ECLI:NL:TGZRZWO:2025:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2025/8174
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2025:100 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 15-09-2025 |
| Datum publicatie: | 18-09-2025 |
| Zaaknummer(s): | Z2025/8174 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
| Inhoudsindicatie: | Klacht tegen internist kennelijk ongegrond. Klager is door de huisarts naar de internist verwezen vanwege een zwelling op zijn borstbeen. De internist heeft onderzoek verricht. Daarna heeft de internist klager op zijn verzoek verwezen naar een ander ziekenhuis voor een second opinion. Klager maakt de internist verschillende verwijten over onder meer haar onderzoek, bevindingen, verwijzing en bejegening. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
ZWOLLE
Beslissing in raadkamer van 15 september 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B,
klager,
tegen
F,
internist,
(destijds) werkzaam in J,
verweerder, hierna ook: de internist,
gemachtigde:Q, werkzaam in J.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is door de huisarts naar de internist verwezen vanwege een zwelling
op zijn borstbeen. De internist heeft onderzoek verricht. Daarna heeft de internist
klager op zijn verzoek verwezen naar een ander ziekenhuis voor een second opinion.
Klager maakt de internist verschillende verwijten over onder meer haar onderzoek,
bevindingen, verwijzing en bejegening.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe
het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 14 februari 2025;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de van klager op 19 mei 2025 ontvangen aanvullende stukken en beeldvormend materiaal.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Klager heeft gelijktijdig met deze klacht ook klachten ingediend tegen andere zorgverleners. Deze zaken staan geregistreerd onder de nummers Z2025/8153, Z2025/8171, Z2025/8172, Z2025/8173 en Z2025/8175.
2.4 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klager is op 6 februari 2024 door de huisarts naar de internist in het P verwezen in verband met een zwelling op zijn borstbeen, met pijn bij een patiënt die het psychisch zwaar heeft en zich zorgen maakt. Op 2 december 2023 had klager op eigen initiatief ergens anders een MRI laten uitvoeren. De internist heeft op 11 februari 2024 de beelden van deze MRI laten opvragen. Een dag later heeft de medisch secretaresse hierover telefonisch contact met klager opgenomen om te vragen waar zij deze beelden kon opvragen. Vervolgens heeft de secretaresse de betreffende kliniek verzocht om de beelden toe te sturen.
3.2 De internist heeft klager op 13 februari 2024 gezien en onderzocht, waarbij klager aangaf dat de zwelling kleiner was geworden. Na overleg met de radioloog en beoordeling van de eerder gemaakte MRI is op 16 februari 2024 een echo thorax gemaakt ter beoordeling van de aard en consistentie van de locale zwelling. Omdat klager zich niet liet geruststellen en bleef zitten met de vraag over een vermeende afwijking in het bot, heeft de internist op 8 maart 2024 daarnaast een CT-thorax laten maken en via een telefonisch consult diezelfde dag klager geïnformeerd dat er geen maligniteit van het bot te zien was. Op 12 maart 2024 vond een vervolgconsult bij de internist plaats. Volgens klager was de zwelling op zijn borstbeen op dat moment wat kleiner, nieuw was een zwelling in de liezen. De internist heeft klager opnieuw onderzocht en vervolgonderzoek verricht. Op 18 maart 2024 heeft de internist hierover telefonisch aan klager teruggekoppeld dat de zwelling in de liezen lymfeklieren bleken te zijn die kleiner waren dan 1 cm, zodat er geen reden was voor verdere analyse of follow up. Klager was niet gerustgesteld en heeft om een punctie van de zwelling op zijn borstbeen gevraagd. Omdat daarvoor op dat moment volgens de internist geen indicatie was, heeft klager om een second opinion gevraagd bij het R.
3.3 De internist is hiermee akkoord gegaan en heeft een brief opgesteld voor het R die op 20 maart 2024 is verzonden. Hierin beschrijft de internist de volgende conclusie (citaat letterlijk weergegeven):
“Conclusie
1. klinisch geen suspecte afwijking op overgang manubrium/ corpus sterni maar gezien
eerder minder gezwollen en op recente MRI via M (dec ’23) :mogelijk afwijking bot, na echo uiteindelijk CT scan gedaan die benigne afwijking van het de manubriosternale overgang laat zien, geen aanwijzingen voor maligniteit, DD normale variant danwel osteoartritis. Klinisch in ieder geval niet suspect voor infectie derhalve geen reden voor punctie gezien.
Patiënt vindt het gezien zijn autisme heel moeilijk om met deze conclusie verder te kunnen en wil graag een second opinion van het bot- en weke delentumoren expertise-centrum in het R. Ik zou u derhalve willen verzoeken te beelden te beoordelen en aan te geven of het zinvol is hem hiervoor poliklinisch te zien of dat u op basis van de beeldvorming een oordeel kan vellen. Als dit op basis van de beeldvorming mogelijk is dan graag schriftelijk reactie aan mij te doen toekomen dan koppel ik dit met hem terug, en hem anders oproepen voor een bezoek.
2. beiderzijds zwelling palpabel bovenbeen duidelijk onder de liesplooi, subcutaan gelegen,
in lengterichting ongeveer 2 cm > echo ter analyse hiervan verrichten: blijken lymfklieren allemaal < 1 cm te zijn. geen reden verdere analyse of follow-up”
3.4 Op 8 april 2024 heeft klager een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris van het ziekenhuis.
4. De klacht en de reactie van de internist
4.1 Klager verwijt de internist (samengevat weergegeven) dat zij:
1 verantwoordelijk wilde zijn voor de zorg waar klager aan toevertrouwd was, maar de specialisatie niet heeft om bottumoren te behandelen;
2. in het bijzijn van een co-assistent verkeerde keuzes en adviezen heeft gegeven door klager naar huis te sturen terwijl alles wees op kanker;
3. heeft gelogen dat de beelden van M niet aanwezig waren terwijl dit wel zo bleek te zijn en daarnaast heeft gelogen dat dit wel twee weken kon duren;
4. klager meermaals verkeerd heeft bejegend, door hem geen hand te willen geven en zijn ASS te gebruiken als reden voor een second opinion en hiermee de suggestie te wekken dat klager onredelijk en onnodig een second opinion wil;
5. in overleg met de radioloog een echo heeft aangevraagd terwijl een echo niet geschikt is voor botlaesies en bottumoren;
6. alles in overleg met de radiologen heeft gedaan, terwijl ze wist dat er belangenverstrengeling kon ontstaan bij de betreffende radiologen. Dit had ze kunnen voorkomen door zelfstandig onderzoeken aan te vragen;
7. in een telefoongesprek heeft gezegd dat er sprake was van een prominent bot en geen diagnose wilde stellen maar klager zo naar huis wilde sturen wetende dat er een botlaesie zat. Hiermee heeft zij de aanmerkelijke kans op klagers overlijden aanvaard. Ook heeft zij gelogen over wat de laesie is en hoe de bult ontstaat en heeft zij geen gepaste termijn voor een botgezwel gehanteerd voor de CT-thorax;
8. heeft gezegd dat ze allerlei onderzoeken ter geruststelling heeft gedaan terwijl ze noodzakelijk waren;
9. opzettelijk samen met de radioloog verkeerd heeft beoordeeld dat de lymfeklieren niet vergroot waren;
10. heeft gezegd dat er alleen maar normaal botweefsel was en er bij een biopt geen duidelijkheid zou komen over de diagnose;
11. in haar brief zegt dat ze expres geen beelden met de laesie heeft meegestuurd maar wel van klager in geïntubeerde toestand. Hiermee heeft ze de specifieke vraag om deze beelden genegeerd en de beelden niet verstrekt teneinde de fout te verdoezelen van het missen van de laesie;
12. expres alle verslagen heeft gestuurd toen klager op verwijzing van de huisarts werd verwezen naar het S terwijl alleen gevraagd werd om de beelden;
13. geen contact met klager heeft opgenomen om het samen op te lossen en eerlijk te zijn maar het heeft laten ontsporen;
14. in alle brieven over het beleid schrijft dat klager de risico’s ervan accepteert en zich bewust is van de schade terwijl klager ertegenin is gegaan en juist is gedwongen geen onderzoeken te krijgen;
15. ongekend hoge loggingsaantallen had terwijl klager maar met één hoofdbehandelaar
te maken had.
4.2 De internist heeft het college verzocht de klacht in alle onderdelen ongegrond
te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de internist de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de internist geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen
handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het
uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun
eigen handelen.
Klachtonderdelen 1., 2., 5., 7., 8., 10. en 14.
5.2 Klager verwijt de internist in deze klachtonderdelen - samengevat - dat zij niet de expertise had om hem te behandelen, onjuiste onderzoeken heeft verricht, een onjuiste diagnose heeft gesteld en ten onrechte geen biopt heeft genomen.
5.3 Naar het oordeel van het college komen al deze klachtonderdelen voort uit klagers veronderstelling dat sprake is van een botlaesie veroorzaakt door kanker. De verwijzing van de huisarts en het verdere medisch dossier bieden hier geen enkele aanwijzing voor. Klager is verwezen voor analyse van een klacht die door elke internist verricht kan worden. Uit de verrichte onderzoeken is voldoende gebleken dat sprake is van een goedaardige afwijking. Er bestond dan ook geen aanleiding voor meer onderzoek of verdere diagnostiek. Daarbij heeft de internist naar het oordeel van het college terecht opgemerkt dat een biopsie bij het sternum risico’s met zich brengt. Dit rechtvaardigt temeer dat de internist daarvan heeft afgezien.
Om die reden zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 3. en 6. beeldmateriaal en overleg radiologen
5.4 Volgens klager had de internist gelogen over de ontvangst van de beelden van M. Daarnaast verwijt hij de internist dat zij alles in overleg met de radiologen heeft gedaan waardoor er belangenverstrengeling kon ontstaan vanwege commercie en behoud van reputatie vanuit M, terwijl zij zelfstandig onderzoeken moet aanvragen. Verder stelt klager dat de radiologen een foutieve beoordeling hebben verricht.
5.5 De internist heeft in reactie hierop toegelicht dat zij bij het polibezoek op 13 februari 2024 de MRI beelden niet in het systeem zag en daarom dacht dat deze nog niet waren aangevraagd. Daarom heeft ze aangegeven dit alsnog te doen. Ook wilde ze de beelden laten beoordelen in het ziekenhuis door een ter zake deskundige en daarom heeft ze tegen klager gezegd dat dit even kon duren. Van contact met M is volgens de internist geen sprake geweest.
5.6 Het college acht deze uitleg navolgbaar. Van het bewust onjuist informeren van
klager over de ontvangst van de beelden is het college niet gebleken. Het verwijt dat verweerster alles in overleg met radiologen heeft gedaan waardoor er belangenverstrengeling kon ontstaan omdat M een initiatief van radiologen is, mist feitelijke grondslag en kan reeds om die reden niet slagen. Voor zover klager een verwijt maakt aan de radiologen over hun beoordeling, overweegt het college voor de volledigheid dat de internist daarvoor niet persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden en dat in deze procedure enkel kan worden geoordeeld over het handelen van de internist.
Deze klachtonderdelen zijn daarmee kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 4., 11. en 13. bejegening klager en verwijzing second opinion
5.7 Klager verwijt de internist dat zij hem geen hand wilde geven en dat zij zijn ASS gebruikte als reden voor een second opinion. Verder verwijt hij haar dat zij met opzet geen beelden van de laesie heeft meegestuurd bij de verwijzing voor de second opinion en dat zij na de second opinion geen contact meer met hem heeft opgenomen om het samen op te lossen.
5.8 Volgens de internist geven artsen in het P sinds de Covid-pandemie geen hand meer aan patiënten. Als zij had geweten dat klager dit vervelend vond, had zij dit aan hem kunnen uitleggen. Het college ziet geen aanleiding om aan deze uitleg te twijfelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
5.9 Verder heeft de internist uitgelegd dat er medisch gezien geen onderbouwing voor de second opinion was. Om die reden heeft zij aan het R uitgelegd wat dan wel de reden was voor de verwijzing. Het college acht dit navolgbaar (en op zijn plaats) en van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.
5.10 Dat de internist met opzet geen beelden van de laesie zou hebben meegestuurd bij de verwijzing voor een second opinion wordt door haar ontkend: volgens de internist heeft zij verzocht om digitaal alle beeldvorming mee te sturen die zij in het kader van het onderzoeksproces in 2024 had gemaakt. Later heeft zij op verzoek van het R ook nog beelden uit 2020 laten versturen. Van het bewust achterhouden van specifieke beelden is volgens de internist dus geen sprake en is het college ook niet gebleken.
5.11 Verder acht het college het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de internist na de verwijzing geen contact meer met klager heeft opgenomen. Klager was, kort na de second opinion, door de internist op zijn eigen verzoek verwezen naar het R en dus niet langer onder behandeling bij de internist. In het kader van de procedure bij de klachtenfunctionaris heeft de internist nog een schriftelijke reactie gegeven. Naar het oordeel van het college heeft zij hiermee gehandeld zoals van haar in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht.
Deze klachtonderdelen zijn hiermee eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel 9. lymfeklieren liezen
5.12 Volgens klager heeft de internist verwijtbaar gehandeld doordat zij wist dat er
vergrote lymfeklieren in de liezen te voelen en te zien waren, terwijl zij na de echo zei dat de
lymfeklieren alleen in de lengterichting 2 centimeter waren maar niet in de breedte waardoor
geen sprake was van vergrote lymfeklieren. Volgens klager klopt dit niet en is dit niet
logisch. Klager meent daarom dat zowel de internist als de radioloog dit verkeerd heeft
beoordeeld.
5.13 De internist heeft hierover terecht opgemerkt dat de grootte op een echo in enige mate kan afwijken van wat aan de buitenkant gevoeld wordt. Dat dit niet precies overeenkomt is dan ook niet ongebruikelijk en levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Van een verkeerde beoordeling is het college niet gebleken. Ook hier geldt dat de internist enkel verantwoordelijk kan worden gehouden voor haar eigen handelen.
Ook klachtonderdeel 9. is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 12. en 15. verslagen naar S en hoge loggingsaantallen
5.14 Tot slot verwijt klager de internist dat zij alle radiologieverslagen naar het S heeft gestuurd terwijl er alleen om beelden werd gevraagd en dat sprake is van ongekend hoge loggingsaantallen van zijn dossier terwijl klager maar met één hoofdbehandelaar te maken had.
5.15 De internist heeft in reactie hierop verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij de verwijzing naar het S en daarnaast dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het inzien van klagers dossier door anderen.
5.16 Het verwijt over het versturen van verslagen van radiologisch onderzoek naar het S is door klager niet nader onderbouwd. Nu de internist daarnaast ontkent hierbij betrokken te zijn geweest, mist dit verwijt feitelijke grondslag. Verder volgt het college de internist in haar standpunt dat zij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inzage door anderen.
Ook deze klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 15 september 2025 door M.J.C. Dijkstra, voorzitter, M.E.M.M. Bos en P.J.M. van Gurp, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.D. Moeke, secretaris.
secretaris
voorzitter
Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld
bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
- Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.
Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.
- Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
- Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.
U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg,
maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg
te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u
is verstuurd.
Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.