ECLI:NL:TGZRSHE:2025:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5500
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2025 |
Datum publicatie: | 08-01-2025 |
Zaaknummer(s): | H2023/5500 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Arts wordt verweten dat hij in zijn deskundigenrapportage leidraad, richtlijn en model geldend in civiele zaken niet heeft gevolgd, dat hij onvolledig onderzoek heeft gedaan en vooringenomen en partijdig was. Ook wordt hem verweten geen antwoord te hebben gegeven op de 34 vragen van klager. Enkele regels van leidraad niet in acht genomen. Rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Geen oordeel over de vraag of er beter had kunnen worden onderzocht en gerapporteerd. Vooringenomenheid of partijdigheid kan niet worden vastgesteld. Geen verplichting om alle vragen te beantwoorden. Voldoende inzichtelijk gemaakt wat de vragen waren en hoe daarmee is omgegaan. Gedeeltelijk gegrond. Geen maatregel. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’S-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 8 januari 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,
gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld, werkzaam in Bergen op Zoom,
tegen
[C],
klinisch geriater
werkzaam in [D],
verweerder, hierna ook: de arts,
gemachtigde: mr. drs. S. Slabbers, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is niet tevreden over het deskundigenrapport dat verweerder in opdracht
van de rechtbank over zijn vader heeft geschreven.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft gehandeld en de klacht deels gegrond is. Het college acht het opleggen van een
maatregel echter niet doelmatig. Hierna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 maart 2023;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 3 november 2023 gehouden mondeling vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van klager van 31 oktober 2024, ontvangen op 1 november
2024, met de bijlagen.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 18 november 2024. De partijen
zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden
hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Er liep een geschil tussen klager en zijn broer bij de rechtbank. Een vraag
die voorlag
was of hun vader ten tijde van het opmaken van zijn testament wilsbekwaam was. De
rechtbank heeft verweerder benoemd als deskundige en verweerder heeft een rapport
uitgebracht. Ten tijde van het onderzoek door verweerder was de vader al overleden.
3.2 Verweerder heeft geconcludeerd dat bij de vader ten tijde van het opmaken van
het testament sprake was van een geestelijke stoornis en dat deze geestelijke stoornis
een redelijke waardering van de bij het opmaken van het testament betrokken belangen
heeft belet. De rechtbank heeft verweerder gevolgd in zijn conclusie. De broer van
klager is in het gelijk gesteld. Er is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof,
waarop ten tijde van de mondelinge behandeling in deze zaak nog niet is beslist.
4. De klacht en de reactie van de arts
4.1 Klager verwijt de arts dat hij:
a) leidraad, richtlijn en model geldend in de civiele procedure niet heeft gevolgd;
b) onvolledig onderzoek heeft gedaan en heeft toegewerkt naar een eindconclusie;
c) vooringenomen en partijdig was;
d) 34 relevante vragen niet wilde beantwoorden.
4.2 De arts heeft het college verzocht de klachtonderdelen b, c en d ongegrond te
verklaren. De arts heeft met betrekking tot klachtonderdeel a erkend dat hij de regels
60 en 61 van de ‘Leidraad deskundigen in civiele zaken’ (hierna ook: de leidraad)
niet in acht heeft genomen, maar verzoekt om geen maatregel op te leggen.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arts. Bij de beoordeling
wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener ten tijde van het klachtwaardig
geachte handelen geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een
zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk
verwijt.
5.2 Daarnaast zijn er eisen die volgens vaste jurisprudentie aan een rapportage
worden gesteld: 1) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop
het berust; 2) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om
de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden; 3) In het rapport wordt op inzichtelijke
en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
4) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en de geconsulteerde personen; 5) De rapporteur blijft binnen de grenzen
van zijn deskundigheid.
5.3 Het college toetst ten volle of het onderzoek door verweerder uit het oogpunt
van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan.
Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of verweerder in redelijkheid
tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Het college toetst uitdrukkelijk niet of verweerder
tot de conclusie had moeten komen dat er geen sprake was van een geestelijke stoornis
– en dus van wilsbekwaamheid – bij de vader van klager. Anders gezegd: het college
gaat het deskundigenonderzoek niet overdoen. Het is immers niet aan het college om
tot een dergelijke beoordeling te komen. Het college toetst evenmin of het rapport
beter geschreven had kunnen worden.
Klachtonderdelen b, c en d
5.4 Het college is van oordeel dat de klachtonderdelen b, c en d gezamenlijk kunnen
worden behandeld.
5.5 De gemachtigde van klager heeft tijdens het mondeling vooronderzoek en de zitting
aangegeven dat het niet beantwoorden van de vragen (klachtonderdeel d) klager zwaar
valt. Volgens klager had verweerder op alle 34 vragen moeten reageren of moeten aangeven
waarom hij daar niet op reageerde.
5.6 Verweerder heeft hiertegen ingebracht dat hij de vragen van klager naar aanleiding
van het concept-rapport als bijlage in het definitieve rapport heeft opgenomen en
dat hij in het rapport heeft vermeld wat hij met de vragen heeft gedaan. Hiermee heeft
verweerder zijns inziens voldaan aan zijn plicht als rapporteur.
5.7 Het college is van oordeel dat verweerder in zijn rapport voldoende inzichtelijk
heeft gemaakt wat de vragen van klager waren en hoe verweerder daar mee om is gegaan.
Daarmee heeft verweerder voldaan aan de eisen die het tuchtrecht aan een rapportage
stelt. In zijn rapport vermeldt verweerder immers onder de paragraaf ‘Werkwijze’:
“(…) Op 15 januari 2022 heeft de advocaat van zoon [klager] 34 opmerkingen en vragen
per mail gezonden (bijlage 21). Hetgeen ik als onderzoeker voor het beantwoorden van
de vragen van de Rechtbank van toepassing heb geacht, is vanuit deze opmerkingen en
vragen ingepast in het definitieve verslag. Verwerkt in de rapportage zijn vragen
7; 26, 27 (tekst aangepast); niet verwerkt de vragen 1-6; 8-25; 28-34. (…)”
Het college volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder alle vragen had moeten
beantwoorden of had moeten aangeven waarom hij ze niet beantwoordt. Verweerder kon
volstaan met het beantwoorden van de vragen die naar zijn oordeel vallen binnen de
reikwijdte van de door de rechtbank gestelde vragen. Naar het oordeel van het college
rust op verweerder, noch vanuit de leidraad noch vanuit de onder 5.2 weergegeven criteria,
een verplichting om alle door klager gestelde vragen te beantwoorden.
Verweerder heeft ook in het antwoord op de vierde door de rechtbank gestelde vraag
(“Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door
de rechtbank te nemen beslissing?”) blijk gegeven van het serieus nemen en meewegen
van de opmerkingen van klager en diens broer. Dit beschrijft verweerder ook in zijn
werkwijze:
“De elkaar op meerdere gebieden tegensprekende verklaringen van [klager] en [zijn
broer] (bijlage 21 en 22) hebben zorggedragen voor nuancering van het antwoord op
vraag 4. (…)”.
5.8 Klager verwijt verweerder dat hij onvolledig onderzoek heeft gedaan en heeft
toegewerkt naar een eindconclusie (klachtonderdeel b). Het college overweegt dat verweerder
zijn werkwijze in het rapport heeft beschreven. Samengevat heeft verweerder gesproken
met klager en diens broer en kennisgenomen van het procesdossier, het medisch dossier
en de reactie van klager op zijn concept-rapport. De vader van klager was reeds overleden
en dus moest verweerder het doen met deze overige (medische) bronnen. Verweerder benoemt
in het rapport de bijlagen waarop de uitkomst van zijn deskundigenonderzoek is gebaseerd.
Voorts beschrijft verweerder relevante onderwerpen die leiden tot de uitkomst. Op
pagina 10 tot en met 12 heeft verweerder onder de paragraaf ’conclusies en antwoorden’
de vier vragen van de rechtbank beantwoord. Anders dan door klager is aangevoerd,
laat verweerder naar het oordeel van het college voldoende zien op welke bronnen en
gronden zijn conclusies zijn gebaseerd. Dat verweerder niet alle vragen van klager
heeft beantwoord is voor klager weliswaar hinderlijk, maar hierboven heeft het college
overwogen dat verweerder daartoe ook niet verplicht was. Zoals eerder overwogen, treedt
het college niet in de inhoud van de conclusies en antwoorden van verweerder en beoordeelt
het college ook niet of er beter had kunnen worden onderzocht en gerapporteerd.
5.9 Klager verwijt verweerder dat hij vooringenomen en partijdig was (klachtonderdeel
c).
De partijdigheid is een subjectief bezwaar van klager dat, zo begrijpt het college,
mede wordt gevoed door de wijze van verslaglegging door verweerder. Voor het college
komt niet vast te staan dat verweerder zijn conclusie op voorhand had getrokken. Het
gegeven dat het gesprek met de broer van klager langer duurde dan het gesprek met
klager kan niet leiden tot de conclusie dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden,
zoals klager stelt, noch dat er sprake is van partijdigheid. De stelling dat verweerder
door de broer van klager emotioneel is beïnvloed waardoor antipathie tegen klager
zou zijn ontstaan en een neutraal en objectief oordeel niet meer mogelijk was, wordt
door verweerder betwist. Dat deze verwijten juist zijn, is het college niet gebleken
uit de rapportage of uit het onderzoek wat daaraan ten grondslag heeft gelegen.
5.10 Naar het oordeel van het college voldoet de rapportage aan de eisen zoals overwogen
onder 5.2. De toets van het college leidt niet tot de conclusie dat het onderzoek
door verweerder uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke
toets der kritiek niet kan doorstaan. De klachtonderdelen b, c en d zullen ongegrond
worden verklaard.
Klachtonderdeel a) het niet volgen van de leidraad, richtlijn en model geldend in
de civiele procedure
5.11 Bij rechterlijke uitspraak is verweerder tot deskundige benoemd. De ‘Leidraad
deskundigen in civiele zaken’ heeft tot doel de deskundige informatie te verschaffen
die belangrijk is voor het onderzoek en het rapport. Onder paragraaf 7 van de leidraad,
getiteld ‘Processtukken en andere stukken’, staan onder meer de artikelen 60 en 61:
“60. Als u daarnaast nog kopieën van andere zaaksgebonden stukken wenst, kunt u deze
bij ieder van de partijen opvragen. Zij zijn in beginsel verplicht hieraan medewerking
te verlenen. Ontstaan hierover problemen, dan kunt u de Contactpersoon benaderen.
Partijen kunnen u ook op eigen initiatief stukken toezenden en u verzoeken deze te
betrekken in het onderzoek. U duidt in het deskundigenbericht kort de stukken aan
die partijen u hebben toegezonden in aanvulling op de processtukken. In het model
deskundigenbericht is daarvoor een plaats ingeruimd (…).
61. Als partijen op uw verzoek of op eigen initiatief stukken aan u toezenden, zijn
zij verplicht een kopie daarvan aan de wederpartij te doen toekomen. U wordt verzocht
steeds te bezien of zij in hun brief aan u vermelden dat zij dat hebben gedaan en
hen zonodig op deze verplichting te wijzen. Wordt een eventueel verzuim door een partij
daarna niet hersteld, dan mag u in het deskundigenbericht geen acht slaan op het stuk
dat alleen aan u is toegezonden en niet aan de wederpartij. U vermeldt dat in het
deskundigenbericht. Een en ander houdt verband met het beginsel van hoor en wederhoor.”
5.12 Het verwijt dat verweerder de leidraad op deze punten niet heeft gevolgd, treft
doel. Verweerder heeft erkend dat hij de artikelen 60 en 61 van de leidraad niet in
acht heeft genomen. Het college is van oordeel dat met name het naleven van artikel
61 een algemeen beginsel van behoorlijk proces schendt, namelijk het beginsel van
hoor en wederhoor. Dit beginsel is van belang voor de volledigheid van de waarheidsvinding
(het vaststellen van de feiten) en voor de evenwichtigheid van de beoordeling (het
waarderen van de feiten).
5.13 De overige punten uit dit klachtonderdeel heeft verweerder gemotiveerd betwist.
Het college is van oordeel dat niet is vast komen te staan noch is gebleken dat verweerder
voor het overige de leidraad, het aangehaalde model en de richtlijn niet heeft gevolgd.
5.14 Het college zal dit klachtonderdeel gegrond verklaren voor zover het ziet op
het niet volgen van de leidraad, zoals onder 5.12 overwogen.
Slotsom
5.15 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel a gedeeltelijk gegrond
is en de andere klachtonderdelen ongegrond. Geen maatregel
5.16
Verweerder heeft erkend dat hij regels van de leidraad niet in acht heeft genomen.
Hij heeft aangegeven dit voortaan wel te doen en daarmee anders te zullen gaan werken.
Verweerder is bezig met het organiseren van een lezing over de leidraad om te bevorderen
dat de daarin opgenomen regels in acht worden genomen. Deze erkenning en dit inzicht
maakt dat het college van oordeel is dat het opleggen van een maatregel niet doelmatig
is.
6.
De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdeel a deels gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J. Iding, voorzitter, M.J.H.A. Venner-Lijten, lid-jurist,
J.I. Eikelboom, J.W.M. van Ameijde en A.J.J.M. Keijzer-van Laarhoven, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op 8 januari 2025.