ECLI:NL:TGZRSHE:2025:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7122

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2025:68
Datum uitspraak: 28-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): H2024/7122
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klaagster was zes jaar in behandeling bij de gz-psycholoog voor burn-outklachten. Gedurende deze tijd adviseerde verweerster haar steeds om naar gespecialiseerde zorg doorverwezen te worden, maar klaagster weigerde dit telkens. Voorts is verweerster voornemens een massagepraktijk te starten en masseert klaagster in dat kader eenmalig. Uiteindelijk beëindigde de gz-psycholoog de behandeling abrupt in 2022. Klaagster maakt verweerster verschillende verwijten, waaronder grensoverschrijdend gedrag, onvoldoende zorg, en het niet doorverwijzen naar gespecialiseerde hulp. De gz-psycholoog erkent dat ze te lang is doorgegaan met de behandeling, maar wilde klaagster niet laten vallen.Het college oordeelt dat de klachtonderdelen over het grensoverschrijdend gedrag, voor wat betreft de eenmalig gegeven massage, de voortzetting van de behandeling terwijl specialistische gz-zorg aangewezen was en de abrupt beëindigde zorg, gedeeltelijk gegrond zijn. Het college acht echter de openheid en reflectie van de gz-psycholoog positief. Het college legt de maatregel van waarschuwing op.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 28 mei 2025 op de klacht van:

[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigde: mr. K. Croezen, werkzaam in Emmen,

tegen

[C],
gz-psycholoog,
(destijds) werkzaam in [D],
verweerster, hierna ook: de gz-psycholoog
gemachtigde: mr. A.M. de Koning werkzaam in Leiden.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is bij de gz-psycholoog in behandeling gekomen voor burn-outklachten. De
behandelrelatie heeft, met onderbrekingen van telkens enkele maanden, zes jaar geduurd, waarna de
gz-psycholoog de behandelrelatie abrupt heeft beëindigd. Klaagster maakt de gz- psycholoog
verschillende verwijten. In het bijzonder verwijt zij haar dat zij de behandeling jarenlang heeft
voortgezet, wetende dat zij niet aan haar zorgbehoefte kon voldoen, en klaagster volledig
afhankelijk van haar heeft gemaakt.

1.2 De gz-psycholoog meent dat zij gedurende de behandeling te zeer betrokken is geraakt en te
veel is meegegaan met de wensen van klaagster. Zij erkent dat zij, achteraf gezien, eerder had
moeten doorverwijzen.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de gz-psycholoog tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld en legt haar de maatregel van waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 19 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlage, ontvangen op 16 juli 2024;
- de brief van 30 juli 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van de gz-psycholoog;
- de brief van 4 september 2024 met aanvullende informatie, ontvangen van de gemachtigde van de
gz-psycholoog;
- de brief van 19 maart 2025 met bijlagen, ontvangen van de gemachtigde van klaagster;
- de e-mail van 20 maart 2025 van de secretaris aan de gemachtigde van klaagster.

2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college
met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2025. Partijen zijn verschenen,
bijgestaan door hun gemachtigden. Partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling
toegelicht. De gemachtigden van beide partijen hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college
en de andere partij overhandigd.

3. De feiten
3.1 Klaagster is door haar huisarts naar de gz-psycholoog verwezen vanwege burn-out klachten.
Daarop volgde met tussenpozen van telkens enkele maanden een behandeltraject van zes jaar.
Gaandeweg dat traject bleek dat de problematiek van klaagster ernstiger en meer structureel van
aard was, waarvoor naar de mening van de gz-psycholoog gespecialiseerde therapie was aangewezen.

3.2 In haar brieven aan de huisarts heeft de gz-psycholoog gedurende het behandeltraject als
volgt gerapporteerd en geadviseerd (alle citaten inclusief eventuele spel- en typefouten):
- op 17 aug 2017:
‘(…)
Gezien de duur van het traject moet het basis ggz traject worden afgesloten. De gesprekken hebben
cliente een stuk op weg geholpen, maar zijn zeker nog niet voldoende, de klachten zijn nog steeds
aanwezig. Geadviseerd wordt om de behandeling vervolg te geven in de specialistische ggz. Echter
cliente vindt het moeilijk om ergens anders opnieuw haar verhaal te moeten doen. zie onder:
Verdere behandeling:
Het advies is om behandeling te vervolgen in specialistische ggz. Echter cliënte vindt het moeilijk
om bij een andere instelling/behandelaar opnieuw het contact te moeten opbouwen en opnieuw iemand
in vertrouwen te nemen. De drempel voor haar is erg hoog, momenteel wil cliënte dit niet.
Mogelijkheid is er ook om in de toekomst nog een keer bij ondergetekende terug te komen voor een
traject in de basis ggz.’
- op 13 juli 2018:
‘(…)
Cliënte heeft tijdens dit traject stappen gezet in het uiten en verwerken van gebeurtenissen uit
het verleden. De emotionele lading is daardoor een stuk verminderd. (…)

En
Verdere behandeling:
Advies is om behandeling te vervolgen. Dit zou kunnen bij de SGGZ echter vanwege de vertrouwensband
wil cliënte niet overstappen naar een andere behandelaar. Andere mogelijkheid is om opnieuw een
traject bij ondergetekende in de GB GGZ te volgen.
Daarvoor is dat weer een nieuwe verwijsbrief nodig.’
- op 19 maart 2019:
‘(…)
Cliente is verder bezig om haar assertiviteit verder te versterken en wordt er gewerkt aan beter
kunnen ontspannen en betere zelfzorg. Dit loopt met ups en downs maar in het geheel is hier een
verbetering in te zien.
Verdere behandeling:
Het traject is in december 2018 afgesloten met hetzelfde advies als voorheen; om de behandeling te
vervolgen. Dit zou kunnen in de SGGZ echter vanwege de vertrouwensband wil cliënte niet overstappen
naar een andere behandelaar. Andere mogelijkheid is om opnieuw een traject bij ondergetekende in de
GB GGZ te volgen. Daarvoor is dat weer een nieuwe verwijsbrief nodig.’
- op 11 juli 2019:
‘Beloop en resultaat van de behandeling
Vervolg van de behandeling: verwerken van traumatische gebeurtenissen verleden. Zelfbeeld is aan
het verbeteren. Angst vermindert, slaap verbetert.
Conclusie en aanbevelingen:
Zoals eerder is aangegeven dat cliënte verder zou kunnen in de specialistische ggz voor
vervolgbehandeling. Daar cliënte dit niet wil, is het mogelijk nog een tijdje (rond begin okt) weer
bij ondergetekende terug te komen met een nieuwe verwijsbrief.’
- op 31 januari 2020:
‘Beloop en resultaat van de behandeling
Vervolg van de behandeling: verwerken van traumatische gebeurtenissen verleden. Hierin heeft zij de
afgelopen periode weer stappen vooruit gezet.
Conclusie en aanbevelingen:
Zoals eerder is aangegeven dat cliënte verder zou kunnen in de specialistische ggz voor
vervolgbehandeling. Daar cliënte dit niet wil, is het mogelijk indien u hiermee akkoord bent, om
over een tijdje (rond half april) weer bij ondergetekende terug te komen met nieuwe verwijsbrief.’
- op 25 november 2020:
‘Beloop en resultaat van de behandeling
Behandeling verloopt goed. Verwerking en verbeteren zelfbeeld en assertiviteit
Conclusie en aanbevelingen:
Traject basis ggz wordt nu weer afgesloten.
Indien nodig en gewenst kan cliente eind april 2021 terugkomen met een nieuwe verwijsbrief.’
- op 27 sept 2021:
‘Bovengenoemde cliënte meldde zich bij mij op 14 april 2021 voor een nieuw traject.’
en:
‘Cliente komt de komende tijd op eigen kosten. In 2022 kan weer een vervolgtraject gestart worden
met nieuwe verwijsbrief.’

3.3 Op 25 november 2022 heeft de gz-psycholoog in haar dossier gerapporteerd: ‘Verslag besproken
dat ik door het verloop van de laatste weken opnieuw heb nagedacht over haar traject en haar door
wil verwijzen.
Uitleg: gezien ik te persoonlijk betrokken ben geraakt, te ver persoonlijk in mee ben gegaan. haar
niet meer kan bieden wat zij nodig heeft; meer intensieve en langdurige zorg;
dit ook gezien het verloop van de afgelopen weken waar in haar situatie meer zorg nodig is dan ik
kan bieden.
ook meekijken psychiater voor medicatie. ook event pmt. zij geeft aan dat zij dit niet wil. dat zij
het niet gaat doen.
zegt het niet te begrijpen en dat zij hier verder wil, dat zij er veel aan heeft, dat zij merkt dat
ze er baat bij heeft.
aangegeven het te laten bezinken en na te denken over optie elders verder; waar zij vervolg hulp
kan krijgen.’

3.4 Op 28 november 2022 heeft de gz-psycholoog de overige afspraken met klaagster geannuleerd
omdat klaagster zich verzette tegen een overdracht.

3.5 Nadat klaagster een klacht had ingediend bij de klachtenfunctionaris van het NIP, is een
klachtbemiddelingstraject gestart. Vanaf 10 maart 2023 hebben vijf overbruggingsgesprekken
plaatsgevonden.

4. De klacht en de reactie van de gz-psycholoog
4.1 Klaagster verwijt de gz-psycholoog dat zij:
1) (seksueel) grensoverschrijdend heeft gehandeld door fysiek contact te gebruiken tijdens de
behandelingen;
2) grensoverschrijdend heeft gehandeld door een afhankelijkheidsrelatie te laten ontstaan;
3) geen verantwoorde zorg heeft geleverd en onzorgvuldig heeft gehandeld door de behandelingen
voort te zetten terwijl zij wist dat zij niet aan de zorgbehoefte van klaagster kon voldoen;
4) heeft gehandeld in strijd met wet- en regelgeving door de behandelrelatie abrupt te beëindigen, zich niet in te
zetten voor continuering van de zorg en niet mee te werken aan een goede overdracht en afsluiting van de
behandelrelatie;
5) heeft gehandeld in strijd met de adviezen van het NIP die zijn voortgekomen uit de reeds gevoerde
klachtenprocedure;
6) haar beroepsgeheim heeft geschonden door het verstrekken van persoonlijke informatie en het opsturen (per post)
van het medisch dossier van klaagster naar een adres waarvan niet zeker was of klaagster daar verbleef;
7) behandelingen heeft gedeclareerd bij de zorgverzekeraar die niet hebben plaatsgevonden.

4.2 De gz-psycholoog heeft verweer gevoerd en het college verzocht de klacht ongegrond te
verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gz-psycholoog de zorg heeft verleend die van haar mocht worden verwacht. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.

Klachtonderdeel 1) de gz-psycholoog heeft (seksueel) grensoverschrijdend gehandeld door fysiek
contact te gebruiken tijdens de behandelingen
5.2 Klaagster voert aan dat de gz-psycholoog er een gewoonte van maakte om haar te omhelzen,
knuffelen, een arm om haar heen slaan of over haar rug te aaien. Ook heeft de gz-psycholoog haar
massages gegeven waarbij zij haar handen op haar decolleté heeft gelegd. Bij iedere behandeling was
er sprake van fysiek contact. Zij schrok van de aanrakingen en vroeg telkens of het wel goed was en
of zij de gz-psycholoog wel echt kon vertrouwen. De gz-psycholoog verzekerde haar er keer op keer
van dat zij haar kon vertrouwen en dat het goed was.

5.3 De gz-psycholoog weerspreekt dat bij iedere behandeling sprake was van fysiek contact. Zij
was daarin heel terughoudend. Er is wel fysiek contact geweest, maar zuiver uit menselijke
motieven. Alleen op momenten dat klaagster zeer emotioneel was, veel verdriet had en erg moest
huilen tijdens een sessie, heeft zij weleens een arm om klaagster heen geslagen, een aaitje op de
arm gegeven of bij het weggaan een (lichte) knuffel, puur ter ondersteuning van klaagster.
Klaagster heeft nooit (ex- of impliciet) aangegeven dat vervelend te vinden, integendeel. Zij heeft
weleens gevraagd of ze haar hand mocht vasthouden en deed dat dan. Eenmaal, toen zij net een
massagecursus had gevolgd en overwoog dat in haar praktijk te gaan combineren, heeft zij klaagster
een massage gegeven van de rug en de schouders, vanuit de gedachte dat dit mogelijk ook voor
klaagster een optie was omdat zij veel spanning in haar lichaam had. Klaagster heeft hier een
tijdje over nagedacht en toen aangegeven dat ze wel een massage wilde. Zij heeft deze massage ook
als heel positief ervaren. De gz-psycholoog betwist ooit het decolleté van klaagster te hebben
aangeraakt. Zij is steeds binnen de grenzen van de redelijke beroepsuitoefening gebleven.

5.4 Het college overweegt als volgt. Vaststaat dat de gz-psycholoog tijdens het spreekuur weleens
een arm om klaagster heen heeft geslagen of haar een aai op de arm of een (lichte) knuffel heeft gegeven als klaagster het moeilijk had. Of hiervan bij elke sessie sprake was, zoals klaagster stelt, weerspreekt de gz-psycholoog en is overigens niet gebleken, zodat dit niet vast is komen staan. De vraag is daarom of het feit dat de
gz-psycholoog klaagster weleens, als zij het moeilijk had, op voornoemde wijze heeft aangeraakt,
als ongeoorloofd en ook tuchtrechtelijk verwijtbaar, moet worden aangemerkt. Het college is van
oordeel dat dit niet geval is, met name niet omdat, zo klaagster erkent, genoemde aanrakingen op
het moment zelf steeds met haar instemming hebben plaatsvonden.

5.5 Ook staat vast dat de gz-psycholoog klaagster, met haar instemming, eenmaal een massage van
de rug en de schouders heeft gegeven. Het college merkt die massage ondanks de instemming van
klaagster wel aan als grensoverschrijdend. Dit omdat de massage geen onderdeel is van het
behandelplan en in de behandelrelatie daarom tot rolvermenging leidt. Helemaal als, zoals hier, de
massagetafel ook in de behandelruimte staat. In zoverre is klachtonderdeel 1 gegrond. Dat de
gz-psycholoog bij de massage de handen op het decolleté van klaagster heeft gelegd, weerspreekt de
gz-psycholoog en is overigens niet gebleken, zodat dit niet vast is komen staan.

5.6 Het voorgaande leidt ertoe dat klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond is.

Klachtonderdeel 2) de gz-psycholoog heeft grensoverschrijdend gehandeld door een
afhankelijkheidsrelatie te laten ontstaan en
Klachtonderdeel 3) de gz-psycholoog heeft geen verantwoorde zorg geleverd en onzorgvuldig gehandeld
door de behandelingen voort te zetten terwijl zij wist dat zij niet aan de zorgbehoefte van
klaagster kon voldoen
5.7 Klaagster voert aan dat de gz-psycholoog haar meerdere malen heeft gezegd dat zij haar echte
vriendin was en beloofde er altijd voor haar te zijn. Ze zei bijvoorbeeld: ‘vroeger was er niemand
voor je maar nu ben ik er voor je en ik ben er echt’ en ‘ook als ik niet bij je ben dan ben ik in
gedachten bij je, ook als je ’s nachts wakker bent, ben ik in gedachten bij je’. Zij gaf aan nooit
bij haar weg te gaan en dat zij haar moest geloven en vertrouwen. Zij gaf haar ook briefjes met
ondersteunende teksten mee. Hoewel de gz-psycholoog meende dat zij moest worden verwezen, heeft zij
de behandeling toch steeds voortgezet. Hierdoor heeft klaagster veel behandelingen zelf moeten
bekostigen.

5.8 De gz-psycholoog voert daartegen aan, dat aan het ontstaan van een afhankelijkheidsrelatie
klaagster vooral zelf heeft bijgedragen, omdat zij niet naar de gespecialiseerde zorg wilde. Zij
erkent dat zij in de wensen van klaagster te veel is meegegaan. Achteraf gezien had zij eerder
moeten doorverwijzen en daarop moeten staan, ondanks de e-mails, telefoontjes en suïcidale uitingen
van klaagster die zij kreeg zodra zij dit ter sprake bracht. Zij wilde klaagster niet laten vallen
en haar inschatting was telkens ook dat zij klaagster nog verder kon helpen, zij het minder
intensief dan mogelijk in de gespecialiseerde zorg. In haar pogingen klaagster gerust te stellen,
is zij wellicht te ver gegaan, maar zij heeft nooit gezegd dat zij klaagsters vriendin was of ‘ik
ga nooit bij je weg’ of woorden van die strekking. Zij is steeds binnen de grenzen van een redelijke
beroepsuitoefening gebleven.

5.9 Het college overweegt als volgt. Een zekere mate van afhankelijkheid is inherent aan een
behandelrelatie. Echter, door de behandelrelatie te continueren in het besef dat de behandeling die
zij kon bieden ontoereikend was, heeft de gz-psycholoog die afhankelijkheid onnodig laten
voortbestaan en mogelijk zelfs vergroot. Reeds op 17 augustus 2017 adviseerde de gz-psycholoog in
de brief aan de huisarts om behandeling te vervolgen in specialistische zorg. Dit herhaalde zich in
de daaropvolgende jaren totdat zij uiteindelijk pas in november 2022 de behandeling afsloot. Het
toenemende besef dat de problematiek van klaagster complexer en ernstiger was dan gedacht, had de
gz-psycholoog er in een veel eerder stadium dan zij uiteindelijk heeft gedaan, toe moeten brengen
klaagster door te verwijzen naar specialistische zorg, juist ook vanwege de door klaagster getoonde
afhankelijkheid van haar. Op zijn minst had zij de beslissing om wel of niet door te verwijzen
intercollegiaal moeten toetsen. Door dit na te laten en de behandeling van klaagster al die jaren
aan zich te houden, heeft de gz-psycholoog de belangen van klaagster geschaad. De conclusie is dat
de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond zijn.

Klachtonderdeel 4) de gz-psycholoog heeft gehandeld in strijd met wet- en regelgeving door de
behandelrelatie abrupt te beëindigen, zich niet in te zetten voor continuering van de zorg en niet
mee te werken aan een goede overdracht en afsluiting van de behandelrelatie;
5.10 Klaagster voert aan dat, hoewel zij keer op keer beloofde er altijd voor haar te zullen zijn,
de gz-psycholoog de behandelrelatie abrupt heeft beëindigd. Zij heeft de resterende afspraken
zonder overleg geannuleerd en zij heeft niet voor opvolging gezorgd.

5.11 De gz-psycholoog voert daartegen, samengevat, het volgende aan. Op 25 november 2022 heeft zij
tijdens een consult aan klaagster meegedeeld dat zij haar ging doorverwijzen. Door gebeurtenissen
die daaraan vooraf gingen, besefte zij dat de behandeling die nodig was door haar niet meer kon
worden geboden. Ook besefte zij dat kordaat optreden noodzakelijk was geworden. Vanaf haar
mededeling dat zij ging verwijzen, was met klaagster niets meer te beginnen. Klaagster gaf geen
toestemming voor aanmelding bij [E] waarmee zij contact had gezocht en evenmin voor overleg voor
overdracht naar [F], de instelling die klaagster zelf tijdens een bemiddelingsgesprek als optie had
genoemd. Klaagster heeft het vervolgtraject dus zelf in de weg gestaan.

5.12 Het college begrijpt dat de gz-psycholoog, gezien het patroon tot dan toe, van een verwijzing
voorstellen en daar mede door verzet van klaagster weer van afzien, echt concreet wilde doorpakken
toen zij inzag de benodigde behandeling niet meer te kunnen bieden. Voor klaagster resulteerde dit
uiteindelijk wel in een te abrupte beëindiging van de behandelrelatie. Mede door haar ervaringen in
de afgelopen jaren, waarin een doorverwijzing wel steeds werd besproken, maar niet doorgezet, heeft
klaagster de (daadwerkelijke) beëindiging niet kunnen zien aankomen. Deze is daardoor des te harder
aangekomen, hetgeen de gz-psycholoog is aan te rekenen. Op dit punt acht het college de klacht dan
ook gegrond.
Het college acht de klacht niet gegrond voor zover klaagster de gz-psycholoog verwijt niet voor
opvolging te hebben gezorgd. De gz-psycholoog heeft genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij zich wel
voor een vervolgtraject heeft ingezet en dit ook met klaagster heeft besproken, maar hierbij geen,
althans onvoldoende, medewerking van klaagster kreeg, zodat dit niet van de grond is gekomen.

5.13 De conclusie is dat dit klachtonderdeel gedeeltelijk gegrond is.

Klachtonderdeel 5) De gz-psycholoog heeft gehandeld in strijd met de adviezen van het Nederlands
Instituut voor Psychologen (hierna: NIP) die zijn voortgekomen uit de reeds gevoerde
klachtenprocedure;
5.14 Klaagster licht haar klacht als volgt toe. Het NIP adviseerde onder meer dat de gz-
psycholoog zich zou inzetten voor overdracht naar een andere hulpverlener en
overbruggingsgesprekken met klaagster zou voeren en haar met voorrang zou aanmelden bij [F].
Hierover zijn afspraken gemaakt die de gz-psycholoog niet is nagekomen.

5.15 De gz-psycholoog heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Het klachtbemiddelingstraject
om alsnog een overdracht naar een vervolgbehandeling mogelijk maken, is mislukt vanwege de
tegenwerking door klaagster. Zij heeft zich ingezet voor de overdracht, maar klaagster stemde daar
niet mee in. Pas na het vierde overbruggingsgesprek wilde ze meewerken.

5.16 Het college overweegt als volgt. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor bij
klachtonderdeel 4 is overwogen, is genoegzaam gebleken dat de gz-psycholoog zich wel voor een
vervolgtraject heeft ingezet. Tevens heeft de gz-psycholoog genoegzaam aannemelijk gemaakt dat zij
heeft deelgenomen aan de bemiddelingsgesprekken en haar best heeft gedaan voor aanmelding van
klaagster bij [F]. Wat het vervolgtraject aangaat, heeft de gz- psycholoog aldus gedaan wat in het
kader van een redelijk bekwame beroepsuitoefening kan worden verlangd. Klachtonderdeel 5 is daarom
ongegrond.

Klachtonderdeel 6) De gz-psycholoog heeft haar beroepsgeheim geschonden door het verstrekken van
persoonlijke informatie en het opsturen (per post) van het medisch dossier van klaagster naar een
adres waarvan niet zeker was of klaagster daar verbleef;
5.17 De gz-psycholoog erkent dat zij, zonder toestemming van klaagster, bij e-mail van 19
september 2023, persoonlijke en gevoelige informatie over klaagster aan derden heeft verstuurd.
Reeds daarom is dit klachtonderdeel gegrond.

Klachtonderdeel 7) de gz-psycholoog heeft behandelingen gedeclareerd bij de zorgverzekeraar die
niet hebben plaatsgevonden.
5.18 De gz-psycholoog betwist dit klachtonderdeel gemotiveerd.

5.19 Zonder nadere toelichting (over welke behandeling is gedeclareerd, maar niet heeft
plaatsgevonden), die klaagster niet heeft gegeven, kan het college niet vaststellen dat de gz-
psycholoog behandelingen heeft gedeclareerd die niet hebben plaatsgevonden. Dit klachtonderdeel is
daarom ongegrond.

Slotsom
5.20 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen 1, 2, 3, 4 en 6 (gedeeltelijk)
gegrond zijn en de andere klachtonderdelen ongegrond.

Maatregel
De gz-psycholoog heeft op verschillende vlakken niet professioneel gehandeld (rolvermenging door
het geven van een massage, het te lang laten voortduren van de behandelrelatie, gevolgd door de te
abrupte beëindiging daarvan en privacy schending). Vooral het toch tegen beter weten in laten
voortduren van de behandelrelatie, rekent het college de gz-psycholoog aan. Daarbij weegt voor het
college mee dat in de terugkerende verslaglegging aan de huisarts, alsook in de onderbrekingen van
de behandeling, uitgelezen momenten waren gelegen voor reflectie en professionele distantie of
professioneel overleg. Hiervan is echter niet, althans onvoldoende, gebleken. Zoals de
gz-psycholoog zelf ook inziet was zij te zeer betrokken. Zij heeft zich laten leiden door de wensen
en emoties van klaagster en, zoals zij heeft erkend, nimmer een collega zorgverlener geconsulteerd
om in dit verband haar handelen in deze casus tegen het licht te houden. Op zichzelf genomen,
zouden genoemde houding en gedragingen een berisping rechtvaardigen. Voor de gz- psycholoog spreekt
echter dat zij bij de mondelinge behandeling in ruime mate openheid van zaken heeft gegeven en zich
heel toetsbaar en reflectief heeft opgesteld. Het college twijfelt er daarom niet aan dat zij zich,
zoals zij naar voren heeft gebracht, zeer intensief aan zelfreflectie heeft onderworpen, zowel
vanuit zichzelf als in inter- en supervisie, en geregeld contact heeft gezocht met de ethisch
adviseur van het NIP. Naar het college begrijpt, is intervisie ook thans nog onderdeel van haar
praktijkvoering. Gelet op dit alles, acht het college de maatregel van waarschuwing voldoende en
zal het die maatregel daarom opleggen.

Publicatie
5.21 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin
gelegen dat andere gz-psychologen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal
plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 1 en 4 gedeeltelijk gegrond en de klachtonderdelen 2, 3 en 6 gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen 5 en 7 ongegrond;
- legt de gz-psycholoog de maatregel op van waarschuwing;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter
publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift De Psycholoog.


Deze beslissing is gegeven door J. Iding, voorzitter, C.M.H.M van Lent, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, Ch. Oele en E.H. Muste, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door T.G. Nijenkamp, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 28 mei 2025.