ECLI:NL:TGZRSHE:2025:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7272

ECLI: ECLI:NL:TGZRSHE:2025:48
Datum uitspraak: 16-04-2025
Datum publicatie: 16-04-2025
Zaaknummer(s): H2024/7272
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht. Huisarts wordt in verband met een euthanasieverzoek onvoldoende en warrige communicatie over de gezondheidstoestand van de patiënte verweten, onvoldoende bereikbaar en beschikbaar zijn, onduidelijke verslaglegging en het in strijd met de wens van patiënte niet uitvoeren van euthanasie. Door patiënte opgesteld behandelverbod. Beoordeling en herbeoordeling van de gezondheidstoestand van patiënte en het te voeren beleid. De verwarring van klager op dit punt is te begrijpen, maar dat wil niet zeggen dat sprake is van onzorgvuldig handelen. Uitgangspunt is dat medisch dossier een juiste weergave is van wat is genoteerd en besproken, tenzij er aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Die aanwijzingen zijn er niet. Onvoldoende onderbouwing dat huisarts niet bereikbaar en beschikbaar zou zijn. Medisch dossier is voldoende helder en duidelijk. Euthanasiewens van patiënte is wel degelijk serieus genomen. Terechte beslissing om euthanasie niet uit te voeren en geheel in lijn met de geldende richtlijnen.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing in raadkamer van 16 april 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klager,

tegen

[C],

huisarts,
destijds werkzaam in [B], verweerster, hierna ook: de huisarts,
gemachtigde: mr. H.B.M. Vrieling, werkzaam in Utrecht.


1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De echtgenote van klager (verder: de patiënte) was ernstig ziek en had gevraagd om
euthanasie. Daarop heeft de huisarts van de patiënte het euthanasietraject ingezet. Klager verwijt
de huisarts dat zij onvoldoende en warrig heeft gecommuniceerd over de gezondheidstoestand van de
patiënte. Ook verwijt hij de huisarts dat zij onvoldoende bereikbaar en beschikbaar was, een
onduidelijke verslaglegging heeft en geen euthanasie heeft uitgevoerd bij de patiënte.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze
beslissing is gekomen.

2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 juni 2024;
- de brief van 18 juli 2024 van de secretaris aan klager;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- de brief van 25 juli 2024 van de secretaris aan klager;
- het verweerschrift met de bijlagen.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 De patiënte (geboren in 1945) stond ingeschreven in de huisartsenpraktijk van verweerster.
Door de patiënte is op 5 augustus 2020 een “Volmacht medische besluitvorming & beslissingen”
ondertekend. Ook heeft zij op die datum een behandelverbod en -gebod opgesteld. Hierin staat onder
meer (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven): “Ik wil geen actieve
euthanasie. Te weten op uur X wordt mij, bij bewust zijn of volledige onbewust zijn, een spuitje of
infuus gegeven waarna ik kort daarna overlijd. Wat ik wil is op uur X, bij bewust zijn of volledige
onbewust zijn, inslaap gebracht te worden en door verhoging van medicijnen, zoals bv morfine, na
een aantal uren tot maximaal 2 dagen te overlijden. Feitelijk palliatieve zorg bij ondragelijk
lijden.”

3.2 Op 15 januari 2024 kwam de patiënte op het spreekuur van verweerster om levenseinde- en
behandelwensen te bespreken. In het dossier noteerde verweerster: “Gesprek
levenseinde/behandelwensen besproken, palliatieve sedatie echt in terminale fase (levensverwachting
<2 wk). onze hulp bij actieve levensbeeindiging zou in de vorm van
euthanasie kunnen zijn of begeleiden bij stoppen met eten en drinken. met dit laatste slechte
ervaringen bij moeder. uitleg euthanasie moet altijd aan zorgvuldigheidseisen voldoen. gaat zich er
verder in verdiepen en komt er indien gewenst op terug.”

3.3 Op 27 februari 2024 ondertekende de patiënte een aanvulling op het eerder opgestelde
behandelverbod, waarin onder meer is opgenomen:”Formele palliatieve sedatie kan dan kennelijk niet,
omdat er dan geen kans op een natuurlijk overlijden is binnen 14 dagen. Ik vind dat een enorme
betutteling van mijn eigen wil.” Als laatste zin staat daarin
vermeld: “In een dergelijke omstandigheid vind ik dat geen aanvaardbaar leven meer. Ik wil dan
afscheid nemen van het leven doormiddel van passieve euthanasie.” Naar aanleiding van deze
aanvulling op het behandelverbod, legde de huisarts op 18 maart 2024 een visite af bij de patiënte.
In het dossier noteerde de huisarts:
“S visite tav aanvulling op behandelwensen; in aanvulling in corr staat dat ze geen
‘actieve euthanasie’ wil. geeft echter aan dit wel te willen. (…) heeft vragen over het
euthanasieproces.(…) ook verdere behandelwensen besproken (…).
E ACP: niet reanimeren, geen ziekenhuisopname. euthanasiewens. uitgebreid
gesproken. (…) proces rondom euthanasie besproken, zorgvuldigheideisen en P consultatie scen
arts. aangegeven dat rugklachten nu niet uitzichtloos zijn,
verwachting is dat dit na 6wk stuk beter zal gaan. afgesproken om na 4-6wk stand van zaken te
evalueren. als haar euthanasiewens actueel blijft is consultatie scen arts mogelijk, dit advies is
leidend.”

3.4 Op 19 maart 2024 ondertekende de patiënte opnieuw een aanvullend behandelverbod, waarin zij
als laatste zin opnam: “Ik wil een einde aan mijn leven via euthanasie.” In een telefoongesprek met
de huisarts op 28 maart 2024 gaf de patiënte aan dat zij bij haar euthanasieverzoek blijft.

3.5 Op 4 april 2024 heeft de dienstdoende huisarts van de huisartsenpost een huisbezoek aan de
patiënte afgelegd. Tijdens dit gesprek vertelde zij dat er bij de patiënte sprake was van
uitgezaaide darmkanker.

3.6 Vanwege de snelle achteruitgang van de patiënte gaf de huisarts tijdens een huisbezoek op
vrijdag 5 april 2024 aan dat er geen tijd meer was om alle stappen van het euthanasietraject te
doorlopen. De patiënte ging ermee akkoord dat het beleid op comfort werd gericht. In het medisch
dossier staat hierover vermeld: “(…) beleid gericht op comfort. sc morfine besproken ivm moeite met
pillen slikken nu/misselijkheid. weer reeds 1x 10mg morfine sc toegediend. uitleg hiermee dus geen
euthanasietraject.” Na advies van een specialistisch team werd een morfinepomp bij de patiënte
geplaatst.

3.7 Op zondagochtend 7 april 2024 bracht een arts van de huisartsenpost een bezoek aan de
patiënte. Tijdens dit bezoek verzocht de familie om palliatieve sedatie. De arts vond dat er op dat
moment geen indicatie was voor palliatieve sedatie vanwege het ontbreken van een refractair
symptoom. Na overleg tussen de arts en verweerster, bevestigde verweerster dit standpunt van de
arts.

3.8 Op maandag 8 april 2024 legde de huisarts opnieuw een huisbezoek af en constateerde dat
sprake was van een terminale situatie. Met de familie besprak zij het te voeren beleid en noteerde
in het dossier: “Naast de palliatieve situatie van mw., lijkt ook onduidelijkheid over het beleid
in het afgelopen weekend, i.c.m. regieverlies (toch geen euthanasie; toch geen sedatie) (…).
Uiteindelijk zo’n 25 minuten met familie gepraat, waarbij volgens mij in voldoende mate van
gedachten gewisseld. Met name partner blijft ontevreden met uitblijven actie nu.” Omdat de patiënte
zelf op dat moment goed aanspreekbaar was, sprak verweerster met de patiënte over haar
euthanasiewens. In het dossier noteerde zij: “dhr is het er in eerste instantie niet mee eens dat
ik met mw spreek, aangegeven dat dit erg van belang is ihkv euthanasiewens. mw zelf geeft aan dat
ze graag wil dat nu de scen arts inschakel. uitleg fam tav morfine en pall sedatie, op medische
indicatie, voor pall sedatie is deze er nu niet. besproken dat ik scen arts ga raadplegen ivm nu
actuele euthanasiewens (…)”

3.9 De SCEN-arts nam op woensdag 10 april 2024 telefonisch contact op met klager. Omdat de
patiënte op dat moment diep in slaap en niet meer aanspreekbaar was, bezocht de SCEN-arts haar op
donderdag 11 april 2024. Na dit bezoek sprak de SCEN-arts met de huisarts. In het huisartsendossier
staat hierover: “scen arts [naam] gesproken op de praktijk na zijn consultatie. zie ook zijn verslag. geeft aan dat wilsbekwaamheid niet ingeschat kan worden ivm niet aanspreekbaar tijdens consult. hiermee kan niet worden voldaan aan de wettelijk eisen voor euthanasie.”

3.10 Op 12 april 2024 had de huisarts telefonisch contact met klager. In het dossier staat
hierover genoteerd dat klager onvrede voelt over de situatie en het er niet mee eens is dat
euthanasie niet mogelijk was.

3.11 Op … 2024 is de patiënte overleden.


4. De klacht en de reactie van de huisarts
4.1 Klager verwijt de huisarts dat zij:
a) onvoldoende en warrig heeft gecommuniceerd over de gezondheidstoestand van de patiënte;
b) onvoldoende bereikbaar en beschikbaar was;
c) een onduidelijke verslaglegging heeft;
d) geen euthanasie heeft uitgevoerd bij de patiënte.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.


4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college


De criteria voor de beoordeling
5.1 Het college heeft oog voor het verdriet van klager. Dat laat onverlet dat het college een
zakelijke afweging moet maken op de vraag of de huisarts de zorg heeft verleend die van haar
verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de huisarts geldende beroepsnormen en andere
professionele standaarden.

5.2 Het college oordeelt dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat
de klacht kennelijk ongegrond is. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is
gekomen.

Uitleg
5.3 Het college wijst allereerst op het verschil tussen palliatieve sedatie en euthanasie. Dit
verschil is ook te lezen in de KNMG-factsheet ‘Palliatieve sedatie & euthanasie’ van januari 2023
(hierna: de factsheet). Hierin wordt het volgende opgemerkt:
“Bij palliatieve sedatie geeft een arts medicijnen aan de patiënt waardoor het bewustzijn van de
patiënt verlaagt. Hierdoor heeft de patiënt geen last meer van pijn, benauwdheid of andere ernstige klachten. Een arts doet dit alleen als het niet lukt om deze ernstige klachten op een andere manier op te lossen.
(…) “Bij euthanasie vraagt de patiënt aan de arts zijn leven te beëindigen (…). De patiënt kan dit
verzoeken bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Als de arts euthanasie (wettelijk mag én) wil
uitvoeren, gebeurt dit door de patiënt een infuus of injectie te geven met een dodelijke vloeistof.
(…)”.
Aanvullend staat in de factsheet beschreven dat het doel van euthanasie het opheffen van het lijden
door het beëindigen van het leven is. Euthanasie betreft bijzonder medisch handelen dat strafbaar
is, tenzij aan alle voorwaarden van de euthanasiewet wordt voldaan. Het doel van palliatieve
sedatie is het verlichten van het lijden door opzettelijk het bewustzijn te verlagen. Het gaat
hierbij om normaal medisch handelen, waarop de Richtlijn Palliatieve sedatie van toepassing is. Bij
palliatieve sedatie gaat het dus niet om het leven te bekorten of te beëindigen.

Klachtonderdeel a) onvoldoende en warrige communicatie
5.4 Uit de tekst van het door de patiënte opgestelde behandelverbod en de tekst van de latere
aanvullingen hierop, maakt het college op dat het voor de patiënte en wellicht ook voor klager niet
helemaal helder is geweest dat er verschil was tussen een palliatieve sedatie en het toepassen van
euthanasie, zoals hiervoor is weergegeven. Daar komt bij dat, zoals door het college is
vastgesteld, met name de communicatie over het te voeren beleid in de dagen van 5 tot en met 8
april 2024 door klager, en wellicht ook door de patiënte, als verwarrend is ervaren. Immers gaf
verweerster op vrijdag 5 april 2024 aan dat de situatie van de patiënte dusdanig slecht was, dat er
geen tijd meer was om alle stappen van een euthanasietraject te volgen. Bij haar bezoek op maandag
8 april 2024 kwam verweerster daarop terug en zette zij de euthanasieprocedure alsnog in gang.

5.5 Hoewel het college de verwarring van klager op dit punt kan begrijpen, wil dat niet zeggen dat
verweerster onzorgvuldig gehandeld heeft. De huisarts heeft immers naar bevind van zaken gehandeld
met het oog op de situatie van de patiënte, zoals ze haar tijdens de afgelegde huisbezoeken
aantrof. Gelet op de ernst van de medische situatie van de patiënte op vrijdag 5 april 2024, kon de
de huisarts terecht tot het oordeel komen dat er alleen nog ruimte was voor een beleid dat gericht
was op comfort. Daarbij heeft zij met juistheid meegewogen dat een euthanasietraject tenminste
enkele dagen in beslag neemt. Vanwege de slechte gezondheidstoestand van de patiente op vrijdag 5
april 2024 zou een euthanasietraject mogelijk onhaalbaar zijn. Dat neemt niet weg dat de mededeling
aan klager dat er geen tijd meer was om alle stappen van het door de patiënte gewenste
euthanasietraject te doorlopen, wellicht emotie heeft opgeroepen en op dat moment ook niet hetgeen
was wat klager voor zijn echtgenote wenste. Dat de gezondheidstoestand op maandag 8 april 2024
minder slecht leek en de patiënte die dag ook goed aanspreekbaar was, doet niet af aan de juistheid
van de afwegingen op vrijdag 5 april 2024. Op maandag 8 april 2024 heeft de huisarts op grond van
de toen door haar beoordeelde gezondheidstoestand kunnen komen tot een heroverweging, waarbij zij
de afweging heeft

gemaakt dat het euthanasietraject toch haalbaar zou kunnen zijn. Daarop heeft zij, overeenkomstig
de wil van de patiënte, dit traject ook ingezet.

5.6 Klager voert in verband met dit klachtonderdeel ook aan dat enkele dossiernotities van de
huisarts niet op waarheid gebaseerd zijn. De notitie die klager als een leugen bestempelt, betreft
die van maandag 8 april 2024 (zie alinea 3.7).

5.7 Uitgangspunt is dat het medisch dossier een juiste weergave is van hetgeen omtrent de patiënte
is genoteerd en hetgeen met de patiënte is besproken. Van dit uitgangspunt wordt afgeweken als er
aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Het is dan aan klager om deze aanwijzingen te benoemen.
Klager heeft dat echter nagelaten, waardoor zijn verwijt dat sprake is van een leugen, niet kan
worden vastgesteld. Het college stelt vast dat gedurende de gehele periode, vanaf eind 2023 tot aan
het overlijden van de patiënte, sprake is van een duidelijk, transparant en zorgvuldig bijgehouden
dossier. De huisarts heeft meerdere keren, zowel aan de patiënte als aan klager, uitleg heeft
gegeven over de (on)mogelijkheden met betrekking tot de geuite levenseinde- en behandelwensen. Het
college heeft in het medisch dossier ook geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van de
dossiernotities te twijfelen.

5.8 Als voorbeeld van warrige communicatie voert klager ook nog aan dat de dienstdoende huisarts
van de huisartsenpost op 4 april 2024 sprak over uitgezaaide darmkanker bij de patiënte, terwijl
daar geen sprake van was. Het college is van oordeel dat deze mededeling van de dienstdoende
huisarts hoogst ongelukkig was, maar dat dit verweerster niet kan worden verweten. Verweerster was
hier immers niet bij betrokken.

5.9 Klager heeft tot slot nog gesteld dat hij na het overlijden van de patiënte bij de praktijk
had aangegeven naar een andere huisarts te willen overstappen. Ook vroeg hij om nog een gesprek met
de huisarts, maar de assistente vertelde hem dat als hij uitgeschreven is, er geen gesprek meer kan
plaatsvinden. De huisarts betreurt het dat zij van dat verzoek van klager niet op de hoogte was.
Zij heeft dat pas in het klaagschrift gelezen, anders was zij het gesprek met klager zeker
aangegaan. Voor zover klager de huisarts verwijt dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden, is het
college van oordeel dat de mededeling van de assistente weliswaar ongelukkig was, maar dat de
huisarts hierin geen rol heeft gespeeld. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b) onvoldoende bereikbaar en beschikbaar
5.10 Klager verwijt de huisarts dat zij onvoldoende bereikbaar en beschikbaar was, omdat zij drie
dagen per week werkzaam is. De huisarts betwist dat zij onvoldoende bereikbaar is (geweest). Zij
heeft steeds zorggedragen voor een goede overdracht aan haar collega’s voor de dagen dat zij niet
zelf werkzaam was. Ook heeft zij zich samen met haar collega’s altijd ingespannen om een goede
bereikbaarheid te borgen. De patiënte en haar familie hebben de praktijk steeds kunnen bereiken en er is steeds, zo snel als mogelijk en geïndiceerd, contact geweest, telefonisch of door middel van een huisbezoek.


5.11 Het college oordeelt als volgt. Omdat klager heeft nagelaten dit verwijt met concrete
voorbeelden te onderbouwen, is niet duidelijk op welke momenten de bereikbaarheid en
beschikbaarheid van de huisarts onvoldoende zou zijn geweest. Voor dit standpunt van klager heeft
het college ook geen aanwijzingen in het dossier gevonden. Dit klachtonderdeel is daarom kennelijk
ongegrond.

Klachtonderdeel c) onduidelijke verslaglegging
5.12 Klager stelt dat er sprake is van onduidelijke verslaglegging omdat in het dossier niet staat
vermeld dat de patiente op 29 februari 2024 bij een collega van de huisarts is geweest nadat zij
gevallen was. Ook is volgens hem in het dossier niets terug te vinden over de foto’s die op 13
maart 2024 van de rug van de patiente zijn gemaakt. Van onduidelijke verslaglegging is volgens de
huisarts geen sprake. De huisarts wijst erop dat klager zijn informatie niet heeft gehaald uit het
medisch dossier (het elektronisch patiëntendossier), maar uit de persoonlijke gezondheidsomgeving
(PGO) van de patiënte. Dit is een digitale omgeving waarbinnen de patiënt informatie over zijn
gezondheid kan inzien, opslaan en beheren.

5.13 Het college stelt vast dat de medische informatie die klager in zijn klaagschrift heeft
opgenomen, inderdaad afkomstig is uit de PGO. Een PGO bevat echter niet een volledige weergave van
de medische geschiedenis van een patiënt. Die informatie is opgenomen in het medisch dossier van de
zorgverlener. Het college stelt vast dat de informatie en de verslaglegging, zoals opgenomen in het
door de huisarts overgelegde medisch dossier, voldoende helder en duidelijk is. In dit medisch
dossier staat ook het consult van de patiënte op 29 februari 2024 opgenomen, evenals de vermelding
dat er op 13 maart 2024 X-foto’s zijn gemaakt. Dat betekent dat dit klachtonderdeel kennelijk
ongegrond is.

Klachtonderdeel d) geen euthanasie uitgevoerd
5.14 De huisarts heeft geen euthanasie bij de patiënte uitgevoerd. Volgens klager had de huisarts
dat wel moeten doen, ondanks dat de patiënte niet meer aanspreekbaar was. De huisarts is van mening
dat zij conform de geldende beroepsnormen heeft gehandeld.

5.15 Het college oordeelt als volgt. Als een arts euthanasie verricht, moet hij zich houden aan de
zorgvuldigheidseisen van de euthanasiewet. Een van die zorgvuldigheidseisen is dat de arts die
voornemens is om euthanasie uit te voeren, altijd een onafhankelijke arts (een SCEN-arts) moet
raadplegen. De SCEN-arts is een arts die speciaal is opgeleid om - onder meer - deskundige en
onafhankelijke consultatie te geven aan een collega-arts als sprake is van een euthanasieverzoek.
De SCEN-arts moet de patiënt zelf zien en geeft daarna schriftelijk zijn oordeel of is voldaan aan
de zorgvuldigheidseisen zoals die door de wet zijn geformuleerd.

5.16 De huisarts heeft op 8 april 2024 het euthanasietraject in gang gezet door een consult van
een SCEN-arts aan te vragen. Dit deed zij nadat zij de situatie van de patiënte opnieuw had
beoordeeld. De SCEN-arts heeft de patiënte enkele dagen later bezocht en, gelet op haar toestand
van verlaagd bewustzijn, geoordeeld dat niet aan alle wettelijke eisen voor het honoreren van een
verzoek tot euthanasie was voldaan. De SCEN-arts heeft de huisarts voorgesteld het traject van
palliatieve sedatie in te gaan.
Hoewel de huisarts mag afwijken van het door de SCEN-arts gegeven advies, dient een afwijking van
dit advies wel gemotiveerd te zijn. De huisarts heeft uiteindelijk geoordeeld, en ook kunnen
oordelen, dat er geen redenen waren om van het advies af te wijken. Dat heeft noodzakelijkerwijs
ertoe geleid dat euthanasie niet meer kon worden uitgevoerd bij de patiënte. De huisarts heeft dit
ook met klager en de familie besproken. Dat dit besluit voor klager voelde alsof hij de laatste
wensen van zijn echtgenote niet kon vervullen, is begrijpelijk. Dit wil echter niet zeggen dat de
huisarts de euthansiewens van de patiënte niet serieus heeft genomen. Gelet op al hetgeen daarover
in het medisch dossier is genoteerd, is het college gebleken dat de huisarts de euthanasiewens van
de patiënte wel degelijk serieus heeft genomen. Dat de huisarts geen euthanasie heeft uitgevoerd
was een terechte beslissing en geheel in lijn met de geldende richtlijnen. Ook dit klachtonderdeel
is kennelijk
ongegrond.


Slotsom
5.17 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht
kennelijk ongegrond zijn.


6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 16 april 2025 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-
van Meerwijk, voorzitter, J.G.E. Smeets en N.B. van der Maas, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door C.W.M. Hillenaar, secretaris.