ECLI:NL:TGZRSHE:2025:51 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6767
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:51 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-04-2025 |
Datum publicatie: | 17-04-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024/6767 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Psychiater wordt verweten dat zij het keuringsrapport naar aanleiding van vragen van het CBR heeft aangepast, zonder klager daarover te horen en hem te herkeuren.College: klacht gegrond ten aanzien van het niet horen van klager alvorens nieuw rapport uit te brengen. Onder de gegeven omstandigheden was het van belang klager te horen/spreken. Waarschuwing. Klacht voor het overige ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 16 april 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,
tegen
[C],
psychiater,
werkzaam in [D],
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. T.A.M. van Oosterhout, werkzaam in Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager heeft op 22 juli 2023 een psychiatrisch rijgeschiktheidsonderzoek ondergaan
in het
kader van een mededelingenprocedure (voorheen vorderingsprocedure), op verwijzing
van het Centraal
Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Een keurend arts en de psychiater hebben het
onderzoek
verricht. De conclusie van het rapport is dat “de anamnese betrouwbaar was en sprake
was van een
aannemelijke stopdatum drugsgebruik op 11 augustus 2022.” Het CBR heeft op 13 september
2023 aan de
psychiater om aanvullende informatie gevraagd. De psychiater heeft daarop het rapport
aangepast en
daarin vermeld: “Anamnese onbetrouwbaar, geen stopdatum drugsmisbruik”. Dit betekent
dat het CBR
gedurende een jaar na de datum geen verklaring van geschiktheid aan klager kan afgeven.
Het
rijbewijs van klager is daarmee ongeldig totdat hij na die periode mogelijk opnieuw
rijgeschikt
wordt bevonden.
1.2 De klacht houdt in dat de psychiater die aanpassing heeft gedaan, zonder klager
daarover te
horen en zonder hem te herkeuren. De psychiater heeft verweer gevoerd en verzoekt
de klacht
ongegrond te verklaren.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt de maatregel
van
waarschuwing op. Hierna licht het college dat toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 3 januari 2024;
- het verweerschrift, ontvangen op 4 april 2024;
- de brief van 25 april 2024 van de secretaris aan de gemachtigde van verweerster;
- de reactie van de gemachtigde van verweerster op de vragen van de secretaris,
ontvangen op 31
mei 2024;
- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek gehouden op 3 oktober 2024;
- de e-mail van 4 februari 2025, ontvangen van de gemachtigde van verweerster.
2.2 De zaak is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2025.
De partijen zijn
verschenen. De psychiater werd bijgestaan door haar gemachtigde. Klager en de psychiater
en haar
gemachtigde hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van de psychiater
heeft een
pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager werd op 10 augustus 2022 aangehouden wegens betrokkenheid bij een ongeval
en het in
bezit hebben van drugs of het rijden onder invloed van drugs, dan wel een vermoeden
daarvan. De bij
hem afgenomen speekseltest was positief voor amfetamine en uit het bloedonderzoek
bleek dat klager
een amfetaminegehalte in zijn bloed had van 700 microgram per liter. In verband
daarmee werd klager
op 22 juli 2023 opgeroepen door het Bureau Rijbewijskeuringen (hierna: BRK) voor
een psychiatrisch
rijgeschiktheidsonderzoek in het kader van een mededelingenprocedure. Dat is een
onderzoek naar
rijgeschiktheid dat wordt gestart naar aanleiding van een melding (van, in dit geval,
de politie),
op grond van de artikelen 130-134a van de Wegenverkeerswet.
3.2 Een keurend arts en de psychiater hebben dit onderzoek uitgevoerd. De keurend
arts heeft het
somatische deel van het onderzoek gedaan, waarbij hij handelde onder supervisie
van de psychiater.
Hij heeft het conceptrapport opgesteld en doorgeleid aan de psychiater, die vervolgens
de rest van
het onderzoek heeft uitgevoerd.
3.3 Op 28 augustus 2023 heeft klager een brief ontvangen met het rapport. In de
brief werd een
toelichting gegeven over de rechten van klager, zoals onder meer het blokkeringsrecht
en de
mogelijkheid van herkeuring. In het rapport werd onder meer, voor zover hier relevant,
de volgende
bevinding vastgesteld (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“Bij de aanhouding van 22-08-2022 bleek uit bloedonderzoek 700 ug/l amfetamine te
zitten.
Betrokkenen ontkent andere drugs dan methylfenidaat te gebruiken. Dit is een aanwijzing
voor een
onbetrouwbare drug anamnese, omdat gebruik van methylfenidaat geen positieve bloedtest
oplevert
voor amfetamine. Er moet dus gebruik van amfetamine zijn op de dag van de aanhouding.
Dit is een
aanwijzing voor een stoornis in gebruik van amfetamine.
Beschouwing:
Beschouwend kan er naar onze mening gesteld worden dat er onvoldoende aanwijzingen
aanwezig zijn om
te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding d.d. 10 augustus
2022 sprake was
van een stoornis in druggebruik volgens de DSM-5, maar dat wel op basis van alle
relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugmisbruik gesteld kan worden.
Drugsmisbruik gestopt?
Anamnestisch is het druggebruik na de aanhouding anders dan gebruik van methylfenidaat
niet
veranderd.
Het labonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor drugmisbruik.
Concluderend lijkt het aannemelijk dat het drugmisbruik is gestopt sinds 11-08-2022.”
Klager heeft zich op 29 augustus 2023 met het rapport akkoord verklaard.
3.4 Op 13 september 2023 ontving de psychiater een brief van het CBR, waarin om
nadere informatie
wordt gevraagd, om op zorgvuldige wijze een besluit te kunnen nemen. In deze brief
stelt de
CBR-arts drie vragen aan de psychiater:
“(…)
1. In de beschouwing heeft u één relevante bevinding benoemd waarbij u de diagnose
drugsmisbruik
heeft gesteld. Ik kan niet geheel volgen waarom u de diagnose heeft gesteld op basis
van één
afwijkende bevinding. Zijn er volgens u nog andere relevante bevindingen?
2. Betrokkene vertelt dat hij ten tijde van de laatste aanhouding (…) zich goed in
staat voelde te
rijden en zich niet onder invloed voelde tijdens het rijden. Het starten en wegrijden
ging goed.
Hij had 2 km gereden en werd aangehouden wegens betrokkenheid bij een ongeval. Uit
de mededeling
blijkt dat de verbalisant de volgende kenmerken heeft geobjectiveerd: vergrote pupil,
onrustig
gedrag/bewegingsdrang. Kunt u nader toelichten wat u hiervan vindt? Kunt u onderbouwen
waarom er of
wel of geen sprake is van tolerantie.
3. Verder geeft u aan: “Anamnestisch is het druggebruik na de aanhouding anders dan
gebruik van
methylfenidaat niet veranderd. Het labonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor
drugmisbruik.
Concluderend lijkt het aannemelijk dat het drugmisbruik is gestopt sinds 11-08-2022.”
Ik kan u
hierbij niet geheel volgen. U vermeldt eerder namelijk dat het gebruik van methylfenidaat
geen
positieve bloedtest zou moeten opleveren voor amfetamine. Dat is volgens u een aanwijzing
voor een
stoornis in gebruik van amfetamine. Zou u daarom nader kunnen toelichten waarom
een stopdatum heeft
gesteld terwijl het gebruik niet is veranderd? Kunt u tevens toelichten waarom u
deze overwegingen
heeft gebaseerd op het gebruik van methylfenidaat?
(…)”
3.5 Op 13 september 2023 ontving klager een brief van het CBR waarin hij op de
hoogte werd
gesteld van de toelichtingsaanvraag aan de psychiater van dezelfde datum. In die
brief zijn de
toelichtingsvragen niet benoemd. Klager heeft bij het CBR de toelichtingsvragen
opgevraagd en heeft
vervolgens de brief van het CBR ontvangen met de toelichtingsvragen aan de psychiater.
Op 10
oktober 2023 verzocht klager per e-mail aan het BRK om zijn zaak zo spoedig mogelijk
te behandelen “Gezien de noodzaak betreffende teruggave rijbewijs”.
3.6 Vervolgens ontving klager een brief van 12 oktober 2023, waarin het BRK meldde
dat het CBR om
aanvulling had gevraagd en dat de psychiater daarop haar rapport had aangepast.
Het gecorrigeerde
rapport was ter inzage bij de brief gevoegd, waarbij in de toelichting van de brief
is gewezen op
de rechten en plichten rond het keuringsonderzoek.
3.7 Eén van de vragen behorende bij de DSM-5-criteria is in deze gecorrigeerde versie
met ‘Ja’
beantwoord, met de toelichting: “betrokkene is bekend met ADHD en gebruikt methylfenidaat
en weet
dat drugs gebruik hierbij wordt ontraden. Desondanks was er sprake van drugsgebruik.”
De volgende
vraag, luidend “Betrokkene voelde zich (t.t.v. de laatste aanhouding) goed in staat
te rijden onder
invloed van drugs”, is eveneens met ‘Ja’ beantwoord.
3.8 In de psychiatrische diagnose en samenvattende beschouwing zijn eveneens aanpassingen
gedaan.
In de beschouwing staat nu vermeld: “Beschouwend kan naar onze mening gesteld worden
dat er
onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde
van de laatste
aanhouding d.d. 10 augustus 2022 sprake was van een stoornis in druggebruik volgens
de DSM-5, maar
dat wel op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugmisbruik
gesteld kan
worden.
Drugsmisbruik gestopt?
M.b.t. de remissie datum wordt als volgt overwogen:
Anamnestisch is het druggebruik na de aanhouding anders dan gebruik van methylfenidaat
niet
veranderd. Het labonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor drugmisbruik. Er bestaat
geen
kruisreactie tussen methylfenidaat/ (…) en amfetamine, waardoor bij gebruik van
methylfenidaat geen
positieve urine test voor amfetamine oplevert. Betrokkene ontkent het gebruik van
amfetamine
terwijl het gebruik wel bewezen is. Dit soort type keuringen zijn sterk afhankelijk
van de
betrouwbaarheid van de anamnese. Daar lijkt hier geen sprake van te zijn, en kunnen
wij, derhalve,
geen stopdatum kunnen vaststellen.”
3.9 Klager is in de brief van 12 oktober 2023 opnieuw op zijn rechten en plichten
gewezen. Hij
heeft geen gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht, noch heeft hij om herkeuring
verzocht of op
andere wijze gereageerd.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klager verwijt de psychiater dat zij:
1. naar aanleiding van vragen van het CBR het keuringsrapport heeft aangepast;
2. dit heeft gedaan zonder klager te horen;
3. dit heeft gedaan zonder klager te herkeuren.
4.2 De psychiater heeft verweer gevoerd en het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen. Wat klager
en
verweerster en haar gemachtigde overigens nog hebben aangevoerd, komt – voor zover
voor de
beoordeling van belang – hierna aan de orde.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de beroepsnormen en andere professionele standaarden die voor
de zorgverlener
gelden ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen.
Klachtonderdeel 1) de psychiater heeft naar aanleiding van de vragen van het CBR het
keuringsrapport aangepast. Klachtonderdelen 2) de psychiater had klager moeten horen
en
3) de psychiater had klager moeten herkeuren.
5.2 Vanwege de nauwe onderlinge samenhang zal het college deze drie klachtonderdelen
gezamenlijk
behandelen.
5.3 Het college dient te beoordelen of de psychiater haar gecorrigeerde rapport
heeft mogen
opstellen zonder klager te horen of te herkeuren, gelet op de wijzigingen die in
dat rapport zijn
doorgevoerd ten opzichte van het aanvankelijke rapport en gezien de gronden waarop
die wijzigingen
zijn gebaseerd. Klager stelt dat de psychiater dat niet mocht. De psychiater stelt
dat zij dat wel
mocht, omdat het hier niet om nieuwe feiten ging, maar slechts om de interpretatie
van de al
bekende feiten en om de correctie van slordigheden. Ook de extra informatie die
zij na het
uitbrengen van het aanvankelijke rapport ontving over de waarnemingen die de verbalisant
had
gedaan, vormden volgens haar geen aanleiding om anders te handelen.
5.4 Het college is van oordeel dat de psychiater de voor haar geldende beroepsnormen
heeft
geschonden door klager niet te horen, alvorens haar gecorrigeerde rapport uit te
brengen. Het is in
het algemeen niet zonder meer klachtwaardig wanneer, zonder die gelegenheid, een
slordigheid in een
rapport wordt hersteld of wanneer een conclusie in een rapport wordt aangevuld of
bijgesteld op
grond van de professionele heroverweging van de bekende feiten. In dit geval is
het echter niet bij
die wijzigingen gebleven.
Aan de psychiater zijn na de opstelling van haar aanvankelijke rapport namelijk
relevante nieuwe
feiten bekend geworden: de informatie die de verbalisant had genoteerd in het proces-verbaal,
zoals
verwoord in de CBR-brief van 13 september 2023. Die informatie bevestigde haar
onderzoeksbevindingen dat de herhaalde ontkenning van klager amfetamine te hebben
gebruikt niet
klopte. Die bevestiging was voor de psychiater zo sterk dat het aanleiding vormde
haar conclusie te
wijzigen en niet langer een stopdatum te noemen.
Daarbij lag het voor de hand aan te nemen dat die wijziging voor klager het verschil
kon maken
tussen het terugkrijgen van zijn rijbewijs en het ingehouden blijven daarvan.
5.5 Juist daarin was naar het oordeel van het college ook het belang gelegen om
met klager te
bespreken dat het rapport was aangepast, welke wijzigingen zij had aangebracht en
klager daarbij
opnieuw te wijzen op zijn rechten conform de richtlijn ‘Drugsmisbruik in het kader
van
rijgeschiktheidskeuringen’ van de Federatie Medisch Specialisten (februari 2022).
De psychiater had
ook haar vermoedens dienen te bespreken dat sprake was van tegenstrijdige informatie.
Klager had
dan de gelegenheid gekregen om de psychiater, zoals hij ter zitting heeft toegelicht,
erop te
wijzen dat het voor de weging van de bedoelde informatie volgens hem van belang
was te weten dat
hij niet de veroorzaker maar het slachtoffer van de aanrijding was, dat hij met
zijn motor onder de
vangrail was geschoven en dat hij door de schrik geheel uit zijn doen was toen hij
door de
verbalisant gehoord werd, iets wat haar eerder niet bekend was. Deze zorgvuldigheid
wordt ook van
de rapporteur gevraagd door de hier toepasselijke NVMSR-richtlijn ‘Medisch-specialistische
rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband’ (april 2016).
5.6 Op grond van het voorgaande had van de psychiater mogen worden verlangd dat
zij klager naar
aanleiding van de extra informatie had uitgenodigd gehoord te worden en van dat
horen verslag had
gedaan in haar uiteindelijke rapport, ongeacht of dat tot een andere (of anders
onderbouwde)
slotsom had geleid zoals nu het geval is. Dat klager daarbij ook een herkeuring
had dienen te
ondergaan, is door klager niet nader onderbouwd en het college is niet van oordeel
dat de
psychiater daartoe had moeten overgaan.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel 2 gegrond is en de
klachtonderdelen 1 en 3 ongegrond.
Maatregel
5.8 Nu klachtonderdeel 2 gegrond is, omdat de psychiater klager niet in de gelegenheid
heeft
gesteld om gehoord te worden over de aanvullende relevante nieuwe informatie alvorens
het rapport
aan te passen, en de psychiater er onvoldoende blijk van heeft gegeven dat haar
handelwijze op dit
punt anders had gekund en gemoeten, zal het college de psychiater daarvoor een maatregel
opleggen.
Het college is van oordeel dat een waarschuwing daarvoor een passende maatregel
is en zij legt die
aan de psychiater op.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel 2 gegrond;
- legt de psychiater daarvoor de maatregel op van waarschuwing;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door R.A. Steenbergen, voorzitter, H.J.C. Smink, lid-jurist,
R.J.M. Lardinois, K.P. Grootens en P.D. Meesters, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
M. Karatepe, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 16 april 2025.