog dat:
- er onwaarheden en beledigingen in het onderzoeksverslag staan (in het klaagschrift zijn voorbeelden gegeven met een verwijzing naar de bladzijde in het verslag);
- niks is overgenomen van wat klager heeft gezegd, maar dat alleen is geluisterd naar medewerkers van G;
- geen rekening is gehouden met de situatie waarin klager zat (zoals ernstige jeuk, waarin klager niet serieus werd genomen);
- er diverse stoornissen in het onderzoeksverslag staan die er niet zijn.
4.2 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht de klager niet-ontvankelijk te
verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen omdat de klachten te algemeen
zijn om ontvankelijk te worden verklaard. Daarbij heeft klager niet concreet gemaakt
wat de GZ-psycholoog persoonlijk kan worden verweten. Voor het geval het college de
klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de GZ-psycholoog het college verzocht
de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Het door klager ingediende klaagschrift is handgeschreven en heeft een behoorlijke omvang. Wat klager schrijft is niet altijd goed te volgen. Wel blijkt uit het klaagschrift voldoende helder dat klager het niet eens is met bepaalde passages in het onderzoeksverslag, die hij als onwaar en beledigend aanmerkt en dat hij het niet eens is met de conclusies. Ook uit de op 21 januari 2025 ontvangen aanvulling van het klaagschrift blijkt dat klager het niet eens is met het onderzoeksverslag en de totstandkoming daarvan (bijvoorbeeld omdat volgens klager niet naar hem is geluisterd, maar wel naar medewerkers van G en dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn situatie). Hoewel klager niet expliciet benoemt waarom hij juist de GZ-psycholoog deze verwijten maakt, moet worden geconcludeerd dat hij haar als regiebehandelaar en supervisor in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk houdt voor de inhoud en totstandkoming van het onderzoeksverslag en de daarin opgenomen conclusies/adviezen. Het college komt daarom tot het oordeel dat klager wel ontvankelijk is in de klacht.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de GZ-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Daarbij geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Algemene overwegingen
5.3 In de periode waarin het onderzoek plaatsvond waren er spanningen tussen klager en de begeleiding vanuit G. Deze spanning hing samen met een relatie die klager had gehad met een medebewoonster. In de problemen die uit deze relatie voortkwamen voelde klager zich niet serieus genomen door de begeleiding van G. Ook was er sprake van een fysiek probleem dat volgens klager samenhing met genoemde relatie, waarin hij zich niet serieus genomen voelde. Een behandeling hiervoor vond pas plaats in het voorjaar van 2021. Dat er spanningen waren tussen klager en medewerkers van G was ten tijde van het onderzoek bekend. Dat klager ook fysieke klachten had, was bij de onderzoekers van F niet bekend.
5.4 In het onderzoeksverslag is naar het oordeel van het college op zorgvuldige
wijze genoteerd wat de aanleiding was voor het onderzoek en welke informatie in het
dossier beschikbaar was. Daarnaast hebben gesprekken met klager plaatsgevonden en
zijn diverse testen afgenomen. Voor de heteroanamnese is gesproken met begeleiders
van G. In het verslag is van alle onderdelen van het onderzoek (aanleiding, voorinformatie,
psychiatrisch onderzoek, ontwikkelanamnese, gesprekken met klager en testafname) en
daaruit voortkomende (deel)conclusies een uitgebreide beschrijving en motivering gegeven.
Het onderzoeksverslag wordt afgesloten met een samenvatting en conclusie, een DSM
-5 diagnose en adviezen voor behandeling. Uit het onderzoekverslag blijkt ook dat
de resultaten daarvan met klager zijn besproken. Volgens het rapport gaf klager aan
zich in alle onderzoeksresultaten te kunnen vinden, leek hij de uitleg goed te begrijpen
en wist hij bij elke diagnose steeds passende voorbeelden te noemen. Ook gaf klager
aan dat hij voelde nu erkenning te krijgen voor de dingen waarvan hij altijd al last
had. Klager kreeg naast het onderzoeksverslag ook een vereenvoudigde weergave daarvan
mee in de vorm van een brief. Hiermee is naar het oordeel van het college voldoende
zorgvuldig geprobeerd de informatie en de bevindingen van het onderzoek zo duidelijk
mogelijk aan klager over te brengen.
Klachtonderdeel a) onwaarheden/beledigingen in het onderzoeksverslag
5.5 Klager stelt dat sprake is van onwaarheden en beledigingen in het onderzoeksverslag. Voor een deel gaat het om informatie die in het kader van de aanmelding van klager voor onderzoek door derden is verstrekt; deze informatie is samengevat waarbij verwezen wordt naar de specifieke bronnen. Deze informatie is geen constatering of conclusie van de GZ-psycholoog, maar heeft slechts een rol gespeeld bij de afweging om klager voor onderzoek aan te melden. Voor een ander deel gaat het om informatie die door de onderzoekers is genoteerd als van klager zelf afkomstig (zoals de dreiging huizen in de fik te steken en de door hem gevoelde boosheid, zich uitend in de tekst “gek in mijn hoofd en zin om alles te slaan”). De GZ-psycholoog mocht erop vertrouwen dat de onderzoekers de inhoud van hun gesprekken met klager juist hebben opgeschreven. Verder benoemt klager zaken die uit de testresultaten volgen als onwaar/beledigend, zoals het niet weten wat er in zijn lichaam speelt en moeite om emoties van anderen te lezen. Waarom deze (deel)conclusies uit de testresultaten volgen is door de onderzoekers inzichtelijk onderbouwd en beschreven. Voor de GZ-psycholoog bestond geen aanleiding deze deelconclusies voor onjuist te houden.
5.6 Uit het voorgaande volgt dat niet gebleken is dat in het onderzoeksverslag onwaarheden/beledigingen zijn opgenomen waarvan de GZ-psycholoog in tuchtrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) niets overgenomen van wat klager heeft gezegd maar alleen geluisterd naar medewerkers van G
5.7 Uit het onderzoeksverslag blijkt dat dit voor een groot deel is gebaseerd op gesprekken van klager met de onderzoekers en bij hem afgenomen testen. Aan de hand van vragenlijsten over het sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau en de adaptieve vaardigheden van klager is daarnaast een heteroanamnese afgenomen bij medewerkers van G.
5.8 Uit het onderzoeksverslag blijkt dat klager de onderzoekers uitgebreid heeft verteld over de spanning tussen hem en medewerkers van G. Het verwijt dat niets is overgenomen van wat klager heeft gezegd en alleen is geluisterd naar G slaagt alleen al daarom niet. Dat daarnaast een heteroanamnese is afgenomen bij medewerkers van G maakt het voorgaande niet anders. Uit de weergave daarvan in het onderzoeksverslag blijkt ook niet dat door de medewerkers van G over de spanningen in de relatie met klager dingen zijn genoemd die haaks staan op wat klager heeft verteld.
5.9 Wel is het zo dat de onderzoekers wat klager heeft verteld, in samenhang met de resultaten van de testen, de heteroanamnese en de overige informatie, anders wegen dan klager. Waar klager lijkt te vinden dat de spanning met G een groot deel van de problemen waarin hij is gekomen verklaart, hebben de onderzoekers de manier waarop klager omgaat met genoemde spanning als relevant meegewogen bij hun diagnostische overwegingen. Dit is niet onzorgvuldig.
5.10 Gelet op het voorgaande is ook klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) geen rekening gehouden met de situatie van klager
5.11 Dit klachtonderdeel slaagt niet. Op het moment van het onderzoek was bij de onderzoekers niet bekend dat klager last had van jeuk. Klager had dit niet aan de onderzoekers gemeld zodat zij hiermee ook geen rekening hebben kunnen houden. Wel heeft klager uitgebreid verteld over de spanning die was ontstaan tussen hem en medewerkers van G. Dat hierin bij het onderzoek en in het daarvan gemaakt verslag onvoldoende rekening is gehouden blijkt niet. Daarbij is van belang dat in de conclusie en advisering wel degelijk aandacht is voor de situatie waarin klager zich op dat moment bevond. Geconcludeerd wordt namelijk dat de omgeving van klager op dat moment niet ideaal/goed afgestemd was op klager. In de advisering is daarmee rekening gehouden door het advies in te steken op het aanpassen van de omgeving van klager aan wat hij nodig heeft, zodat hij met een passende begeleidingsstijl/intensiviteit op een zo goed mogelijke manier kan functioneren.
5.12 Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) noemen van stoornissen die er niet zijn.
5.13 In het onderzoeksverslag is duidelijk en inzichtelijk beschreven en uitgebreid toegelicht waarom (vooralsnog) uitgegaan wordt van een gecombineerd beeld met zowel kenmerken van een autismespectrumstoornis (ASS) als ADHD bij klager. Dat geldt ook voor de conclusie dat sprake lijkt te zijn van hechtingsproblematiek met aanwijzingen van een persoonlijkheidsstoornis met zowel paranoïde als borderline trekken. Dat klager het met deze conclusies niet eens is, betekent niet dat de GZ-psycholoog niet in redelijkheid tot deze conclusies heeft kunnen komen.
5.14 Dat betekent dat ook klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond is.
Slotsom
5.15 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 19 september 2025 door M.J.C. Dijkstra voorzitter,
L. Wittkampf en R. van der Ree, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. Keukenmeester, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard,
- het college kennelijk onbevoegd is, of
- voor zover de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.