ECLI:NL:TGZRZWO:2025:10 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2024/7313

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2025:10
Datum uitspraak: 24-01-2025
Datum publicatie: 27-01-2025
Zaaknummer(s): Z2024/7313
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht van de voormalig werkgever tegen een gz-psycholoog. De gz-psycholoog werkte als orthopedagoog op een praktijkschool. De pz-psycholoog heeft een (intieme) relatie gehad met een leerlinge die hij begeleidde. Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat hij een seksuele relatie is aangegaan met een aan zijn zorg toevertrouwde leerlinge en daarmee onvoldoende professionele afstand in de zorgrelatie heeft gehouden. De gz-psycholoog erkent dat hij een grensoverschrijdende relatie is aangegaan met een leerlinge. Het college overweegt dat een al dan niet voorwaardelijke schorsing niet aan de orde is, omdat verweerder zich in deze zaak heeft uitgeschreven uit het BIG-register. Het college kan daarom geen bijzondere voorwaarden opleggen. Bovendien bestaat het risico dat verweerder na herinschrijving “gewoon” weer aan de slag kan, met een BIG-inschrijving die extern (naar buiten toe) een bepaald vertrouwen oproept. Het college vindt dat onwenselijk en acht het daarom noodzakelijk dat verweerder het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven wordt ontzegd. Maatregel: verbod op wederinschrijving BIG-register.


REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

ZWOLLE

Beslissing van 24 januari 2025 op de klacht van:

A,

gevestigd te B,

klaagster,

gemachtigden: C en D,

tegen

E,

gezondheidszorgpsycholoog,

destijds werkzaam in B,

verweerder, hierna ook: de gz-psycholoog.

1. De zaak in het kort

1.1 De gz-psycholoog is als orthopedagoog werkzaam geweest bij klaagster, de voormalig werkgever. Sinds 2021 begeleidde hij daar een kwetsbare leerlinge die ondersteuning nodig had wegens sociale problematiek. Na de zomer van 2023 is er een seksuele relatie ontstaan. Toen de hulpverleningsinstantie van de leerlinge hiervan op de hoogte raakte is de gz-psycholoog hiermee geconfronteerd. Hij heeft toegegeven dat er sprake was van een seksuele relatie en heeft dit vervolgens bij zijn leidinggevende gemeld. Daarop is de gz-psycholoog op staande voet ontslagen. De gz-psycholoog heeft aangegeven niet meer werkzaam te willen zijn in de zorg. Hij heeft zich uit het BIG-register laten schrijven.

1.2 Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat hij onvoldoende professionele afstand in de zorgrelatie heeft gehouden.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de gz-psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en de klacht gegrond is. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:

  • het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juni 2024;
  • het verweerschrift, ontvangen op 20 september 2024;
  • de brief van verweerder van 14 oktober 2024;
  • het proces-verbaal mondeling vooronderzoek gehouden op 5 november 2024.

De zaak is behandeld op de openbare zitting van 13 december 2024. De gemachtigden van klaagster zijn verschenen. De gz-psycholoog heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld en was niet aanwezig. De gemachtigden van klaagster hebben hun standpunt mondeling toegelicht.

3. De feiten

3.1 Klaagster is de voormalig werkgever van verweerder, die vanaf 2012 werkzaam was op deze school voor praktijkonderwijs. Verweerder was werkzaam als orthopedagoog/gedragswetenschapper.

3.2 Vanaf 2021 was verweerder betrokken bij de begeleiding van een destijds nog minderjarige leerlinge. Vanwege haar thuissituatie en problematiek kreeg zij ondersteuning vanuit de school. Verweerder en de leerlinge hadden wekelijks gesprekken. In het voorjaar van 2023 werd het contact intensiever en raakte verweerder steeds meer betrokken bij de leerlinge. Na de zomervakantie in 2023 ontstond een liefdesrelatie tussen verweerder en de leerlinge en hadden zij seksueel contact. In april en oktober 2023 is verweerder meerdere keren door collega’s en zijn teamleider aangesproken en werd hem verzocht om meer afstand te nemen van de leerlinge.

3.3 Half december 2023 heeft de hulpverleningsinstantie waar de leerlinge onder behandeling was een melding over de relatie ontvangen. Deze instantie heeft verweerder tijdens een gesprek aangespoord om het bij de werkgever te melden. Vervolgens heeft verweerder zijn teamleider op de hoogte gesteld. Op 21 december 2023 heeft er een gesprek met verweerder, zijn echtgenote, zijn teamleider en de leidinggevende plaatsgevonden. Aansluitend is verweerder met ingang van die dag op staande voet ontslagen.

3.4 Na het ontslag heeft verweerder hulp gezocht bij zijn huisarts en heeft hij gesprekken gevoerd met een haptotherapeut. Hij heeft te kennen gegeven niet meer in de gezondheidszorg te willen werken en heeft zich in de zomer van 2024 uit het BIG-register laten schrijven.

4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog

4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij een seksuele relatie is aangegaan met een aan zijn zorg toevertrouwde leerlinge en daarmee onvoldoende professionele afstand in de zorgrelatie heeft gehouden.

4.2 Verweerder heeft de klacht erkend en aangegeven dat hij een fout heeft gemaakt die hij niet had moeten maken. Nu wil hij naar de toekomst kijken. Verder heeft verweerder geschreven dat hij niet van plan is om nog in de zorgsector werkzaam te zijn.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?

5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Het college is, ondanks de doorhaling in het BIG-register van de gz-psycholoog, bevoegd de klacht te beoordelen omdat de gz-psycholoog ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft nog wel was ingeschreven in het BIG-register (artikel 47, lid 4, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).

5.2 Het handelen moet getoetst worden aan de beroepsnormen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de beroepsvereniging van psychologen. Van toepassing is de ‘Beroepscode voor psychologen’ uit 2015. Daarnaast zijn normen opgenomen in de brochure van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd ‘Het mag niet, het mag nooit: seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg’ uit 2016 en de aangepaste brochure uit februari 2023. De beroepsnormen die uit de beroepscode en de brochure volgen, geven de geldende standaard in de beroepsgroep van psychologen weer. Die standaard is dat een seksuele relatie tijdens of direct na een behandelrelatie nooit is toegestaan. De patiënt/cliënt (hierna: patiënt) is tijdens een zorgrelatie immers afhankelijk van diens zorgverlener. Het maakt daarbij niet uit of de patiënt instemt met het aangaan van een seksuele relatie. Het is aan de zorgverlener om de grenzen van de behandelrelatie te bewaken. Wat is het oordeel van het college?

5.3 Het college stelt vast dat verweerder een grensoverschrijdende relatie met een leerlinge die aan zijn zorg was toevertrouwd is aangegaan. Afgezien van de afhankelijkheidsrelatie die tussen zorgverlener en patiënt altijd bestaat, geldt dat deze leerlinge extra kwetsbaar was. Zij was al jaren onder behandeling bij F en had onder meer problemen met vertrouwen en in de thuissituatie. Daar komt bij dat zij minderjarig was. Het aangaan van een affectieve (en seksuele) relatie kan de patiënt schade toebrengen, ook al is
dat (nog) niet vastgesteld en ook al stemt de patiënt met de relatie in, of lijkt deze ermee in te stemmen. Door desondanks een seksuele relatie aan te gaan met deze leerlinge heeft verweerder in strijd gehandeld met de voor hem geldende professionele zorgnormen en de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening ernstig overschreden. Het college is van oordeel dat hier in ieder geval de eerste tuchtnorm (tekortschieten ten opzichte van een patiënt) is overschreden.

5.4 Daarbij overweegt het college dat het geen eenmalig seksueel contact betrof, maar een relatie die in de loop der tijd steeds persoonlijker (en intiemer) werd. Er waren verschillende momenten waarop verweerder zich had kunnen en moeten realiseren dat de relatie (te) persoonlijk werd. Verweerder had afstand moeten nemen zodra de zorgrelatie in de loop van 2023 begon te veranderen. Hij had al op dat moment met zijn leidinggevende kunnen en moeten bespreken wat er zou moeten veranderen om de begeleiding voor de leerlinge veilig te houden. Ondanks dat verweerder meerdere malen en door meerdere personen is aangesproken op het contact, heeft hij de ontstane situatie voor zich gehouden. Weliswaar had de werkgever op dat moment wellicht doortastender kunnen optreden om afstand te creëren tussen verweerder en de leerlinge, maar dat pleit verweerder nog niet vrij. Door geen openheid van zaken te geven over de situatie heeft hij zichzelf en klaagster de kans ontnomen de grensoverschrijdende relatie te voorkomen dan wel te stoppen en verdergaand grensoverschrijdend gedrag te voorkomen. Toen de relatie aan het licht kwam is verweerder wel meteen open geweest en heeft hij zijn ontslag geaccepteerd.

Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht gegrond is. Maatregel

5.6 Hierboven is al overwogen dat verweerder in ernstige mate het in hem gestelde
vertrouwen heeft beschaamd. Niet alleen door de (intieme) relatie aan te gaan, maar ook doordat dit een hele kwetsbare leerlinge betrof. Dat valt hem zeer aan te rekenen. Daar staat tegenover dat verweerder jarenlang goed functioneerde, hij doordrongen is (geraakt) van het verwijtbare karakter van zijn gedrag en dat hij daarvoor ook hulp heeft gezocht. Verweerder heeft zich, mogelijk uit schuldbesef, laten uitschrijven uit het BIG-register. Uit zijn schriftelijke reactie en de toelichting tijdens het mondelinge vooronderzoek, komt naar voren dat verweerder niet de intentie heeft om zich weer in te schrijven, omdat hij niet meer in de zorg wil werken. Gelet op zijn leeftijd (63 jaar), de noodzaak tot het verkrijgen van een inkomen en de krapte op de arbeidsmarkt is het echter voorstelbaar dat verweerder weer een baan in de zorg zal gaan zoeken. Het is voor het college onduidelijk wat voor werk verweerder in de toekomst wil gaan verrichten. Bovendien heeft het college verweerder door zijn afwezigheid ter zitting niet zelf kunnen bevragen over zijn toekomstplannen.

5.7 De ernst, aard en duur van de normoverschrijding noodzaakt tot het opleggen van een maatregel die herhaling van het verweten gedrag dient te voorkomen. Het college heeft geen inzicht kunnen krijgen in de mate waarin de kans op herhaling aanwezig is. De enkele mededeling van verweerder dat hij niet meer in de zorg wil werken, is – ook omdat hij niet ter zitting is verschenen en het college dit hem niet heeft kunnen voorhouden – onvoldoende garantie dat hij in de toekomst anders zal handelen en niet meer in een dergelijke situatie terecht zal komen. Volgens vaste rechtspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 oktober 2018, geregistreerd onder ECLI:NL:TGZCTG:2018:270) is in een geval als dit in beginsel ten minste een schorsing van de inschrijving van de zorgverlener in het BIG-register passend en geboden. Daarbij kan de schorsing voorwaardelijk zijn, afhankelijk van de zich voordoende omstandigheden, zoals het gevaar van recidive mede in het licht van de aan de tuchtrechter gebleken mate waarin de aangeklaagde zich bewust is van het verkeerde van zijn of haar gedragingen, en zijn of haar bereidheid en mogelijkheden zo nodig een behandeling te ondergaan met het doel recidive te voorkomen, aldus het Centraal Tuchtcollege.
Omdat verweerder zich in deze zaak heeft uitgeschreven uit het BIG-register, is een al dan niet voorwaardelijke schorsing niet aan de orde. Het college kan daarom geen bijzondere voorwaarden opleggen. Bovendien bestaat het risico dat verweerder na herinschrijving “gewoon” weer aan de slag kan, met een BIG-inschrijving die naar buiten toe een bepaald vertrouwen oproept. Het college vindt dat onwenselijk en acht het daarom noodzakelijk dat verweerder het recht wederom in het BIG-register te worden ingeschreven wordt ontzegd. Het college overweegt daarbij, dat indien verweerder na verloop van tijd kan aantonen dat een adequate behandeling heeft plaatsgevonden op grond waarvan kan worden aangenomen dat het risico op herhaling verwaarloosbaar is, hij zich op grond van het bepaalde in artikel 50 van de Wet BIG tot de Minister van VWS kan wenden om in de ontzegde bevoegdheid te worden hersteld. Bij die beoordeling kan te zijner tijd worden verwezen naar deze overweging van het college. Publicatie

5.8 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners en (zorg-/onderwijs)instellingen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren, en zich bewust worden van situaties die een risico opleveren op grensoverschrijdend gedrag door henzelf of collega’s, zodat zij daarop tijdig kunnen ingrijpen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • ontzegt de gz-psycholoog het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven;
  • bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, het tijdschrift Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, De Psycholoog (NIP) en De Pedagoog (NVO).

Deze beslissing is gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, C.A. Bol, lid-jurist, N.J. Kroon, L.P.T. Raijmakers en R. van der Ree, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M.C. Sijtsema, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025.

secretaris voorzitter



Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

  1. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als
  • het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard, of
  • als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

  1. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.
  1. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.


U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.