ECLI:NL:TGZRSHE:2025:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7613

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2025:67
Datum uitspraak: 28-05-2025
Datum publicatie: 28-05-2025
Zaaknummer(s): H2024/7613
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, geen maatregel
Inhoudsindicatie: Een jonge gz-psycholoog heeft haar professionele grenzen overschreden door te vaak en te lang te praten met een jeugdige cliënt op zijn kamer en hem een persoonlijke brief met dubbelzinnige inhoud te sturen. Het college verklaart de klacht deels gegrond maar legt geen maatregel op. Dit vanwege de bijzondere werkomstandigheden, haar beginnende carrière, gebrek aan begeleiding, haar open houding, zelfreflectie en het feit dat de overschrijding van korte duur was.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 28 mei 2025 op de klacht van:

[A],
In haar hoedanigheid van (plaatsvervangend) directeur van [B]
gevestigd te [C],
klaagster,

tegen

[D],
gz-psycholoog,
(destijds) werkzaam in [C],
verweerster,
gemachtigde: mr. A.M. de Koning, werkzaam in Leiden.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster verwijt verweerster dat zij een niet-professionele relatie is aangegaan met een
jeugdige cliënt die aan haar zorg was toevertrouwd. Zij is te vaak en te lang met de cliënt in
gesprek gegaan en heeft gesprekken met hem op zijn kamer gevoerd. Er is een brief op de kamer van
de cliënt gevonden waarin verweerster gevoelens voor hem uit.

1.2 Verweerster erkent dat zij haar professionele grenzen te buiten is gegaan en een brief met
dubbelzinnige inhoud heeft geschreven aan haar cliënt, maar zij verzoekt het college geen maatregel
op te leggen.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is, maar legt verweerster geen
maatregel op. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 september 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 oktober 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 4 april 2025. Klaagster is verschenen.
Verweerster is verschenen met haar gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten mondeling
toegelicht.

2.3 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het
college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is directeur van een justitiële inrichting waar jeugdigen/adolescenten onder een
jeugdstrafrechttitel worden geplaatst, verder: de instelling. Zij dient in die hoedanigheid namens
de instelling deze klacht in. Verweerster werkte parttime als gz-psycholoog bij deze instelling.
Daarnaast werkte zij als psycholoog bij een andere instelling.

3.2 De leidinggevende van verweerster kreeg meerdere meldingen dat verweerster te vaak en te lang
met een jeugdige cliënt in gesprek ging en gesprekken met hem op zijn kamer voerde. De jeugdigen
spraken daar onderling ook over.

3.3 Verweerster is op 21 juni 2024 over deze meldingen gehoord. Daarbij erkende zij te dicht bij
de cliënt te zijn gekomen en daarmee een grens te hebben overschreden. Zij ontkende dat sprake was
van verliefdheid of een relatie. Verweerster werd hierna met bijzonder verlof gestuurd ter nader
onderzoek van de situatie door de instelling.

3.4 Op 25 juni 2024 werd op de kamer van de cliënt een brief gevonden waarvan het vermoeden
bestaat dat verweerster deze heeft geschreven. In de brief staat (inclusief taal- en typefouten):
“Lieve [naam cliënt],
Ik wil heel graag heel veel tegen je zeggen, maar het is een beetje moeilijk. Dankje voor wat je
hebt geschreven. Ik geloof je ook en (gek genoeg) vertrouw ik je ook! Ik ben alleen bang. Bang voor
mezelf, maar vooral eigenlijk voor jou en wat er allemaal met jou kan gebeuren. Ik weet hoe je van
binnen bent (denk ik) en dat dat goed en lief is. Anders was ik sowieso niet iets gaan voelen en
zou je niet constant in mijn hoofd zijn. Ik wil alleen niet dat het dingen voor jou verpest of
moeilijker maakt. Ik wil gewoon niet dat er iets met je gebeurt. Of je nu vrij komt of niet! Ik wil
ook niet dat je denkt dat je me leuk vindt, wat niet zo gek is want er is nu verder geen andere
vrouw/meisje. Als je vrij was zou dat misschien heel anders zijn. Weet dat ik gewoon oprecht om je
geef! ♡ En… ook als je niet nu buiten komt, over een paar jaar wel! Dat kan je! En ik geloof in jou
-x-“

3.5 In een gesprek op 27 juni 2024 heeft verweerster erkend dat zij deze brief heeft geschreven.
Hiervoor gaf zij als verklaring dat de cliënt haar had laten weten gevoelens voor haar te hebben en
zij hem zo op een zachte manier wilde laten weten dat dat niet kon. Zij weersprak een relatie met
hem te hebben of verliefd te zijn op hem. Zij erkende dat zij melding had moeten maken van de
situatie maar zij wilde de situatie zelf proberen op te lossen.

3.6 Verweerster werd vervolgens in dat gesprek op staande voet ontslagen omdat zij volgens haar
werkgever niet eerlijk is geweest en haar functie van gz-psycholoog niet goed heeft uitgevoerd.

4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Volgens klaagster heeft verweerster onzorgvuldig/onjuist gehandeld, omdat zij een
niet-professionele relatie is aangegaan met een jeugdige cliënt die aan haar zorg was toevertrouwd.
Het contact met de cliënt ging verder dan een professionele behandel- en werkrelatie. Hiermee heeft
verweerster niet professioneel en niet integer gehandeld en daarnaast schaadt dit haar
beroepsgroep.

4.2 Verweerster erkent dat zij haar professionele grenzen te buiten is gegaan maar stelt dat zij
alles in het werk heeft gesteld en nog gaat doen om te voorkomen dat zoiets nogmaals gebeurt en
verzoekt daarom geen maatregel op te leggen.

4.3 Verweerster heeft de situatie en haar handelen naar aanleiding van vragen ter zitting als
volgt toegelicht. Aansluitend aan het afronden van haar gz-opleiding is verweerster bij de
instelling gaan werken als behandelcoördinator voor een hele afdeling. Zij had een aanstelling van
20 uur per week, verdeeld over twee werkdagen. De setting waarin zij ging werken was voor haar
nieuw en onbekend en zij heeft die erg onderschat. Het ontbrak aan begeleiding en ondersteuning
door de leiding, ondanks dat zij daarom vroeg. De werkdruk op de afdeling was hoog en niemand had
echt de rust om tijd voor haar te nemen. Zij kreeg geen intervisie omdat dit niet was in te passen
in haar werkschema.
Vier maanden na aanvang van haar werkzaamheden kwam zij in contact met de cliënt waar het hier om
gaat. Andere zorgprofessionals weigerden een gesprek met hem en zij heeft zich het lot van deze
cliënt aangetrokken en raakte erg betrokken bij hem. Zij is door directe
collega’s niet aangesproken op het feit dat het niet gewenst is gesprekken op de kamers van de
cliënten te voeren. Een collega van een andere afdeling heeft haar wel gezegd dat zij vanwege de
veiligheid geen gesprek met een cliënt op diens kamer moet aangaan.
De cliënt schreef haar een brief dat hij veel dingen had geleerd en vroeg haar of zij hem wilde
geloven en vertrouwen en schreef dat hij haar leuk vond en gevoelens voor haar had. Zij wist niet
eerder dan toen zij die brief ontving, dat hij verliefd op haar was. Zij wilde geen escalatie en
heeft gedacht dit met een briefje te kunnen afwikkelen. Zij wilde hem niet afwijzen en niet verder
beschadigen en dat verklaart volgens haar de inhoud van haar brief. Zij heeft een hartje en een
kruisje in de brief gezet uit empathie en niet omdat zij verliefd op hem was.
Toen zij kort hierna door haar leidinggevende ter verantwoording werd geroepen omdat er meldingen
waren ontvangen dat zij te vaak en te lang met een cliënt in gesprek ging en gesprekken voerde op
zijn kamer, heeft zij erkend dat zij over grenzen was gegaan maar de briefwisseling met de cliënt
verzwegen omdat zij zich overdonderd voelde en daardoor een afwachtende positie heeft ingenomen. Na
haar ontslag op staande voet heeft zij een zeer intensief werk- en leerbegeleidingstraject gevolgd,
waarbij onder meer aan de orde is gekomen hoe ze tot dit gedrag is gekomen, of zij echt niet
verliefd was en of zij wel geschikt is voor dit vak. Zij betreurt zeer dat dit is gebeurd, met name
voor de betreffende cliënt.

4.4 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
5.1 Op grond van artikel 65, eerste lid aanhef en onder c van de wet BIG kan een klacht worden
ingediend door het bestuur van een zorginstelling waarbij de aangeklaagde zorgverlener werkzaam is.

De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gz-psycholoog. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden, waaronder de beroepscode voor psychologen uit 2024. Artikel 51 van deze beroepscode
luidt:
Vermijden van het vermengen van professionele en niet-professionele rollen Psychologen vermengen
geen professionele en niet-professionele rollen die elkaar zodanig kunnen beïnvloeden, dat zij niet
meer in staat kunnen worden geacht een
professionele afstand tot de betrokkene(n) te bewaren of waardoor de belangen van de betrokkene(n)
worden geschaad.

5.3 Dat verweerster een niet professionele relatie is aangegaan met een jeugdige cliënt die aan
haar zorg was toevertrouwd, kan het college niet vaststellen, nu dit uitdrukkelijk door haar wordt
betwist en evenmin uit de stukken blijkt. In zoverre is de klacht ongegrond. Wel stelt het college
vast dat verweerster niet professioneel heeft gehandeld doordat zij onvoldoende afstand tot de
cliënt heeft bewaard door te vaak en te lang met hem op zijn kamer in gesprek te gaan en hem de
onder 3.4 vermelde brief te sturen. Zij heeft daarmee in strijd met de voor haar geldende
beroepsnormen en daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. In zoverre is de klacht gegrond.

Maatregel
5.4 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond is, moet het college beoordelen welke maatregel in deze
omstandigheden en gelet op de aard en de ernst van het handelen passend is en naar verwachting
voldoende effect zal hebben om herhaling te voorkomen. Daarbij kunnen verzachtende omstandigheden
voor verweerster worden meegewogen, maar preventie hoort voorop te staan.

5.5 Het college overweegt als volgt. Voor de veiligheid en het welzijn van cliënten/patiënten en
ook in het belang van de zorgverlener zelf is het noodzakelijk dat een zorgverlener de
professionele grenzen van de beroepsgroep respecteert en in acht neemt. Het vertrouwelijk in
gesprek gaan met een jeugdige cliënt op diens eigen kamer en het sturen van een persoonlijke
(dubbelzinnige) brief aan een cliënt acht het college zeer onprofessioneel. Hierdoor is een
ontoelaatbare rolvermenging ontstaan. In beginsel zou daarom een maatregel gerechtvaardigd zijn.

5.6 Voor de vraag of een maatregel is aangewezen en zo ja welke, kan echter ook de situatie
waarin het handelen is ontstaan/heeft plaatsgevonden of heeft kunnen voortduren een rol spelen en
ook de vraag of betrokkene inzicht in zijn/haar handelen heeft getoond en maatregelen heeft genomen
om herhaling te voorkomen. In dit geval is het college van oordeel dat sprake is van zodanige
omstandigheden, dat een maatregel niet op zijn plaats is. Het college licht dat hierna toe.

5.7 Het gaat hier om een jonge gz-psycholoog aan het begin van haar carrière, die direct nadat
zij haar opleiding tot gz-psycholoog heeft afgerond, ging werken in een zeer complexe setting, te
weten een jeugdinstelling waar jeugdigen/adolescenten onder een jeugdstrafrechttitel geplaatst
worden.

5.8 Verweerster kreeg in deze setting als beginnende gz-psycholoog een functie van
behandelcoördinator die verantwoordelijk was voor een hele afdeling. Dit met een aanstelling van 20
uur, verdeeld over twee dagen per week en daarnaast een parttimebaan elders als
gz-psycholoog.

5.9 Verweerster kwam terecht in een door haar mogelijk onderschatte, zeer dynamische werkomgeving
met een hoge werkdruk. Er was weinig tot geen tijd voor begeleiding of overleg met collega’s en er
vond geen intervisie plaats. Zij werd als het ware in het diepe gegooid.
In die situatie kreeg zij te maken met een cliënt, die door anderen werd genegeerd. Dit alles is
door klaagster niet weersproken.
Vorenstaande vormt op zichzelf geen excuus voor het handelen van verweerster maar dit heeft
kennelijk wel als gevolg gehad dat er een drempel was om deze casus intern bespreekbaar te maken.

5.10 In het voordeel van verweerster spreekt ook dat zij, toen zij op haar handelen is
aangesproken, heeft erkend dat zij niet goed heeft gehandeld. Weliswaar heeft zij tijdens het
eerste gesprek de briefwisseling tussen haar en de cliënt verzwegen, maar dat zij dit heeft gedaan
kan niet los gezien worden van alle voornoemde omstandigheden en het feit dat zij zich op dat
moment erg overrompeld voelde.

5.11 Verweerster is vervolgens ook open geweest tegenover haar andere werkgever door deze direct
op de hoogte te stellen van deze situatie.

5.12 Het college stelt voorts vast dat het gaat het om een korte periode van contact tussen
verweerster en de cliënt, te weten zes contactdagen in 2 à 3 weken.

5.13 Daarnaast staat vast dat verweerster zelfreflectie heeft toegepast en een intensief werk- en
leerbegeleidingstraject heeft gevolgd, waarbij onder meer aan de orde is gekomen hoe ze tot dit
gedrag is gekomen. Zij heeft zich aldus leerbaar en toetsbaar opgesteld.

5.14 Ten slotte heeft het college ook ter zitting de overtuiging gekregen dat verweerster zich ten
volle bewust is van het feit dat zij verkeerd heeft gehandeld en er alles aan heeft gedaan en zal
doen om herhaling te voorkomen.

5.15 Al het vorenstaande maakt dat het college geen meerwaarde in het opleggen van enige maatregel
ziet en een maatregel daarom niet doelmatig acht. Het college zal daarom geen maatregel opleggen.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.


Deze beslissing is gegeven door J. Iding, voorzitter, C.M.H.M van Lent, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, Ch. Oele, en E.H. Muste, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door T.G. Nijenkamp, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 28 mei 2025.