ECLI:NL:TGZRSHE:2025:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5751

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2025:52
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 17-04-2025
Zaaknummer(s): H2023/5751
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Psychiater wordt verweten dat hij op onjuiste wijze onderzoek heeft uitgevoerd en tot onjuiste conclusies is gekomen in psychiatrisch onderzoeksrapport ter vaststelling van eventuele blijvende ongevalsgevolgen/mate van blijvende invaliditeit bij klaagster. Ook wordt de psychiater verweten dat hij geen causaal verband aanwezig acht tussen het ongeval en de klachten die klaagster heeft. Klaagster heeft bezwaar tegen de conclusie dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en aggravatie van klachten en de psychiater zou haar klachten en van haar gezin niet serieus genomen hebben.College: klacht gegrond wat betreft de gevolgde onderzoekssystematiek en de onderbouwing van de conclusie dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis. Berisping. Publicatie. Klacht voor het overige ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing van 16 april 2025 op de klacht van:
[A],
wonende te [B],
klaagster,
gemachtigde: mr. G.J. Knotter te Utrecht,

tegen

[C],
psychiater,
werkzaam te [D],
verweerder, hierna ook: de psychiater, gemachtigde: mr. A.W. Hielkema te Utrecht.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klaagster is in 2014 in haar auto aangereden door een andere automobilist. De verzekeraar van
de veroorzaker van het ongeval dient de ongevalsschade aan klaagster te vergoeden, maar de omvang
daarvan is een twistpunt. Klaagsters medisch adviseur en de medisch adviseur van de aansprakelijke
verzekeraar hebben in verband daarmee aan verweerder gevraagd om over klaagster een psychiatrisch
onderzoeksrapport op te stellen. Hij heeft dat rapport op 2 juni 2022 uitgebracht. Klaagster is het
niet eens met de wijze waarop verweerder zijn onderzoek heeft uitgevoerd en ook niet met zijn
conclusies. Zij heeft er bezwaar tegen dat verweerder geen causaal verband aanwezig acht tussen het
ongeval en de klachten van klaagster. Ook heeft zij bezwaar tegen zijn conclusie dat sprake is van
een ongespecificeerde aanpassingsstoornis en aggravatie van klachten. Zij voert daartoe –
samengevat – aan dat het rapport van verweerder ten onrechte vrijwel geheel is gebaseerd op
uitgevoerd neuropsychologisch onderzoek en op niet onderbouwde en niet geobjectiveerde eigen
bevindingen van verweerder. Verder voert zij nog aan – ook hier samengevat – dat verweerder
klaagster en haar gezin en haar klachten niet serieus heeft genomen en haar daardoor ernstig heeft
gegriefd en gediskwalificeerd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is, namelijk voor zover
geklaagd wordt over de door verweerder gevolgde onderzoekssystematiek en de onderbouwing van zijn
slotsom dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.
Het college legt in verband daarmee aan verweerder de maatregel van berisping op. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 28 juni 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 20 september 2023;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 28 februari 2024.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2025. De partijen zijn
verschenen, samen met hun gemachtigden. Zij hebben hun standpunten nader mondeling toegelicht. De
gemachtigde van verweerder heeft daarbij pleitnotities voorgelezen en deze aan het college en aan
klaagster en haar gemachtigde overhandigd.

3. De feiten
3.1 Op 22 januari 2014 is klaagster in haar auto aangereden door een andere auto. Daarbij heeft
zij uitgebreid lichamelijk letsel opgelopen: breuken van een nekwervel, lendenwervels, het
heiligbeen en het schaambeen beiderzijds, een bloeding in de buikholte en het kleine bekken, een
minimale bloeding in de ruimte tussen de hersenen en de schedel, en een scheur in het nierweefsel.
In verband daarmee heeft zij een operatie, fysiotherapie en revalidatie ondergaan. Tevens
ontwikkelde ze PTSS-symptomen, depressieve en cognitieve klachten (vermoeidheid, geheugen- en
woordvindingsproblemen en verminderde concentratie). Vanaf mei 2014 vond hiervoor behandeling
plaats, aanvankelijk door de huisarts en praktijkondersteuner GGZ en nadien door een psycholoog
basis-GGZ, waarbij EMDR en antidepressiva werden toegepast. Vanaf 2020 ontving klaagster naast
behandeling bij deze psycholoog ook psychiatrische behandeling bij behandelteam BuurtzorgT, onder
de diagnoses depressie en ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. Zij is door het UWV voor een
percentage van 65-80 arbeidsongeschikt verklaard. Klaagster was voorheen gemeenteambtenaar en is
als gevolg van haar arbeidsongeschiktheid in januari 2017 uit die functie ontslagen.

3.2 Voor de door klaagster ondervonden ongevalsschade is aansprakelijkheid erkend door de
verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval. De vraag naar het causale verband tussen het
ongeval en de depressieve en cognitieve klachten van klaagster was bij de afhandeling van de schade
een discussiepunt.

3.3 In november 2015 is een neuropsychologisch onderzoek bij klaagster uitgevoerd door de
afdeling neurologie van een universitair ziekenhuis, ter beantwoording van de vraag of de door
klaagster ervaren klachten objectiveerbaar zijn en passen bij stemmingsproblemen of traumatisch
hersenletsel. De uitkomst daarvan was dat de waargenomen psychische en daarmee samenhangende
lichamelijke klachten het cognitief profiel gedrukt hebben, maar niet volledig verklaren. Er zijn
geen aanwijzingen gevonden voor onderpresteren.

3.4 In 2017 en 2018 heeft klaagster een diagnostiek- en adviestraject doorlopen bij een
expertise- en behandelcentrum voor neuropsychiatrie. In dat kader is bij haar een psychiatrisch
onderzoek uitgevoerd, een neuropsychologisch onderzoek, een ergotherapeutisch onderzoek en een
logopedisch onderzoek. In het verslag van die onderzoeken en van de bij klaagster ingezette
behandeling schreef het centrum dat een vermoeden bestaat van onderbelasting en dat de door
klaagster ervaren cognitieve klachten niet betrouwbaar konden worden geobjectiveerd.

3.5 In februari en maart 2019 heeft opnieuw een neuropsychologisch onderzoek van klaagster
plaatsgevonden door het onder 3.4 genoemde centrum. Het daarvan opgemaakte rapport vermeldt als
conclusie dat het waargenomen ‘breed gestoorde profiel over alle domeinen behoudens oriëntatie’,
niet valide kon worden geïnterpreteerd. Er zijn, bij aanmoediging om zich maximaal in te spannen,
geen aanwijzingen gevonden voor suboptimale prestaties.

3.6 Tussen klaagster en de verzekeraar van de aansprakelijke partij bleef het causale verband
tussen het ongeval en de klachten van klaagster een discussiepunt. De medisch adviseur van
klaagster en de medisch adviseur van de aansprakelijke verzekeraar hebben daarom afgesproken een
onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten uitvoeren, ‘ter vaststelling van klaagsters
blijvende ongevalsgevolgen en haar eventuele mate van blijvende invaliditeit’. Verweerder heeft
zich bereid verklaard dat onderzoek uit te voeren. Hij heeft kennis genomen van het medisch dossier
van klaagster, waaronder de rapporten van de voormelde neuropsychologische onderzoeken. Op 14
oktober 2021 heeft verweerder de sociobiografische anamnese van klaagster laten opnemen door een
psycholoog die bij dezelfde instelling werkzaam is als verweerder. Daarbij is ook een
symptoomvaliditeitstest (de Structured Inventory of Malingered Symptomatology, hierna: de SIMS)
uitgevoerd waarop een score van 30 werd behaald (afkappunt >16); klaagster heeft diverse vragen
open gelaten en deze zijn niet meegeteld. Op 19 oktober 2021 is aanvullende informatie gevraagd aan
de huisarts van klaagster. Op 29 oktober 2021 heeft verweerder zelf met klaagster gesproken. Op 11
januari 2022 heeft klaagster op initiatief van verweerder opnieuw een neuropsychologisch
testonderzoek ondergaan, uitgevoerd door een neuropsycholoog die aan hetzelfde centrum verbonden is
als verweerder.

3.7 Van het laatstgenoemde neuropsychologische onderzoek is verslag gedaan door de
neuropsycholoog op 18 maart 2022. Daarin is vermeld (alle citaten voor zover van belang en
letterlijk weergegeven):

“(…) BESCHOUWING EN CONCLUSIE
(…) Betrokkene rapporteert thans geheugen-, aandachts-, en vermoeidheidsproblemen. Bij het
neuropsychologisch testonderzoek worden afwijkende testprestaties gevonden in: het verbale
geheugen, het visuele geheugen, het werkgeheugen, de verdeelde aandacht, de volgehouden aandacht, de simpele motoriek, de informatieverwerkingssnelheid, de verbale interferentie en de planningsvaardigheden. De intelligentie wordt geschat op gemiddeld niveau. De testafwijkingen zijn beïnvloed door onderpresteren en er zijn aanwijzingen voor overrapporteren.(…) Vraag 2: Vindt u aanwijzingen voor cognitieve problemen en zo ja, welke?
Antwoord 2: Vanwege een gestoorde symptoomvaliditeit (…) kan op basis van psychometrisch onderzoek
geen uitspraak worden gedaan over de aanwezigheid van cognitieve functiestoornissen.
Vraag 3: Zo ja, in hoeverre leiden deze tot functionele beperkingen (klinische relevantie) Antwoord
3: Vanwege de gestoorde symptoomvaliditeit is het op basis van psychometrisch onderzoek niet
mogelijk om hierover een uitspraak te doen. Daarmee is de vraag alleen te beantwoorden op basis van
het klinisch beeld. Dit valt echter buiten de deskundigheid van een neuropsycholoog. Binnen de
gegeven context adviseer ik u daarom om uitspraken op het gebied van het vasthouden van de
aandacht, het verdelen van de aandacht, herinneren en handelingstempo primair te baseren om het
dagverhaal en het psychiatrisch onderzoek in engere zin.
Vraag 4: Kunt u een uitspraak doen over de etiologie?
Antwoord 4: Onderpresteren wordt gezien als een suboptimale inzet tijdens de afname van
neuropsychologische tests, waardoor de testresultaten niet betrouwbaar te interpreteren zijn. (…)
Op basis van alleen neuropsychologisch onderzoek is het echter niet mogelijk een definitieve
uitspraak te doen over eventueel onderliggende motieven of ziektebeelden die samenhangen met
onderpresteren.
Om die reden verwijs ik naar het verslag van de psychiatrische expertise. (…)”

3.8 Op 2 juni 2022 heeft verweerder zijn rapport uitgebracht. Dat is ingedeeld in diverse
deelonderwerpen met onder meer de kopjes ‘Psychiatrisch onderzoek’, ‘Aanvullend onderzoek’,
‘Samenvatting en beschouwing’, ‘DSM-classificatie’ en ‘Beantwoording van de vragen’.

3.9 Onder het kopje ‘Psychiatrisch onderzoek’ is onder meer vermeld dat klaagster aan het einde
van het gesprek met verweerder, dat 1,5 uur duurde, ‘enigszins vermoeid’ oogde.

3.10 Onder het kopje ‘Aanvullend onderzoek’ is vermeld:
“(…) Op een validatietest, afgenomen tijdens het eerste gesprek, wordt een score behaald van 30
(afkappunt >16). Op meerdere vragen van de validatietest kon betrokkene geen
antwoord geven of antwoordde zij met ‘weet ik niet’. (…)”

3.11 Onder het kopje ‘Samenvatting en beschouwing’ is vermeld:
“(…) Bij herhaald neuropsychologisch onderzoek konden de cognitieve klachten niet worden
geobjectiveerd. (…) De huidige klachten bestaan voornamelijk uit concentratieklachten,
geheugenproblemen, traagheid en vermoeidheid. In het verlengde daarvan ervaart betrokkene beperkingen op meerdere levensterreinen door gebrek aan energie en traagheid. Bij psychiatrisch onderzoek valt op dat betrokkene soms even wat moeilijker op woorden kan komen, maar met hulp er wel op komt en dat zij aan het einde van het onderzoek een vermoeidere indruk maakt. Op een symptoomvalidatietest scoorde betrokkene boven het afkappunt. In een hernieuwd neuropsychologisch onderzoek konden de cognitieve klachten niet worden geobjectiveerd in verband
met aanwijzingen voor onderpresteren en overrapportage.
Als onderhoudende factoren voor de klachten lijken de volgende van belang:
- Vermijding. Betrokkene lijkt een vermijdingspatroon te hebben ontwikkeld, waarbij zij uit angst
voor overbelasting en tekort aan energie activiteiten vermijdt. In algemene zin is dit onderhoudend
aan psychische klachten omdat betrokkene daarmee zichzelf de mogelijkheid onthoud op positieve
ervaringen. Daarbij komt dat vermijding als coping op de korte termijn mogelijk effectief is,
echter juist op de lange termijn waarschijnlijk een toename van klachten geeft omdat negatieve
cognities en emoties niet meer voldoende getoetst worden aan de realiteit.
- Sociaal maatschappelijke factoren. Er is sprake van financiële zorgen in de vorm van schulden
die afbetaald worden en een laag inkomen. Daarnaast ervaart betrokkene verdriet over het verlies
van werk.
- Somatische factoren. Betrokkene ervaart verschillende pijnklachten in reactie op prikkels. In
het algemeen kan aanhoudende pijn onderhoudend zijn aan psychische klachten.
Met betrekking tot de objectiveerbaarheid van de klachten kom ik tot de volgende afweging. Uit de
meegezonden en opgevraagde informatie blijkt dat betrokkene sinds 2020 wordt behandeld onder de
diagnose depressie en een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis. In 2019 werd de behandeling
bij een neuro psychiatrisch expertisecentrum afgesloten met oa de differentiaal diagnostische
overweging van een somatische symptoomstoornis.
Voorgaande diagnoses kenmerken zich door periodes met een sombere stemming en verminderd genieten
(depressie), cognitieve achteruitgang ten opzichte van een eerder niveau van functioneren
(neurocognitieve stoornis) en excessieve gedachten, gevoelens of gedragingen samenhangend met
lichamelijke klachten of de hiermee gepaard gaande zorgen over de gezondheid (somatische
symptoomstoornis). Anamnestisch voldoet betrokkene heden gedeeltelijk aan deze beelden, waarbij
betrokkene de stemmingsklachten heden aangeeft als afgenomen, met name cognitieve klachten noemt en
kenmerken van een somatische symptoomstoornis ontkent. Gezien de score van 30 op de
symptoomvalidatietest is echter de vraag hoe betrouwbaar deze anamnese is. Een dergelijke score
vormt een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie. Deze indruk wordt versterkt door de ernst van
de cognitieve beperkingen die betrokkene claimt, welke niet als zodanig zichtbaar zijn bij het
psychiatrisch onderzoek. Zo geeft betrokkene aan concentratieklachten te ervaren bij alles, maar
dit was vrijwel niet zichtbaar. Ook vallen discrepanties op in functioneren. Zo vertelt betrokkene
aan de ene kant vriendinnen tot twee uur te kunnen ontmoeten, maar tegelijk beperkt taken als koken
uit te kunnen voeren in huis. Ook het feit dat betrokkene ondanks forse energetisch beperkingen en
pijnklachten een advies om SOLK-behandeling te onderzoeken afwijst is atypisch, immers het is niet uitgesloten dat hierbij nog winst te behalen valt. Daarnaast imponeert de presentatie van de vermoeidheidsklachten als nadrukkelijk. Als laatste is hierbij van belang te benoemen dat in het herhaalde neuropsychologisch onderzoek en in de twee
daarvoor uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken in 2018 en 2019 er problemen zijn met de
symptoomvaliditeit.
Gezien voorgaande mogen de klachten m.i. daarom niet zonder meer vertaald worden naar een
psychiatrische stoornis. De diagnose(s) depressie, neurocognitieve stoornis dan wel somatische
symptoomstoornis kan ik om die reden binnen het onderhavige onderzoek niet bevestigen noch
ontkennen. De algemene presentatie bij dit onderzoek geeft evenwel geen aanleiding om een ernstig
psychiatrisch ziektebeeld te veronderstellen, zoals bijvoorbeeld een – klinisch merkbare –
depressie of psychose. Gezien voorgaande adviseer ik om op basis van dit onderzoek de
gepresenteerde klachten vooral te interpreteren in het licht van aanpassingsproblematiek aan de
huidige situatie, waarbij verlies van werk en dag-invulling en de financiële situatie een rol
spelen. In termen van de DSM-classificatie is daarmee de
meeste passende classificatie een ongespecificeerde aanpassingsstoornis.”

3.12 Onder het kopje ‘DSM-classificatie’ heeft verweerder opnieuw de ongespecificeerde
aanpassingsstoornis vermeld.

3.13 Onder het kopje ‘Beantwoording van de vragen’ heeft verweerder op een vraag naar
de beperkingen van klaagster op verweerders vakgebied geantwoord:
“(…) In algemene zin is een aanpassingsstoornis op te vatten als problematiek die niet gepaard gaat
met ernstige beperkingen. In het geval van betrokkene lijkt de meest plausibele en consistente
beperking dan ook gelegen in de aggraverende klachtenpresentatie als zodanig, waarbij de neiging om
de huidige stressvolle omstandigheden te vertalen in een uitgebreid klachtenpatroon, zou kunnen
worden opgevat als een beperkte manier van
coping. Een dergelijke beperking zou gescoord kunnen worden binnen het item ‘overig’.”

3.14 Op de vraag of de klachten en beperkingen van klaagster er ook zouden zijn geweest of op enig
moment zouden zijn ontstaan als het auto-ongeval haar niet was overkomen, heeft verweerder
geantwoord:
“Deze vraag gaat naar de relatie tussen de heden door mij gevonden stoornis en het ongeval. Ik kan
deze vraag niet onderbouwt beantwoorden, gezien de problemen met de symptoomvaliditeit, waardoor de
door de behandelaar gehanteerde diagnoses en hypotheses op basis van dit onderzoek niet kunnen
worden aangetoond of uitgesloten. De door mij op basis van dit onderzoek gevonden meest
waarschijnlijke classificatie aanpassingsstoornis beschrijft aanpassingsproblematiek aan de huidige
stressvolle omstandigheden. Hoewel niet onaannemelijk dat het ongeval een factor is in het ontstaan
van de huidige omstandigheden is een uitspraak over de relatie met de gevonden stoornis gezien
bovenstaande m.i. te
speculatief.”


4. De klacht en de standpunten van partijen


4.1 De klacht heeft betrekking op het door verweerder uitgevoerde onderzoek en het daarvan
opgemaakte rapport. Klaagster verwijt verweerder dat:
1. de conclusie dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna ontstane
klachten, niet is onderbouwd dan wel onvoldoende gemotiveerd;
2. de conclusie dat sprake is van een aanpassingsstoornis (vrijwel geheel) is gebaseerd op de
uitkomsten van het neuropsychologische onderzoek en gaat daarmee uit van testresultaten van niet
gevalideerde cognitieve stoornissen;
3. de conclusie dat sprake is van een aggraverende klachtenpresentatie niet is geobjectiveerd en
niet kan worden onderbouwd met de weergegeven waarnemingen;
4. er sprake is van een ernstige diskwalificatie van de door klaagster ervaren gevolgen van het
ongeval, zoals deze volgen uit haar medisch dossier;
5. hij klaagster niet serieus genomen heeft en zij is ernstig door hem gegriefd;
6. hij zich bij zijn beoordeling onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de ongevalsgevolgen voor
klaagster en haar gezin.

4.2 Klaagster stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de uitkomsten van neuropsychologische
(symptoom)validiteitstests niet gebruikt mogen worden ter vaststelling van een psychiatrische
stoornis. Verweerder heeft dat wel gedaan, aldus klaagster, omdat zijn rapport ten onrechte zwaar
leunt op de uitgevoerde neuropsychologische onderzoeken. Zij voert aan dat de conclusies van
verweerder om die reden onjuist dan wel onvoldoende onderbouwd zijn.

4.3 Verweerder vindt dat de klacht ongegrond is. Zijn rapport voldoet volgens hem aan de daarvoor
geldende eisen. De slotsom dat sprake is van een ongespecificeerde aanpassingsstoornis is volgens
verweerder voldoende onderbouwd met de door hem genoemde gronden. Hij wijst daarbij met name op de
problemen rond de symptoomvaliditeit (zoals blijkend uit de uitgevoerde neuropsychologische
onderzoeken) en rond de objectiveerbaarheid van klaagsters klachten.

4.4 Wat klaagster en verweerder en hun gemachtigden overigens nog hebben aangevoerd, komt – voor
zover voor de beoordeling van belang – hierna aan de orde.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of verweerder bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft gehandeld op de
wijze die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk
handelende psychiater. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor zijn beroepsgroep
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden ten tijde van het klachtwaardig geachte
handelen.

5.2 Ten aanzien van de totstandkoming en de inhoud van een uitgebracht deskundigenrapport, gelden
volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) de
volgende criteria:
1. het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;

2. het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling
te beantwoorden;
3. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de
conclusies van het rapport steunen;
4. het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en
de geconsulteerde personen;
5. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Ten volle wordt getoetst of het onderzoek door de psychiater uit het oogpunt van vakkundigheid en
zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie is
de tuchtrechtelijke toets marginaal, dat wil zeggen dat het college beoordeelt of de arts in
redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.

Klachtonderdeel 1: de conclusie dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna
ontstane klachten, is niet onderbouwd dan wel onvoldoende gemotiveerd.
5.3 Dit klachtonderdeel gaat uit van de voorondersteling dat verweerder in zijn rapport de
conclusie heeft opgenomen dat een causale relatie ontbreekt tussen het ongeval en de daarna
ontstane klachten. Die vooronderstelling klopt niet. Op geen enkele plaats in het rapport is
vermeld dat een dergelijke causale relatie ontbreekt of bestaat. Integendeel; onder het kopje
‘Beantwoording van de vragen’, heeft verweerder op de vraag naar een dergelijk causaal verband
expliciet geantwoord (zie onder 3.14) die vraag niet te kunnen beantwoorden, omdat dat te
speculatief zou zijn. Dit klachtonderdeel is om die reden ongegrond.

Klachtonderdeel 2: de conclusie dat sprake is van een aanpassingsstoornis is (vrijwel geheel)
gebaseerd op de uitkomsten van het neuropsychologische onderzoek en gaat daarmee uit van
testresultaten van niet gevalideerde cognitieve stoornissen.
Klachtonderdeel 3: de conclusie dat sprake is van een aggraverende klachtenpresentatie is niet
geobjectiveerd en kan niet worden onderbouwd met de weergegeven waarnemingen.
5.4 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen tezamen, omdat zij beide als strekking hebben
dat verweerders rapport de toets aan de onder 5.1 genoemde vijf deelcriteria niet doorstaat. Voor
zover klaagster meent dat het rapport van verweerder niet de feiten, omstandigheden en bevindingen
vermeldt waarop het berust (deelcriterium 1), is dat onterecht. Het rapport voldoet aan die eis,
gelet op alles wat verweerder beschreven heeft over de door hem ingewonnen informatie, de
uitgevoerde onderzoekshandelingen, de daaruit gevolgde bevindingen en zijn overwegingen, zoals ook
blijkt uit wat is weergegeven onder
3.7 tot en met 3.14. Voor zover klaagster meent dat het rapport van verweerder niet voldoet aan
deelcriterium 4 (het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen) is dat op dezelfde gronden onjuist. Voor zover zij meent
dat verweerder de grenzen van zijn bevoegdheid te buiten is gegaan (deelcriterium 5) is ook dat
volgens het college onjuist. Immers verweerder heeft zich in zijn psychiatrische deskundigenrapport
uitgelaten over (neuro)psychiatrische aspecten die tot het vakgebied van verweerder behoren.

5.5 Het college is van oordeel dat de door verweerder gebruikte methode van onderzoek slechts ten
dele geschikt is om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden (deelcriterium 2). Ook is het
college van oordeel dat verweerder in het rapport in onvoldoende mate op inzichtelijke en
consistente wijze heeft uiteengezet op welke gronden de conclusies van zijn rapport steunen
(deelcriterium 3). Het college licht dat hierna nader toe.

5.6 In het rapport stelt verweerder dat de diagnoses depressie, neurocognitieve stoornis en
somatische symptoomstoornis niet te bevestigen zijn en ook niet te ontkennen. Verweerder maakt in
zijn motivering gebruik van de uitslag van een standaard afgenomen symptoomvaliditeitstest (SIMS),
en daarnaast van de uitslagen van validiteitstests zoals afgenomen in het kader van een aanvullend
verricht neuropsychologisch onderzoek. Op zich is het gebruik van neuropsychologische
validiteitstests in het aanvullende onderzoek mogelijk, mits de uitkomsten ervan op de juiste wijze
worden geïnterpreteerd en op de juiste wijze worden ingebed in het bredere psychiatrische
onderzoek. Verweerder geeft de afwijkende uitslag(en) van deze neuropsychologische
validiteitstest(s) een zeer prominente rol in zijn diagnostische afwegingen en de beantwoording van
de voorgelegde vraagstelling. Hij stelt dat de uitslag een sterke aanwijzing vormt voor
symptoomaggravatie en voegt hier enkele waarnemingen uit zijn rapportage aan toe die dit zouden
steunen. De rapportage vermeldt echter ook meerdere voorbeelden waaruit naar voren komt dat
klaagster haar klachten(beloop) genuanceerd weergeeft. Hoewel verweerder ter zitting wel aangegeven
heeft dat deze voorbeelden hem hebben doen twijfelen over het aanwezig zijn van symptoomaggravatie,
komt een afweging hierover niet ter sprake in de samenvatting en beschouwing. Op grond van het
verhandelde ter zitting is het college voorts gebleken dat verweerder onvoldoende op de hoogte is
van de relevante psychometrische testeigenschappen van de standaard gebruikte
symptoomvaliditeitstest (SIMS) en van de reikwijdte van de hieraan te verbinden conclusies. De
methode van onderzoek, een standaard screenende afname van de SIMS als enige
symptoomvaliditeitstest om vast te stellen of een patiënt symptomen, klachten en/of beperkingen op
een voldoende nauwkeurige manier presenteert, schiet naar het oordeel van het college tekort in
deze onderzoekscontext. Het feit dat verweerder in het onderhavige onderzoek de uitslag van de SIMS
heeft kunnen combineren met de uitkomsten van de validiteitstests die zijn afgenomen in het kader
van het aanvullend verrichte neuropsychologische onderzoek, maakt dat niet anders. Verweerder
beschouwt in zijn ‘Samenvatting en beschouwing’ immers de (sterk) verhoogde SIMS-score al zonder
meer als ‘een sterke aanwijzing voor symptoomaggravatie’, dus zonder andere onderzoeksgegevens –
zoals de uitkomsten van de overige validiteitstests en de overige bevindingen uit het psychiatrisch
onderzoek – daarin te betrekken. Daarbij is het naar het oordeel van het college belangrijk om in
het oog te houden dat het belangrijkste doel van neuropsychologische validiteitstests niet is om de
validiteit (geloofwaardigheid) van de onderzochte te beoordelen, maar om de validiteit van de
resultaten van andere neuropsychologische tests te kunnen beoordelen. Validiteit gaat om de mate
waarin een neuropsychologische test meet wat deze zou moeten meten.

5.7 Alhoewel verweerder concludeert dat vanwege de problemen met de symptoomvaliditeit de klachten
niet zonder meer vertaald mogen worden naar een psychiatrische stoornis, stelt verweerder dat de
bij het onderzoek gepresenteerde klachten wel passen bij de diagnose ongespecificeerde
aanpassingsstoornis (in termen van diagnostische classificatie volgens DSM-5), hetgeen ook een
psychiatrische stoornis is. Daarbij vermeldt hij niet waarom hij meent dat deze diagnose wel
gesteld kan worden, terwijl hij eerder tot de conclusie kwam dat er sprake is van
klachtenoverdrijving. Dit is voor het college niet navolgbaar. Ook de door verweerder ter zitting
gegeven uitleg dat de problemen met de symptoomvaliditeit gezien dienen te worden als uiting van ‘disadaptieve coping’ die past bij een ongespecificeerde aanpassingsstoornis, is een conclusie die naar het
oordeel van het college onvoldoende gedragen wordt door de bevindingen uit het onderzoek. Het had
op de weg van verweerder gelegen om in dit geval bijvoorbeeld hetero- anamnestische informatie te
verzamelen, teneinde zijn bevindingen in een bredere (differentiaal) diagnostische context te
kunnen plaatsen.

5.8 Op grond van het vorenstaande, in onderlinge samenhang bezien, komt het college tot het
oordeel dat het deskundigenrapport niet voldoet aan de genoemde deelcriteria 2 en
3. Enerzijds is de gebruikte methode van onderzoek slechts ten dele geschikt om de voorgelegde
vraagstelling te beantwoorden. Een (neuro)psychologisch onderzoek kan een belangrijke
(complementaire) bijdrage vormen bij (neuro)psychiatrische diagnostiek, maar is niet de enige
pijler waarop deze diagnostiek rust. Het belangrijkste doel van neuropsychologische
validiteitstests zou niet moeten zijn om de validiteit (geloofwaardigheid) van de onderzochte te
beoordelen, maar om de validiteit van de resultaten van andere neuropsychologische tests te kunnen
beoordelen. Anderzijds heeft verweerder zijn (differentiaal) diagnostische overwegingen tegen de
achtergrond van de ontoereikende neuropsychologische (symptoom)validiteit onvoldoende verhelderd.
Ook heeft hij nagelaten om in voldoende mate deze testuitslagen nader te verbinden met andere
elementen uit zijn psychiatrisch onderzoek en met elkaar af te wegen, en/of deze aan te vullen met
andere diagnostische bronnen (zoals hetero-anamnese). Hierdoor zijn de gronden waarop de conclusies
van het rapport steunen onvoldoende inzichtelijk en consistent. Het maken van een rechtstreekse
vertaalslag van een ontoereikende neuropsychologische (symptoom)validiteit naar een psychiatrische
conclusie met betrekking tot copingsmechanismen, zonder daarbij dit gegeven voldoende gemotiveerd
te verbinden met de overige context van het psychiatrisch onderzoek, dan wel het psychiatrisch
onderzoek op aangewezen punten te verdiepen, is naar het oordeel van het college onzorgvuldig en
daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn om die reden gegrond.

Klachtonderdeel 4: er is sprake van een ernstige diskwalificatie van de door klaagster ervaren
gevolgen van het ongeval, zoals deze volgen uit haar medische dossier.
Klachtonderdeel 5: verweerder heeft klaagster niet serieus genomen en zij is ernstig door hem
gegriefd.

5.9 Het college beoordeelt deze klachtonderdelen tezamen, omdat zij beide zijn gebaseerd op de
stelling van klaagster dat verweerder klaagster in zijn rapport aanwrijft dat zij haar klachten
opzettelijk overdrijft en dat zij bij de uitgevoerde tests opzettelijk heeft ondergepresteerd. Het
is begrijpelijk dat klaagster, die niet zonder meer bekend is met de door verweerder gebruikte
beroepstermen, de woorden ‘aggraveren’ en ‘onderpresteren’ heeft opgevat als termen waarmee haar
persoonlijk wordt verweten haar klachten erger voor te stellen dan ze zijn. Toch hebben die termen
niet die betekenis. Zij duiden enkel aan dat er een onverklaard verschil is tussen de
geobjectiveerde beperkingen die iemand heeft en de uitslag van een neuropsychologische
validiteitstest. Verweerder heeft dat ook terecht aan klaagster toegelicht tijdens het mondelinge
vooronderzoek.

5.10 Klaagster heeft nog gesteld dat het niet-serieus nemen door verweerder ook volgt uit de
woorden in het rapport van verweerder (onder het kopje ‘Psychiatrisch onderzoek’) dat zij aan het
einde van het gesprek met verweerder, dat 1,5 uur duurde, ‘enigszins vermoeid’ was. Klaagster stelt
dat zij aan het eind van dat gesprek uitgeput was. Daargelaten of de woorden ‘enigszins vermoeid’
een juiste weergave vormen van hoe klaagster zich destijds voelde, volgt uit het gebruik van die
woorden nog niet dat verweerder klaagster niet serieus heeft genomen. Onder het kopje ‘Samenvatting
en beschouwing’ van zijn rapport schrijft hij immers ook dat klaagster aan het einde van het
onderzoek een ‘vermoeidere’ indruk maakte. Ter zitting heeft verweerder toegelicht daarmee te
hebben aangeven dat hij heeft waargenomen dat het onderzoek klaagster veel energie kostte. Ook
gelet op de overige inhoud van het rapport, waarin verweerder klaagsters klachten en de wijze
waarop zij die beleeft uitvoerig heeft beschreven, kan niet worden gezegd dat verweerder haar niet
serieus heeft genomen. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn daarom ongegrond.

Klachtonderdeel 6: verweerder heeft zich bij zijn beoordeling onvoldoende rekenschap gegeven van de
ongevalsgevolgen voor klaagster en haar gezin.
5.11 Ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Verweerder was enkel gehouden om klaagsters blijvende
ongevalsgevolgen en haar eventuele mate van blijvende invaliditeit te onderzoeken. Uit zijn rapport
blijkt dat hij dat heeft gedaan. Het in kaart brengen van de ongevalsgevolgen voor klaagsters gezin
behoorde niet tot zijn opdracht en dat heeft hij ook niet gedaan, dus ook niet op een gebrekkige
wijze.

Slotsom
5.12 Uit het voorgaande volgt dat de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond zijn en dat de klacht voor
het overige ongegrond is.

Maatregel
5.13 Het college is van oordeel dat de wijze waarop verweerder het aan hem opgedragen onderzoek
heeft uitgevoerd en waarop hij tot zijn conclusie is gekomen, in aanmerkelijke mate strijdt met de
eisen die uit de hier toepasselijke beroepsnormen en professionele standaarden voortvloeien. Zelfs ter zitting heeft verweerder geen blijk gegeven van de juiste toepassing van die normen en standaarden. Het college weegt de ernst van verweerders tekortschieten en het zich niet realiseren daarvan af tegen het feit dat hij niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen en komt op grond van die afweging tot de oplegging van de maatregel van
berisping.

Publicatie
5.14 De beslissing zal ter publicatie worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en
Tijdschrift voor Neuropsychologie. Het belang daarvan is erin gelegen dat de kring van psychiaters
en (neuro)psychologen kennis nemen van wat in deze beslissing is overwogen over de betekenis van
neuropsychologisch onderzoek, (symptoom)validiteitstests daaronder begrepen, als onderdeel van
(neuro)psychiatrische diagnostiek.
De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties
herleidbare gegevens.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen
of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter
publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor
Neuropsychologie.

Deze beslissing is gegeven door R.A. Steenbergen, voorzitter, H.J.C. Smink, lid-jurist,
K.P. Grootens, R.J.M. Lardinois en P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door M. Karatepe, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M.
van den Berg Jeths-van Meerwijk op 16 april 2025.