ECLI:NL:TGZRSHE:2025:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7704
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:84 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-07-2025 |
Datum publicatie: | 30-07-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024/7704 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen bedrijfsarts ongegrond. Klaagster, patiënt, verwijt de bedrijfsarts dat zij onvoldoende actuele informatie heeft opgevraagd bij de behandelaren van klaagster, het advies van de psycholoog van klaagster compleet heeft genegeerd en onjuiste informatie heeft vermeld in een terugkoppeling. Het college oordeelt dat niet is gebleken dat er zodanige veranderingen in de gezondheidstoestand van klaagster waren dat het voor de re-integratiebeoordelingen nodig was om opnieuw informatie op te vragen bij haar behandelaren. De bedrijfsarts heeft, ook op basis van de informatie van de behandelaren, kunnen komen tot het door haar gegeven advies. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE'S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 30 juli 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigde ter zitting: [C], wonende in [DJ,
tegen
[E],
bedrijfsarts,
werkzaam in [F],
verweerster, hierna: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. drs. E.E. Rippen, werkzaam in Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts - kort gezegd - dat zij geen actuele informatie
heeft
opgevraagd bij haar behandelaren en een onjuist advies heeft gegeven nu zij het
advies van de
behandelaren heeft genegeerd. Ook heeft de bedrijfsarts niet gereageerd op door
klaagster
verstuurde e-mails. De bedrijfsarts heeft zich op het standpunt gesteld dat zij
zorgvuldig heeft
gehandeld en dat de haar gemaakte verwijten moeten worden afgewezen.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Het college zal hierna eerst de procedure en de feiten benoemen. Vervolgens
licht het
college toe hoe het tot het oordeel is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 oktober 2024;
- de nagekomen bijlage 1 ter vervanging van bijlage 1 in het originele klaagschrift,
ontvangen per
e-mail op 6 november 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 december 2024;
- de aanvullende bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van de bedrijfsarts op
7 april 2025;
- de aanvullende stukken, ontvangen van klaagster op 24 april 2025;
- de e-mail met de bijlage, ontvangen van klaagster op 27 mei 2025.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij
geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 6 juni 2025. Partijen zijn verschenen.
Voorafgaand aan de zitting heeft klaagster verzocht om behandeling met gesloten
deuren. Dit verzoek
is op zitting nader toegelicht. De bedrijfsarts en haar gemachtigde hebben op zitting
de
gelegenheid gehad om zich daarover uit te laten. Na beraad heeft het college het
verzoek afgewezen,
omdat de door klaagster aangevoerde redenen van onvoldoende gewicht zijn om af te
zien van de
hoofdregel dat een zitting vanuit het oogpunt van transparantie openbaar is.
2.4 Klaagster was via een beeldbelverbinding aanwezig. Haar gemachtigde was fysiek
aanwezig. Ook
de bedrijfsarts en haar gemachtigde waren fysiek aanwezig. De partijen en de gemachtigde
van de
bedrijfsarts hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben
een pleitnotitie
voorgelezen. Ter zitting is mevrouw [G], HR-adviseur van de toenmalige werkgever
van klaagster, als
getuige gehoord.
3. De feiten
3.1 Klaagster is als accountmanager werkzaam geweest bij een bedrijf. In januari
2023 is zij
betrokken geweest bij een auto-ongeval. Als gevolg van dit ongeval heeft zij zich
op 23 januari
2023 bij haar werkgever ziekgemeld.
3.2 De verzuimbegeleiding van klaagster werd aanvankelijk uitgevoerd door een andere
arbodienst
dan de arbodienst waar de bedrijfsarts werkzaam is. Nadat de toenmalige werkgever
van klaagster
(hierna: de werkgever) van arbodienst was gewisseld, heeft de bedrijfsarts de verzuimbegeleiding
van klaagster vervolgd.
3.3 Op 8 februari 2024 is klaagster voor het eerst op consult bij de bedrijfsarts
geweest. Dit
betrof een telefonisch consult. Tijdens het consult heeft klaagster voorgesteld
om informatie op te
vragen bij de psycholoog. De bedrijfsarts heeft aangegeven dit te zullen doen na
ontvangst van een
getekende versie van de daarvoor bestemde machtigingsformulieren. De bedrijfsarts
heeft op 8
februari 2024 vastgesteld dat er bij klaagster geen benutbare mogelijkheden waren
vanwege ernstige
beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en dat klaagster
niet in staat
was tot re-integratieactiviteiten.
3.4 Op 28 februari 2024 heeft er een digitaal consult plaatsgevonden. Ook toen heeft
de
bedrijfsarts vastgesteld dat er bij klaagster geen benutbare mogelijkheden waren
vanwege ernstige
beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. In de terugkoppeling
aan de
werkgever, heeft de bedrijfsarts geschreven dat de ondertekende machtigingsformulieren
voor het
opvragen van medische informatie bij de behandelaren van klaagster nog niet waren
ontvangen en dat
na ontvangst van deze formulieren op verzoek van klaagster medische informatie zal
worden
opgevraagd.
3.5 Eveneens op 28 februari 2024 heeft een psychosomatisch fysiotherapeut, met wie
klaagster een
gesprek heeft gehad, een ArboPoliverslag opgemaakt met bijgesloten de uitslag van
de SCL90-test die
bij klaagster was afgenomen.
3.6 Na ontvangst van de ondertekende machtigingsformulieren heeft de bedrijfsarts
op 29 februari
2024 informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater en psycholoog van klaagster.
De
behandelaren hebben de bedrijfsarts naar aanleiding van het verzoek om informatie
schriftelijk het
volgende meegedeeld (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
"(. ..) diagnose (...) Depressieve-stemmingsstoornis, recidiverende episode, ernstig
Posttraumatische stress-stoornis (...)
Hoe kunnen we middels re-integratie aansluiten bij de huidige behandeldoelen?
U zult het re-integratieproces en de belasting die dat oplevert met cliënte moeten
bespreken. In
het algemeen is passiviteit bij depressie niet wenselijk en overbelasting ook niet.
Eens/uitende adviezen zijn moeilijk te geven en het gaat vaak om een plan-do-check
cyclus eerder
dan een op voorhand gegeven vaste regel.
Wel zouden we kunnen noemen dat er bij cliënte momenteel grotere kans is op overbelasting
dan
onderbelasting. Haar draagkracht is momenteel beperkt. (... )".
3. 7 Verder hebben de behandelaren meegedeeld dat klaagster EMDR-therapie volgde
voor haar PTSS
die enigszins voortslepend verliep en werd door hen medicatiegebruik benoemd. Met
nortrilen was
gestaakt vanwege bijwerkingen.
3.8 Op 17 april 2024 heeft er een fysiek consult plaatsgevonden. In de terugkoppeling
van dit
consult heeft de bedrijfsarts geschreven:
"Prognose:
De prognose is onzeker. Er werd medische informatie opgevraagd bij de behandelaar
en ontvangen. Een
prognose kon niet worden gegeven. Medewerker is bezig met intensieve behandeling.
Zodra deze
behandeling wordt afgerond moet er nog aanvullende behandeling gaan starten.
Advies:
Advies:
- Er is sprake van geen benutbare mogelijkheden vanwege ernstige beperkingen op
het gebied van
persoonlijk en sociaal functioneren. Er is sprake van disfunctioneren op micro-,
meso- en
macroniveau. Een Functionele Mogelijkheden Lijst kon nog niet worden opgesteld omdat
er nog geen
benutbare mogelijkheden zijn.
- Medewerker ontvangt adequate en intensieve behandeling om tot verbetering van
de belastbaarheid
te komen.
- Het contact tussen werkgever en medewerker kan laagfrequent onderhouden worden
door telefonische
contacten. Doel van de contacten is medewerker op de hoogte houden van ontwikkelingen
binnen het
bedrijf en sociale steun bieden om te voorkomen dat er een kloof ontstaat.
- (. ..)."
3.9 Op 29 mei 2024 heeft er een telefonisch consult plaatsgevonden. In de terugkoppeling
van dit
consult heeft de bedrijfsarts nogmaals geschreven dat er geen benutbare mogelijkheden
waren vanwege
ernstige beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren en dat
er sprake was van
disfunctioneren op micro-, meso- en macroniveau. Verder heeft de bedrijfsarts geschreven
dat het
telefonisch contact tussen klaagster en de werkgever volgens klaagster stroef verliep,
waardoor het
herstel mede stagneerde. De bedrijfsarts heeft de casemanager verzocht om hierover
contact op te
nemen met de werkgever en geschreven dat, zodra de knelpunten in het contact waren
opgelost, de
regelmatige telefonische contacten konden worden gecontinueerd.
3.10 Op 26 juni 2024 heeft er wederom een telefonisch consult plaatsgevonden. Dit
consult was op
verzoek van klaagster eerder ingepland. Tijdens het consult is het opvragen van
informatie bij de
psycholoog van klaagster besproken. In het dossier heeft de bedrijfsarts genoteerd
dit te zullen
doen, waarna - zo blijkt uit het dossier - klaagster heeft aangegeven dat zij dit
niet meer wilde,
omdat zij een second opinion wenste. Ook heeft de bedrijfsarts in het dossier genoteerd
dat volgens
klaagster haar psycholoog een mediationtraject zou hebben afgeraden vanwege diverse
life events en
de ziekte van de vader van klaagster. In de terugkoppeling noteerde de bedrijfsarts
dat er
aanwijzingen waren voor arbeidsgerelateerde verzuimoorzaken (verstoring van arbeidsverhoudingen).
In het dossier staat in dit verband:
"Toch advies om mediation door te zetten, er is niet duidelijk sprake van een conflict
maar klant
geeft al weken aan het lastig te vinden in contact te treden met de werkgever."
In de terugkoppeling onder "Advies" heeft de bedrijfsarts onder meer geschreven:
"- Er is sprake van geen benutbare mogelijkheden vanwege ernstige beperkingen op
het gebied van
persoonlijk en sociaal functioneren.
- Het contact tussen werkgever en medewerker is nog niet opgepakt geeft medewerker
aan. Ze wil het
oppakken van het contact uitstellen. Ik heb echter tijdens het spreekuur geadviseerd
om het contact
juist wel te herstellen ivm sociale steun welke een werkgever kan bieden, ritme
en structuur (in
geval van re-integratie mogelijkheden) en dit kan juist herstel bevorderend zijn.
In de eerder
ontvangen informatie van haar behandelaar wordt ook aangegeven dat juist het oppakken
van
activiteiten ondersteunend kan zijn aan het herstel.
- het is tot op heden niet gelukt dat werkgever en medewerker het contact gezamenlijk
weer
oppakken. Derhalve wordt geadviseerd om de inzet van een mediator te overwegen omdat
dit een
professional is op het gebied van communicatie. Dit kan mogelijk helpend zijn voor
medewerker als
eerste stap om weer in contact te treden met de werkgever om daarna verdere re-integratie
stapjes
te kunnen zetten. Er zijn geen aanwijzingen dat medewerker onvoldoende belastbaar
zou zijn voor een
dergelijk gesprek, het betreft namelijk geen gesprek om een conflict op te lossen.
- medewerker geeft aan het niet eens te zijn met de gegeven adviezen tijdens het
spreekuur en
vraagt om een second opinion bij een andere bedrijfsarts. Verzoek aan de casemanager
om medewerker
over de aanvraagprocedure te informeren."
3.11 Op 10 juli 2024 is de werkgever overgegaan tot een loonstop, omdat klaagster
volgens de
werkgever niet voldoende meewerkte aan de re-integratie.
3.12 Op 7 augustus 2024 heeft klaagster een deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd
om te
toetsen of haar re-integratie-inspanningen voldoende waren en, als dit niet het
geval was, of er
sprake was van een deugdelijke grond daarvoor.
3.13 Op 14 augustus 2024 heeft klaagster contact gehad met een arbo-verpleegkundige
die klaagster
arbeidsongeschikt achtte voor eigen dan wel passende werkzaamheden.
3.14 Op 18 september 2024 heeft een second opinion plaatsgevonden bij een andere bedrijfsarts.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat zij:
a) onvoldoende actuele informatie heeft opgevraagd bij de behandelaren van klaagster,
gezien de
ernst, het verloop en de duur van het ziektebeeld;
b) geen enkele e-mail die klaagster aan haar heeft gericht, heeft beantwoord;
c) onjuiste informatie heeft vermeld in het verslag van 26 juni 2024;
d) het advies van de psycholoog compleet genegeerd heeft.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de bedrijfsarts geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd
genoeg voor een
tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen
tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel a) onvoldoende actuele informatie heeft opgevraagd bij de behandelaren
van
klaagster, gezien de ernst, het verloop en de duur van het ziektebeeld
5.2 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aangevoerd dat de
bedrijfsarts
slechts één keer een vragenlijst naar de behandelaren heeft gestuurd, namelijk begin
2024. De
bedrijfsarts heeft in de terugkoppeling van het consult op 28 februari 2024 de indruk
laten
ontstaan dat het niet kunnen opvragen van informatie bij de behandelaren kwam doordat
klaagster de
machtigingsformulieren niet zou hebben teruggestuurd, maar klaagster had deze machtigingsformulieren
aanvankelijk helemaal niet ontvangen. Klaagster heeft de bedrijfsarts tijdens het
telefonisch consult op 26 juni 2024 uitdrukkelijk gevraagd om (opnieuw) informatie
op te vragen bij haar psycholoog. Dat had de bedrijfsarts tot die tijd namelijk niet
meer gedaan. Onder meer deze houding van de bedrijfsarts heeft uiteindelijk tot
een vertrouwensbreuk geleid.
5.3 De bedrijfsarts heeft aangegeven dat zij na het consult van 8 februari 2024 klaagster
heeft
gevraagd om de machtigingsformulieren te ondertekenen en terug te sturen. Zij had
deze formulieren
voorafgaand aan het consult op 28 februari 2024 nog niet ontvangen.
Direct nadat zij deze wel had ontvangen, heeft zij bij brieven van 29 februari 2024
informatie
opgevraagd bij de behandelend psychiater en psycholoog van klaagster. De informatie
van de
psycholoog gaf volgens de bedrijfsarts geen nieuwe inzichten in wat de psychiater
haar eerder al
had meegedeeld. De bedrijfsarts is van mening dat zij op basis van de informatie
verkregen van de
psychiater, de psychosomatisch fysiotherapeut en klaagster, onderbouwd tot haar
adviezen heeft
kunnen komen. Volgens de bedrijfsarts heeft klaagster nooit verzocht om telefonisch
overleg te
voeren met de psycholoog. Dat is ook niet gebruikelijk. Het heeft de voorkeur om
informatie
schriftelijk op te vragen, zodat voor iedereen (waaronder juist
ook klaagster) inzichtelijk is wat er aan informatie over klaagster wordt uitgewisseld.
De
bedrijfsarts stelt dat klaagster op 26 juni 2024 heeft gezegd dat de bedrijfsarts
opnieuw
informatie mocht opvragen bij de psycholoog, dat de bedrijfsarts dat ook wilde doen,
maar dat
klaagster haar toestemming daarvoor tijdens het consult weer had ingetrokken omdat
klaagster een
second opinion wilde aanvragen.
5.4 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Daartoe overweegt
het
college het volgende. Niet duidelijk is geworden wanneer klaagster de machtigingsformulieren
heeft
ontvangen en geretourneerd. De bedrijfsarts mocht daarover een opmerking maken in
de
terugkoppeling. Het college is van oordeel dat de enkele opmerking van de bedrijfsarts
in de
terugkoppeling van het consult van 28 februari 2024 dat deze formulieren nog niet
waren ontvangen,
geen veroordeling of oordeel betrof over de houding van klaagster maar slechts een
feitelijke
vaststelling. Vast staat wel dat de bedrijfsarts na ontvangst van de formulieren
de betreffende
informatie heeft opgevraagd bij de behandelaren van klaagster. Aan de hand van deze
informatie
heeft de bedrijfsarts geconcludeerd dat er vooralsnog geen benutbare mogelijkheden
waren. In de
periode tussen 8 februari 2024 en het consult van 26 juni 2024 is niet gebleken
van een zodanige
verandering in de gezondheidstoestand van klaagster dat het voor de
re-integratiebeoordelingen nodig was om actief opnieuw informatie op te vragen bij
de behandelaren.
Voor zover dit klachtonderdeel dan ook ziet op die periode, is dit klachtonderdeel
ongegrond.
5.5 Ook op 26 juni 2024 heeft de bedrijfsarts niet kunnen constateren dat er sprake
was van
zodanige veranderingen in de gezondheidstoestand van klaagster dat het nodig was
om opnieuw
informatie op te vragen. Dat neemt niet weg dat de bedrijfsarts op 26 juni 2024
aan het verzoek van
klaagster heeft willen voldoen om opnieuw informatie bij de behandelaren op te vragen.
Nu in hetzelfde consult de toestemming weer was ingetrokken, kan de bedrijfsarts niet
worden verweten dat zij geen nieuwe informatie heeft opgevraagd. Het klachtonderdeel
is daarmee ook in zoverre ongegrond.
Klachtonderdeel b) geen enkele e-mail die klaagster aan de bedrijfsarts heeft gericht,
heeft
beantwoord
5.6 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwezen naar de
door haar verzonden
e-mails over de problemen die zij ervoer met de werkgever.
5.7 De bedrijfsarts heeft aangegeven dat dit verwijt niet concreet is gemaakt en
niet deugdelijk
door klaagster is onderbouwd, waardoor het voor de bedrijfsarts niet mogelijk is
om daarop adequaat
te reageren. Zij betwist dat zij e-mails van klaagster heeft ontvangen, zodat zij
niet kan hebben
nagelaten die te beantwoorden.
5.8 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is. Niet alleen
heeft klaagster
niet deugdelijk concreet toegelicht en/of onderbouwd wanneer door haar e-mails zijn
gestuurd en
naar wie, maar ook is niet gesteld of gebleken dat de bedrijfsarts deze
e-mails zou moeten hebben ontvangen. Klaagster heeft ter zitting verklaard dat de
e-mails naar een
algemeen e-mailadr.es zijn verstuurd. De bedrijfsarts kan daarom geen verwijt worden
gemaakt van
het niet hebben ontvangen van e-mails. Daarmee kan haar ook geen verwijt worden
gemaakt dat zij
niet heeft gereageerd op e-mails.
Klachtonderdelen c) en d) onjuiste informatie heeft vermeld in het verslag van 26
juni 2024 en het
advies van de psycholoog compleet heeft genegeerd
5.9 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel verwezen naar de
terugkoppeling die
de bedrijfsarts naar aanleiding van het consult op 26 juni 2024 heeft opgemaakt.
Daarin is onder
meer geschreven: "In de eerder ontvangen informatie van haar behandelaar wordt ook
aangegeven dat
juist het oppakken van activiteiten ondersteunend kan zijn aan het herstel" en "Er
zijn geen
aanwijzingen dat medewerker onvoldoende belastbaar zou zijn voor een dergelijk gesprek,
het betreft
namelijk geen gesprek om een conflict op te lossen". Klaagster is van mening dat
de bedrijfsarts
geen onderbouwing heeft voor deze conclusies. Zo is uit de informatie van de behandelaar
niet op te
maken dat het nodig zou zijn om activiteiten op te pakken. In de informatie van
de psycholoog staat
juist dat het re-integratieproces en de belasting die dat opleverde met klaagster
moesten worden
besproken alsmede dat er bij klaagster een grotere kans op overbelasting dan op
onderbelasting was.
Klaagster is van mening dat deze informatie compleet door de bedrijfsarts is genegeerd.
5.10 De bedrijfsarts heeft betwist dat zij onjuiste informatie heeft vermeld in het
advies van 26
juni 2024. Omdat er eigenlijk geen contact was tussen klaagster en haar werkgever
en het wel
belangrijk was om contact te houden, heeft zij gemeend om klaagster te adviseren
dit contact wel op
te pakken, vanwege de sociale steun, ritme en structuur die een werkgever kan bieden
in geval er
later re-integratiemogelijkheden zouden kunnen zijn. Ook kan dit het herstel bevorderen
en de draagkracht vergroten. Door de behandelaren wordt juist genoemd dat in het algemeen
passiviteit bij depressie niet wenselijk is. De bedrijfsarts betwist dat zij de bevindingen
van de behandelaren compleet heeft genegeerd. Volgens de bedrijfsarts is
juist bij een depressieve stemmingsstoornis ritme en structuur van belang.
Deze waren al langere tijd afwezig. De bedrijfsarts heeft verder aangevoerd dat
er op
26 juni 2024 geen sprake was van een conflict tussen klaagster en de werkgever.
Dat is pas later
ontstaan. Op het moment van het advies waren klaagster en de werkgever er nog niet
in geslaagd het
contact weer op te pakken. Juist vanwege het bieden van ondersteuning via bevordering
van
communicatie tussen klaagster en de werkgever, en niet voor het oplossen van een
conflict, heeft de
bedrijfsarts in overweging gegeven om een mediator in te schakelen.
5.11 Het college komt tot het oordeel dat ook deze klachtonderdelen ongegrond zijn.
Ter zitting is
komen vast te staan dat er op 26 juni 2024 geen sprake was van een arbeidsconflict.
Ook is komen
vast te staan dat er op dat moment geen enkel contact was tussen de werkgever en
klaagster. Het is
een van de taken van de bedrijfsarts om het contact tussen de werkgever en de zieke
werknemer tot
stand te brengen, te behouden of te bevorderen. In het licht daarvan kan worden
geadviseerd om op
regelmatige basis kort met elkaar in gesprek te gaan. Dit wordt geschaard onder
de noemer
"activiteit". De vraag die het college moet beantwoorden is of de bedrijfsarts op
juiste gronden
heeft kunnen komen tot advisering van deze activiteit.
5.12 Anders dan klaagster heeft aangevoerd kan uit het advies van de behandelaren
wel worden
opgemaakt dat het oppakken van activiteiten ondersteunend kan zijn bij herstel.
De behandelaren
hebben immers opgemerkt dat passiviteit bij depressie niet wenselijk is en overbelasting
ook niet.
De bedrijfsarts heeft dit - zoals ook van haar verwacht mocht worden
- uitgedrukt in een niet medische vertaling zoals is opgenomen in de rapportage,
die navolgbaar is.
Ook de opmerking dat klaagster wel in gesprek zou kunnen gaan, omdat er geen sprake
was van een
gesprek ter oplossing van een conflict is navolgbaar, zeker omdat ook klaagster
van mening was dat
er op 26 juni 2024 geen sprake was van een (arbeids)conflict. Dat klaagster in het
geheel geen
gesprek aan zou kunnen, blijkt niet uit het advies van de behandelaren. Dit kan
ook niet worden
afgeleid uit wat de bedrijfsarts zelf heeft kunnen waarnemen. Het college stelt
vast dat de
bedrijfsarts haar bemerkingen ook niet heeft geplaatst in het licht van een re-integratietraject,
maar zuiver in het licht van
- een algemeen - contactmoment met de werkgever. Het feit dat de bedrijfsarts de
mediator als
facilitator heeft benoemd kan dan ook enkel worden beschouwd als een laagdrempelige
mogelijkheid om
weer met de werkgever in contact te komen. De bedrijfsarts heeft naar het oordeel
van het college
op goede gronden kunnen komen tot het door haar gegeven advies.
Slotsom
5.13 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
Publicatie
5.14 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin
gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie
zal
plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare
gegevens.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of
andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt
en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Tijdschrift voor Bedrijfs-
en
Verzekeringsgeneeskunde en Medisch Contact.
Deze beslissing is gegeven door 1. Boekhorst, voorzitter, K.A.J.C.M. van den Berg
Jeths-van
Meerwijk, lid-jurist, P.E. Rodenburg, R.P.J. Ansem en E. Gorissen, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan
door I.F. Schouwink, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 30 juli 2025.