ECLI:NL:TGZRZWO:2025:101 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8173

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:101
Datum uitspraak: 15-09-2025
Datum publicatie: 18-09-2025
Zaaknummer(s): Z2025/8173
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht tegen radioloog kennelijk ongegrond. Klager heeft een MRI-scan laten verrichten bij een diagnostisch centrum. Verweerder beoordeelt als zelfstandig gevestigd radioloog in opdracht van dit diagnostisch centrum MRI-scans. In die hoedanigheid heeft hij ook de MRI-scan van klager beoordeeld. Klager maakt de radioloog meerdere verwijten over deze beoordeling.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing in raadkamer van 15 september 2025 op de klacht van:

A,

wonende in B,

klager,

tegen

E,

radioloog,

(destijds) werkzaam in I,

verweerder, hierna ook: de radioloog,

gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam in Hilversum.

1. De zaak in het kort

1.1 Klager heeft een MRI-scan laten verrichten bij M. Verweerder beoordeelt als zelfstandig gevestigd radioloog in opdracht van M MRI-scans. In die hoedanigheid heeft hij ook de MRI-scan van klager beoordeeld. Klager maakt de radioloog meerdere verwijten over deze beoordeling.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2025;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 10 april 2025;
  • de van klager op 19 mei 2025 ontvangen aanvullende stukken en beeldvormend materiaal.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht ook klachten ingediend tegen andere zorgverleners. Deze zaken staan geregistreerd onder de nummers Z2025/8153, Z2025/8171, Z2025/8172, Z2025/8174 en Z2025/8175.

2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. De feiten

3.1 Vanwege cognitieve klachten alsmede vanuit preventief oogpunt heeft klager op 2 december 2023 een total bodyscan laten verrichten bij M in I. Verweerder, die als zelfstandig gevestigd radioloog in opdracht van M MRI-scans beoordeelt, heeft de scan van klager beoordeeld en een verslag gemaakt van zijn bevindingen. In dit verslag heeft hij de volgende conclusies genoteerd:

“MRI hersenen:

Een enkele kleine aspecifieke witte stof afwijking links posterieur pariëtaal zonder betekenis, Geen suspecte focale afwijkingen.

MRI halsvaten:

Beiderzijds zijn er geen aanwijzingen voor hemodynamisch significante stenosen of intracraniële aneurysmatische verwijdingen aan de cirkel van Willis.

MRI longen:

Screenend onderzoek van de longen toont geen evidente focale pulmonale pathologie.

MRI bovenbuik:

Geen suspecte massa aangetoond.

MRI onderbuik:

Geen suspecte massa aangetoond.

MRI LWK, bekken en heupen:

Lichte scoliose naar links convex op de overgang TWK naar LWK. Geen significante kanaalstenose. Geen suspecte ossale afwijkingen.”


3.2 Op 30 januari 2024 heeft klager een e-mail gestuurd naar M. Hierin heeft hij onder meer uiteengezet dat hij nog steeds veel klachten heeft en dat hij graag een herbeoordeling van de scan zou willen door een andere radioloog, omdat dit soms nieuwe inzichten kan opleveren. Op 1 februari 2024 volgde nog een e-mail van klager met een update, inhoudende dat er sinds kort een grote zwelling op zijn borstbeen te zien was en met het verzoek om graag zo snel mogelijk de scan van 2 december 2023 te herbeoordelen.

3.3 De radioloog heeft hierop de beelden van 2 december 2023 nogmaals beoordeeld en aan zijn eerdere verslag het volgende toegevoegd:

“Addendum 1 feb 2024 nav vraag per email:

Op serie 21 beeld 16 is er mogelijk een 1,7 cm lesie zichtbaar met laag T2 signaal, thv overgang re anterieure manubrium sterni naar corpus sterni. Het is niet zichtbaar op de overige beelden in sagittale en coronale richting. Dd artefact, botlesie uitgaande van manubrium sterni. Controle met X of CT sternum is te overwegen.

De hersenen vertonen geen afwijkingen.”

3.4 Klager heeft op 2 februari 2024 nog een zelfgemaakte foto van de zwelling op zijn borstbeen naar M gemaild met de mededeling dat de volgende dag een longfoto zou worden gemaakt.

3.5 In reactie hierop heeft de radioloog diezelfde dag (via zijn assistente) aan klager het bericht gezonden dat het lastig te zeggen is wat de knobbel is en dat het verstandig is om de longfoto af te wachten. Verder heeft de radioloog klager in overweging gegeven om, als het onduidelijk mocht blijven na de longfoto, in overleg met de huisarts eventueel aanvullend onderzoek te laten verrichten.

3.6 Klager heeft vervolgens een tweetal e-mails gestuurd waarin hij gevraagd heeft om een uitgebreid vervolgonderzoek naar de zwelling door de radioloog. Klager is op 5 februari 2024 uitgenodigd voor een gesprek met de radioloog en de medisch directeur van M (voormalig internist). De medisch directeur heeft bij klager een aanvullende anamnese en lichamelijk onderzoek verricht, gericht op de zwelling. Van dit gesprek heeft de radioloog de volgende aantekening gemaakt:


“Vandaag 05-02-2024 om 13.00-13.30, heb ik client gesproken, samen met moeder van client en N (medisch directeur). We hebben uitgelegd dat de afwijking van client nieuw is ontstaan 1,5 maand na het mri onderzoek en niet zichtbaar is op het mri onderzoek. De transversale beelden van de bodyscan tonen ter plaatse meest waarschijnlijk een artefact (normaal gewricht tussen manubrium en corpus sternum transveraal aangesneden). De beelden zijn ook door een 2e radioloog (O) nogmaals beoordeeld. Client zal morgen de uitslagen krijgen van de onderzoeken die de huisarts heeft aangevraagd (x-thorax en x-sternum), waarna de huisarts het vervolgtraject zal bepalen. Mochten er nog vragen zijn kan de huisarts contact met ons opnemen.”

3.7 Op 19 maart 2024 heeft klager nogmaals naar de kliniek gemaild om terug te koppelen dat er geen sprake was van een kwaadaardigheid en om te bedanken voor de goede nazorg. Daarnaast wilde klager graag van de radioloog een interpretatie van beeldvormend materiaal dat ergens anders gemaakt was. Hierop is telefonisch aan klager te kennen gegeven dat bij M geen beelden beoordeeld kunnen worden die niet door M verricht zijn. Klager is daarvoor verwezen naar zijn huisarts/de longarts.

3.8 Op 19 april 2024 volgde nog een e-mail van klager gericht aan de medisch directeur en aan de radioloog. Omdat volgens klager sprake was van een medische fout (namelijk het missen van een botlaesie op de MRI-scan), wilde hij graag zijn aankoopbedrag terug. Hierop is bij e-mail van 16 mei 2024 aan klager meegedeeld dat zijn verzoek was voorgelegd aan de directie en dat besloten was om niet op zijn verzoek in te gaan, omdat er geen grondslag was voor restitutie van de gemaakte onderzoekskosten. Voor het geval klager het hier niet mee eens was, werd hij verwezen naar de externe klachtenfunctionaris en de geschillencommissie zorg.

4. De klacht en de reactie van de radioloog

4.1 Klager verwijt de radioloog dat:

1. hij de MRI total bodyscan in december 2023 verkeerd heeft beoordeeld waarbij er een botlaesie en gelobuleerde lymfeklieren waren gemist en dat hij geen verdere nazorg heeft gegeven. Daarnaast dat de radioloog heeft gelogen dat er op de MRI een botlaesie in één richting te zien zou zijn, terwijl later wordt geschreven dat het in beide delen van het sternum te zien was;

2. hij geen overleg met de huisarts heeft gevoerd om de resultaten te bespreken;

3. M niet voldaan heeft aan klagers vraag om terugbetaling;

4. hij contact heeft gehad met internist-nefroloog F van het P en dus gezamenlijk met haar tot haar beleid is gekomen;

5. hij gesteld heeft dat er atypische wittestofafwijkingen zonder betekenis zijn bij ernstige klachten die daarbij passen. Dat het geen atypische stofafwijkingen zijn en dat de radioloog de huisarts niet heeft geadviseerd dat hierover jaarlijks een MRI scan gedaan moest worden zoals hij tegen klager en zijn moeder heeft gezegd.

4.2 De radioloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

De criteria voor de beoordeling

5.1 De vraag is of de radioloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende radioloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de radioloog geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel 1. verkeerde beoordeling MRI en geen nazorg

5.2 Klager verwijt de radioloog dat hij op de MRI-scan heeft gemist dat sprake was van een botlaesie en gelobuleerde lymfeklieren. Ook heeft de radioloog volgens klager geen nazorg verleend en heeft hij gelogen dat er op de MRI een botlaesie in één richting te zien zou zijn.

5.3 Volgens de radioloog is de MRI-scan van 2 december 2023 met de destijds gegeven klinische informatie niet verkeerd beoordeeld. Klager had ten tijde van de scan geen zwelling op zijn borstbeen vermeld. Pas twee maanden later, op 1 februari 2024, heeft klager de informatie gedeeld dat er op dat moment een harde ronde knobbel/gezwel aanwezig was op zijn borstkas. Hier zou nog door de huisarts naar worden gekeken.

5.4 Daarnaast weerspreekt de radioloog dat er geen nazorg zou zijn gegeven. Direct
nadat de nieuwe informatie bekend werd, heeft verweerder een addendum gemaakt en in een nieuw verslag verwerkt. Meest waarschijnlijk was het een artefact. Verweerder heeft aangegeven dat een controle middels röntgenonderzoek te overwegen was. Vanwege de onrust en spanning bij klager in afwachting van het via de huisarts ingezette onderzoek, hebben de radioloog en de medisch directeur op 5 februari 2024 een gesprek gevoerd met klager, waarbij uitleg is gegeven en vragen zijn beantwoord. Klager uitte na afloop zijn tevredenheid over dit gesprek.

5.5 Verder weerspreekt de radioloog dat hij zou hebben gelogen dat op de MRI de botlaesie in één richting te zien zou zijn terwijl later wordt geschreven dat het in beide delen van het sternum te zien is. Volgens verweerder heeft hij nooit geschreven dat er een afwijking te zien is in beide delen van het sternum. Verweerder heeft beschreven wat hij bij de beoordeling van de MRI van 2 december 2023 zag. Als er bij later verricht ander onderzoek eventueel iets anders zou zijn gezien, betekent dat nog niet dat verweerder heeft gelogen of een verkeerde beoordeling heeft verricht.

5.6 Het college volgt de radioloog in zijn uitleg. Niet gebleken is dat een diagnose gemist is. Verder heeft de radioloog op adequate en zorgvuldige wijze aandacht gegeven aan de zorgen en vragen die er vanaf februari 2024 bij klager leefden en daarbij gehandeld zoals van de radioloog in de gegeven omstandigheden verwacht mocht worden. Daarnaast ziet het college in het dossier geen enkele aanwijzing voor klagers stelling dat de radioloog zou hebben gelogen. Klachtonderdeel 1. is daarmee ongegrond.


Klachtonderdeel 2. geen overleg met huisarts

5.7 Klager verwijt de radioloog dat hij geen overleg heeft gevoerd met de huisarts om de resultaten te bespreken.

5.8 De radioloog heeft in reactie hierop naar het oordeel van het college terecht opgemerkt dat overleg met de huisarts in beginsel niet gebruikelijk is en dat daartoe in dit geval ook geen aanleiding bestond. Er was geen sprake van bevindingen die mogelijk duidden op kanker. Verder heeft klager de knobbel op zijn borstbeen zelf ontdekt (bijna twee maanden na de MRI-scan bij M) en daarover zelf zijn huisarts geraadpleegd. Door de huisarts waren reeds onderzoeken aangevraagd toen klager weer contact opnam met M. Daarnaast heeft de radioloog in het gesprek van 5 februari 2024 ook nog gezegd dat de huisarts contact met M kon opnemen als de huisarts dat wenste. Ook klachtonderdeel 2. is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel 3. niet voldoen aan vraag om terugbetaling

5.9 Klager heeft bij e-mail van 19 april 2024 verzocht om terugbetaling van de kosten voor de MRI-scan omdat volgens hem sprake was van een medische fout. Dit verzoek is voorgelegd aan de directie van de kliniek en vervolgens bij e-mail van 16 mei 2024 afgewezen. Omdat van betrokkenheid van verweerder bij deze afwijzing geen sprake is, kan dit klachtonderdeel om die reden al niet slagen.

Klachtonderdeel 4. contact met internist-nefroloog ziekenhuis

5.10 Klager verwijt de radioloog dat hij contact heeft opgenomen met de internist-nefroloog van het P.

5.1 1 Door verweerder wordt ontkend dat hij contact met de internist heeft opgenomen.

Het college ziet hiervoor ook geen aanwijzigingen in het dossier. Om die reden kan ook dit klachtonderdeel niet slagen.

Klachtonderdeel 5. conclusie van atypische wittestofafwijkingen zonder betekenis

5.12 Klager verwijt de radioloog dat er atypische wittestofafwijkingen zonder betekenis

zijn bij ernstige klachten die daarbij passen. Volgens hem zijn het geen atypische stofafwijkingen. Hij verwijt de radioloog dat hij de huisarts niet heeft geadviseerd dat hierover jaarlijks een MRI-scan gedaan moest worden zoals hij tegen klager en zijn moeder heeft gezegd.

5.13 De radioloog verwijst naar het verslag van de bodyscan, waarin wordt gesproken van

“Een enkele kleine witte aspecifieke witte stof afwijking links posterieur pariëtaal zonder betekenis” en “Voor de leeftijd een normaal aspect van de witte en grijze stof”. Tijdens de bespreking van de MRI-scan heeft verweerder uitgelegd dat de klachten van klager hiermee niet te verklaren zijn. Omdat de afwijking geen betekenis heeft, zijn de hersenen te beschouwen als normaal. Bovendien staat in het addendum van 1 februari 2024 expliciet vermeld dat de hersenen geen afwijkingen vertonen. Van een advies van de radioloog om jaarlijks een MRI-scan te laten maken, is geen sprake geweest. Omdat klager zich niet echt gerust liet stellen, heeft de radioloog geopperd om, als hij zich ernstige zorgen zou blijven maken, hij kon overwegen om met zijn huisarts te bespreken of hij eventueel over een jaar een controle MRI-scan van de hersenen mocht maken via de neuroloog. Van een medische indicatie hiervoor was echter geen sprake.

5.14 Ook in zoverre volgt het college de uitleg van de radioloog. De bevindingen noopten niet tot nadere onderzoeken of adviezen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de radioloog is dan ook geen sprake. Als klager vanwege zijn ongerustheid desondanks een controlescan wilde laten maken, lag het op zijn weg om hierover zelf met de huisarts te overleggen. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.

Slotsom

5.15 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond zijn.

6. De beslissing

De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 15 september 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, B.A.A.M. van Hasselt en M. Kraai, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.