ECLI:NL:TGZRZWO:2025:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8153
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:103 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 15-09-2025 |
| Datum publicatie: | 18-09-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2025/8153 |
| Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts kennelijk ongegrond. Klager is vijftien jaar patiënt geweest van de huisarts. Voordat klager zich heeft uitgeschreven uit de praktijk van de huisarts, is hij veelvuldig op consult geweest, onder meer vanwege cognitieve klachten en tremoren en later ook vanwege een zwelling ter plaatse van zijn borstbeen. Klager maakt de huisarts uiteenlopende verwijten over de wijze waarop hij heeft gehandeld ten aanzien van deze klachten. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing van 15 september 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
H,
huisarts,
(destijds) werkzaam in B,
verweerder, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is vijftien jaar patiënt geweest van de huisarts. Voordat klager zich
eind 2024 heeft uitgeschreven uit de praktijk van de huisarts, is hij in 2023/2024
veelvuldig op consult geweest, onder meer vanwege cognitieve klachten en tremoren
en later ook vanwege een zwelling ter plaatse van zijn borstbeen. Klager maakt de
huisarts uiteenlopende verwijten over de wijze waarop hij heeft gehandeld ten aanzien
van deze klachten.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht in alle onderdelen kennelijk
ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen
te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2025;
- het van klager op 7 april 2025 ontvangen huisartsendossier;
- de van klager op 19 mei 2025 ontvangen aanvullende stukken en beeldvormend materiaal;
- het verweerschrift, ontvangen op 27 mei 2025.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht ook klachten ingediend tegen andere zorgverleners. Deze zaken staan geregistreerd onder de nummers Z2025/8171, Z2025/8172, Z2025/8173, Z2025/8174 en Z2025/8175.
2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het
college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij
aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klager, geboren in 2003, is tot eind 2024 vijftien jaar lang patiënt geweest in de
praktijk van de huisarts. In die periode is hij veelvuldig bij de huisarts op consult geweest met uiteenlopende klachten. Vanwege een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en een Obsessief Compulsieve Stoornis (OCD) is klager onder behandeling bij een psychiater.
3.2 Op 9 december 2022 heeft een telefonisch consult met de huisarts plaatsgevonden in verband met cognitieve klachten van onder meer vergeetachtigheid en afgeleid zijn. Klager was hierover ongerust en maakte zich zorgen dat mogelijk sprake zou zijn van een hydrocephalus. Klager stelde een MRI-scan voor. De huisarts heeft hierop aan klager uitgelegd dat een MRI niet veel zou opleveren. Een neuropsychologisch onderzoek zou mogelijk wat kunnen opleveren. De huisarts adviseerde klager om dit via de psychiater te laten lopen.
3.3 Op 2 februari 2023 belde klager naar de praktijk omdat hij veel last had van dwang. Klager was op dat moment het gebruik van diazepam aan het afbouwen. Een dag later belde hij weer, nu in verband met erge tremoren. Volgens klager kon hij nog geen glas vasthouden en had hij last van trillingen in zijn hoofd. Hij was niet ongerust of gespannen. Klager zou zijn klachten met de psychiater bespreken.
3.4 Op 29 maart 2023 belde klager wederom vanwege trillende handen. Klager vond dit erg hinderlijk. Volgens hem was het erger geworden sinds de afbouw van de diazepam. De huisarts heeft klager opnieuw geadviseerd om met de psychiater te overleggen.
3.5 Tijdens een telefonisch contact op 2 mei 2023 gaf klager aan nog steeds last van zijn geheugen te hebben. In het T was een MRI van de hersenen gemaakt. Indien daarop ernstige afwijkingen zouden zijn gezien, zou dat zijn doorgegeven aan de behandelaars.
3.6 Bij een spreekuurcontact op 27 oktober 2023 was sprake van spanningsklachten en vergeetachtigheid. Ter sprake is gekomen dat de gemaakte MRI in zijn geheel zou worden beoordeeld door een radioloog, dus als hierop iets te zien zou zijn dan zou dat worden teruggekoppeld. Ook op 13 november 2023 speelden deze klachten. Labonderzoek naar de schildklierwaarden wees uit dat sprake was van subklinische hyperthyreoïdie. Er werd een controle afgesproken over drie maanden. Verder werd afgesproken dat klager bij zijn volgende controle bij de psychiater overleg zou hebben over de klachten en het eventuele gebruik van een betablokker. Wanneer de klachten zouden toenemen zou klager weer contact opnemen.
3.7 Op eigen initiatief heeft klager op 2 december 2023 bij M een total body MRI- scan laten maken. Klager heeft hiervan aan de huisarts teruggekoppeld dat op de scan witte stofafwijkingen te zien waren. Ook de behandelend psychiater was hiervan op de hoogte.
3.8 Tijdens een consult op 31 januari 2024 kwam voor het eerst een bult op klagers borstbeen ter sprake. De huisarts constateerde bij lichamelijk onderzoek dat de overgang tussen het manubrium en het corpus sterni wat verscherpt was, maar niet rood of erg pijnlijk. De huisarts achtte aanvullend onderzoek niet nodig en wist klager gerust te stellen. Een dag later belde klager echter erg ongerust op. Hij had niet het gevoel dat de huisarts hem serieus nam. Bij bewegen en aanraken was het pijnlijk. Afgesproken werd dat klager foto’s mocht e-mailen. Een collega van de huisarts heeft de foto’s beoordeeld en noteerde hierover dat sprake was van een uitstekend botje ter plaatse van het sternum en dat het niet rood was. De collega-huisarts beoordeelde het eveneens als iets onschuldigs. Ondertussen had klager e-mailcontact gehad met M om te vragen of er ook een afwijking op de eerder gemaakte scan te zien was. Hierop is aan hem bij e-mail van 1 februari 2024 meegedeeld dat een mogelijke laesie zichtbaar was van 1,7 cm. “Dd artefact, botlesie uitgaande van manubrium sterni”.
3.9 Klager is vervolgens op 2 februari 2024 weer door de huisarts gezien. Daarbij liet hij de huisarts op zijn laptop de beelden van de MRI-scan van december 2023 zien. Klager had ook een bultje in zijn elleboog. De huisarts heeft klager vervolgens weer lichamelijk onderzocht. Over de elleboog is door hem genoteerd: “elleboog li tpv flexorpees med wat dikker; olecranon/epicondylen gb”. Verder stelde de huisarts voor een röntgenfoto van de thorax en het sternum te laten maken en labonderzoek te laten doen. Klager ging hiermee akkoord. De röntgenfoto’s zijn nog diezelfde dag gemaakt en lieten volgens de radioloog geen afwijkingen zien. Deze uitslag is aan klager doorgegeven. Ook de op 5 februari 2024 binnengekomen labuitslag was niet afwijkend.
3.10 Op 6 februari 2024 belde klager echter weer omdat hij ongerust was. De huisarts besprak met hem de opties van een echo en verwijzing naar een specialist. Volgens klager was sprake van spoed. De huisarts heeft klager hierop verwezen naar de internist. Diezelfde dag heeft de huisarts contact gehad met de psychiater van klager. Hierbij zijn de lichamelijke en cognitieve klachten van klager besproken. Volgens de psychiater was het anders leren omgaan met lichamelijke klachten en ongerustheid belangrijk. De huisarts heeft geen aanleiding gezien om klager vanwege de bevindingen op de MRI door te sturen voor vervolgonderzoek.
3.11 De internist concludeerde op 20 maart 2024, na beoordeling van en onderzoek bij klager van de bult op zijn borstbeen (waaronder een echo thorax en een CT-thorax), dat er geen klinisch suspecte afwijking was op de overgang manubrium/corpus sterni. Volgens de internist was er een benigne afwijking van de manubriosternale overgang te zien, dan wel een normale variant van osteoartritis. De internist zag geen reden voor een punctie. Verder heeft de internist onderzoek gedaan naar palpabele zwellingen in de liezen. Dit bleken allemaal lymfeklieren te zijn van minder dan 1 cm groot. De internist zag ten aanzien hiervan geen reden voor een verdere analyse of follow-up. Op verzoek van klager heeft de internist klager verwezen voor een second opinion naar het R.
3.12 In het R is klager gezien door een oncologisch chirurg. Haar bevindingen heeft zij op 9 april 2024 telefonisch met de huisarts besproken. Volgens haar gaf de geconstateerde afwijking geen verdenking op maligniteit. Een operatie of biopsie was volgens de oncologisch chirurg risicovol en niet geïndiceerd. Omdat psychische problemen volgens de oncologisch chirurg een grote rol speelden, wilde zij graag collegiaal overleggen met klagers behandelend psychiater.
3.13 Op 7 mei 2024 heeft klager de huisarts verzocht om verwezen te worden naar de orthopeed bij het S voor een diagnose. Vanwege klagers onrust is de huisarts hiermee akkoord gegaan. Daarbij heeft de huisarts klager erop gewezen dat het geen garantie was dat er een biopsie verricht zou worden.
3.14 Tijdens een gesprek met de huisarts op 17 mei 2024 was de zwelling op het borstbeen minder dik dan een paar maanden daarvoor.
3.15 Op 3 juli 2024 heeft de huisarts in overleg met klager weer een x-thorax en
x-sternum aangevraagd om te vergelijken. De volgende dag is door de betreffende radioloog teruggekoppeld dat er geen verandering was ten opzichte van de vorige foto’s.
3.16 Tijdens een consult bij de huisarts op 5 september 2024 zijn de borstbeenklachten weer ter sprake gekomen en ook dat klager behoefte had aan zekerheid.
3.17 Bij een telefonisch consult met de huisarts op 17 september 2024 is vervolgens ter sprake gekomen dat klager inmiddels een videoconsult had gehad bij een cardiothoracaal chirurg in U over het uitvoeren van een biopsie. Ook uitte klager zijn zorgen over de witte stofafwijkingen die op de MRI-scan van december 2023 te zien waren. De huisarts heeft aan klager uitgelegd dat een witte stofafwijking vaak een toevalsbevinding op een MRI is. Een dag later belde klager weer. Hij wilde een MRI van de hersenen vanwege zijn ongerustheid over de witte stofafwijkingen. De huisarts heeft hierop aan klager meegedeeld dat hij als huisarts geen MRI cerebrum kan aanvragen en dat klager dit in eerste instantie aan zijn psychiater moest vragen. Een alternatief zou zijn om hem naar de neuroloog te verwijzen. Een telefonisch consult met de huisarts op 8 oktober 2024 ging hier ook weer over. Afgesproken werd dat de huisarts met de psychiater zou overleggen, waarbij de huisarts nogmaals heeft toegelicht dat witte stofafwijkingen vaker voorkomen en niet passend zijn bij klagers klachten.
3.18 Op 11 oktober 2024 vond overleg plaats tussen de huisarts en de psychiater. Volgens de psychiater zouden extra onderzoeken averechts werken in het kader van klagers overmatige angst voor ziekten en zou dit kunnen zorgen voor een verstoorde relatie met specialisten. De huisarts kon zich hierin vinden.
3.19 In de dagen/weken hierna heeft klager meermaals telefonisch contact opgenomen met de praktijk met verzoeken om verwijzing. Uiteindelijk heeft de huisarts klager op 29 oktober 2024 verwezen naar de internist in het V.
3.20 Op 1 november 2024 is klager naar een andere huisartsenpraktijk overgestapt.
4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts dat hij:
1. geen onderzoek heeft gedaan naar de meermalen gemelde cognitieve achteruitgang en tremoren;
2. gesteld heeft dat hij geen MRI hersenen of MRI thorax mag en kan aanvragen;
3. klager niet met spoed heeft verwezen voor een beoordeling door een specialist in het ziekenhuis nadat de uitslag van M bekend was en er een verdikking van een spier in de linker elleboogholte was;
4. klager zonder uitleg en logische reden heeft verwezen naar een internist;
5. na een verkeerde beoordeling van de x-thorax, gezegd heeft dat het om een normaal uitstekend botje ging en daarna geen verdere actie heeft ondernomen;
6. klagers hele psychiatrische voorgeschiedenis in de verwijsbrief naar de interne geneeskunde heeft gezet;
7. in de verwijsbrief onterecht heeft beschreven dat klager in 2020 een TS heeft gedaan;
8. geen gedegen lichamelijk onderzoek heeft gedaan bij een bottumor eci, door onder meer te concluderen dat er reactieve lymfeklieren waren in de liezen terwijl door klager zelf meerdere lymfeklieren te palperen waren;
9. onterecht tegen klager heeft gezegd dat alles bij M begonnen is;
10. klager heeft aangeraden naar het buitenland te gaan als hij nog een diagnose wilde.
11. De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
12. Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de huisarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
Klachtonderdeel 1. handelen ten aanzien van cognitieve achteruitgang en tremoren
5.2 Klager verwijt de huisarts dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de cognitieve achteruitgang en tremoren.
5.3 Volgens de huisarts blijkt uit het dossier wel dat hij de klachten van klager serieus heeft genomen, is hij daarover steeds met klager het gesprek aangegaan en heeft hij uitgelegd dat zijn behandelend psychiater de regiebehandelaar was en dat hij met de psychiater het beste zijn klachten kon bespreken over het te voeren beleid.
5.4 Het college constateert dat de cognitieve klachten en tremoren tijdens verschillende spreekuurcontacten ter sprake zijn gekomen. Uit het dossier valt af te leiden dat de huisarts daarbij steeds de tijd en aandacht heeft genomen om een en ander met klager te bespreken. Dat de huisarts klager voor verdere opvolging van de klachten in eerste instantie naar de psychiater heeft verwezen, acht het college navolgbaar. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in zoverre dan ook geen sprake.
5.5 Dit betekent dat klachtonderdeel 1. kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdelen 2. stellen dat hij geen MRI mag aanvragen
5.6 Volgens klager zou de huisarts gesteld hebben dat hij geen MRI hersenen of MRI thorax kan en mag aanvragen.
5.7 De huisarts heeft hierover terecht opgemerkt dat het niet gebruikelijk is dat een huisarts een MRI aanvraagt en dat een specialist in beginsel bepaalt of een MRI-scan nodig is. De huisarts heeft klager verschillende keren naar het ziekenhuis verwezen voor nader onderzoek. Dat daarbij geen aanleiding is gezien om een MRI te verrichten, kan niet aan de huisarts worden tegengeworpen. De huisarts heeft daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdelen 3., 4., 5. en 8. handelen ten aanzien van zwelling borstbeen
5.8 Omdat deze klachtonderdelen alle verband houden met de wijze waarop de huisarts heeft gehandeld ten aanzien van de zwelling ter plaatse van klagers borstbeen, ziet het college aanleiding deze gezamenlijk te beoordelen.
5.9 Het college stelt voorop dat door geen van de door klager geraadpleegde artsen wordt gesproken over een bottumor. Op basis van de beschikbare stukken bestaat ook geen aanleiding om te oordelen dat hiervan sprake is. Van een verkeerde beoordeling door verweerder is het college dan ook niet gebleken. Verweerder heeft naar het oordeel van het college zorgvuldig en adequaat gehandeld in zijn contacten met klager (zowel telefonisch als tijdens het spreekuur) over de zwelling. Zo heeft hij binnen twee dagen na het eerste contact hierover röntgenfoto’s laten maken en heeft hij klager binnen een week verwezen naar de internist. Dat deze verwijzing zonder uitleg en logische reden zou zijn geweest, blijkt niet uit het dossier. De huisarts heeft in het dossier genoteerd dat aan klager de opties van het maken van een echo en verwijzing naar een specialist zijn voorgelegd en dat klager met spoed verwezen wilde worden. Vervolgens vermeldt het dossier dat is verwezen naar de internist. Dat dit zonder overleg zou zijn geweest, kan daaruit niet worden opgemaakt. Uit het klaagschrift leidt het college af dat klager in de veronderstelling verkeerde dat hij verwezen zou worden voor een echo, maar tegelijk meldt klager ook dat hij akkoord was met een afspraak bij de internist, waarbij deze zou kijken wat er nodig zou zijn. Het college ziet dan ook niet wat de huisarts op dit punt tuchtrechtelijk zou kunnen worden verweten.
5.10 Voorgaande leidt tot de conclusie dat deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn.
Klachtonderdelen 6. en 7. melding van klagers psychiatrische voorgeschiedenis en TS in verwijsbrief
5.11 Klager verwijt de huisarts dat hij in de verwijsbrief aan de internist klagers hele psychiatrische voorgeschiedenis heeft gezet en dat hij daarin ten onterechte heeft beschreven dat hij in 2020 een TS had gedaan.
5.12 Volgens de huisarts heeft hij slechts heel summier de uitgebreide psychiatrische voorgeschiedenis van klager weergegeven, namelijk “ASS met OCD. TS 2020”. Verder heeft de huisarts in de verwijzing geschreven dat klager zich erg zorgen maakte, het psychisch erg zwaar had en dat hij bekend is met autisme. Juist vanwege het psychisch lijden heeft de huisarts gemeend de TS in 2020 te moeten vermelden. Dergelijke informatie is volgens de huisarts van belang bij diagnostiek en behandeling. Het is niet bedoeld om de geloofwaardigheid van de patiënt en de bejegening van de specialist naar de patiënt te schaden. Het handelen van de huisarts is gebaseerd op het uitgangspunt van de veronderstelde toestemming van klager. Voor zover de huisarts kan nagaan heeft klager bij de praktijk nooit bezwaar gemaakt tegen deze mogelijkheid van verstrekking van informatie. Ten aanzien van de TS heeft de huisarts nog opgemerkt dat hij deze informatie mede heeft opgenomen in het belang van de patiëntveiligheid.
5.13 Het college kan de huisarts volgen in zijn uitleg. Dat zijn handelwijze in het belang van klager is geweest, wordt naar het oordeel van het college nog eens onderstreept door wat klager zelf in zijn klaagschrift schrijft, namelijk dat hij wenst dat de psychische last wordt meegenomen, dat hij niet met onzekerheid kan omgaan en dat dit voor veel stress zorgt. Door dergelijke psychische klachten in een verwijzing te benoemen, kan daar juist rekening mee worden gehouden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in zoverre dan ook geen sprake. Deze klachtonderdelen zijn dan ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 9. onterecht zeggen dat alles bij M is begonnen
5.14 Volgens klager had de huisarts tegen hem gezegd dat alles bij M is begonnen en dat M moest stoppen omdat dat beter was voor iedereen.
5.15 De huisarts erkent dat hij in gesprek met klager zijn persoonlijke mening heeft gegeven over de onwenselijkheid van een total bodyscan bij een gezond persoon zonder indicatie, gelet ook op de grote onrust die bij klager was ontstaan na het maken van een dergelijke scan. Het college kan niet vaststellen dat de huisarts zich daarbij op ongepaste wijze heeft uitgelaten. Met de huisarts is het college dan ook van oordeel dat het enkel geven van deze persoonlijke mening geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, zodat ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is.
Klachtonderdeel 10. aanraden naar het buitenland te gaan voor een diagnose
5.16 Tot slot verwijt klager de huisarts dat hij hem heeft aangeraden naar het buitenland te gaan als hij nog een diagnose zou willen.
5.17 Volgens de huisarts heeft hij klager niet aangeraden om naar het buitenland te gaan. Het college ziet dat ook niet terug in het dossier. Uit het dossier komt enkel naar voren dat klager bij het contact met de huisarts op 17 september 2024 heeft vermeld dat hij op eigen initiatief een videoconsult met een arts in U had gehad. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.18 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 15 september 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter,
M. van Bergeijk en R.M. Oosterhout, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.