ECLI:NL:TGZRSHE:2025:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6928
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:35 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-03-2025 |
Datum publicatie: | 19-03-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024/6928 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Specialist ouderengeneeskunde (SO), ook Eerste Geneeskundige. Klacht 1) onduidelijk wie vanaf opname patiënte (moeder van klaagster) in woonzorgcentrum haar regiearts was. Daarom is SO medeverantwoordelijk voor verwijten aan collega-specialist ouderengeneeskundige (H2024-6929): 2) onvoldoende pijnbestrijding, 3) inconsistent beleid, 4) onduidelijk behandelplan, 5) onvoldoende voorlichting beleid palliatieve sedatie, 6) terughoudend beleid pijnbestrijding en palliatieve sedatie, 7) gebrekkige rapportage.College: Klachtonderdeel 1: kennelijk ongegrond. SO was regiebehandelaar patiënte in verpleeghuis. Vanaf opname in woonzorgcentrum niet meer bij zorg aan patiënte betrokken. Duidelijk daar niet SO regiebehandelaar, maar collega-specialist ouderengeneeskunde.Klachtonderdelen 2 t/m 7 over handelen als SO of regiebehandelaar: kennelijk ongegrond. SO na opname woonzorgcentrum niet meer als SO of regiebehandelaar bij zorg betrokken. Niet verantwoordelijk voor zorg door andere artsen.Klachtonderdelen 2 t/m 7 over handelen als Eerste Geneeskundige: klaagster kennelijk niet-ontvankelijk. Handelen als Eerste Geneeskundige valt niet onder eerste tuchtnorm. Geen handelingen in hoedanigheid specialist ouderengeneeskunde en geen weerslag op individuele gezondheidszorg. Daarom ook geen toetsing aan tweede tuchtnorm. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE 's-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 24 januari 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B], klaagster,
gemachtigden: [C] en [D], beiden werkzaam te [B],
tegen:
[E],
specialist ouderengeneeskunde, werkzaam in [B],
verweerster,
gemachtigde: mr. C. Velink, werkzaam in Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster verwijt verweerster dat onduidelijk was wie de regiearts van de moeder
van klaagster
(hierna: patiënte) was. Daarom houdt klaagster verweerster medeverantwoordelijk
voor de verwijten
die zij heeft gemaakt aan de specialist ouderengeneeskunde, tegen wie zij een klacht
heeft
ingediend met dossiernummer H2024/6929 (hierna ook: 'de collega-specialist ouderengeneeskunde').
Deze verwijten komen er kortgezegd op neer dat patiënte geen goede pijnbestrijding
heeft gekregen
toen zij de laatste maanden van haar leven was opgenomen in een woonzorgcentrum.
Dit terwijl was
beloofd dat patiënte geen pijn zou lijden. Patiënte was onder andere gediagnosticeerd
met
uitgezaaid ovariumcarcinoom en polyneuropathie en had last van buikklachten en galsteenkolieken.
Patiënte is in ..... 2023 in het woonzorgcentrum overleden.
1.2 Verweerster was tijdens het verblijf van patiënte in een verpleeghuis van
10 maart 2023 tot 3 juli 2023 de regiebehandelaar van patiënte. Vanaf de opname
van patiënte in het
woonzorgcentrum op 3 juli 2023, was verweerster niet meer betrokken bij de zorg
aan patiënte.
Verweerster is ook werkzaam als Eerste Geneeskundige bij het woonzorgcentrum, maar
zij kan in die
hoedanigheid niet verantwoordelijk worden gehouden voor het in individuele gevallen
door de
behandelend arts(en) gevoerde medisch beleid.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster in een gedeelte van de klacht
kennelijk
niet-ontvankelijk is en dat de klacht gedeeltelijk kennelijk ongegrond is. 'Kennelijk'
betekent dat
het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat
klaagster niet-ontvankelijk is of de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
licht het
college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op ontvangen op 19 februari 2024;
- de brief van 14 maart 2024 van de secretaris aan klaagster;
- het aanvullend klaagschrih, ontvangen op 5 april 2024;
- het verweerschrih met de bijlagen, ontvangen op 31 mei 2024;
- het proces-verbaal van het op 15 oktober 2024 gehouden mondeling vooronderzoek;
- de brief van 29 november 2024 van de secretaris aan klaagster;
- de brief van 12 december 2024 met bijlagen, ontvangen van klaagster op 16 december
2024;
- de e-mail van 3 januari 2025, ontvangen van de gemachtigde van klaagster.
2.2 Het college heeh de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeh op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Patiënte, geboren ....., heeft op 17 december 2022 een hartinfarct gekregen.
Naar
aanleiding daarvan is zij vanaf 29 december 2022 opgenomen op de geriatrische
revalidatiezorgafdeling van een ziekenhuis. Patiënte was onder andere gediagnosticeerd
met
uitgezaaid ovariumcarcinoom en polyneuropathie en had last van buikklachten en galsteenkolieken.
3.2 Op 16 januari 2023 is patiënte opnieuw opgenomen in het ziekenhuis in verband
met een
verdenking op een galblaasontsteking (cholecystitis). Vanwege de conditie van patiënte
werd
besloten niet te opereren. Vanaf 20 januari 2023 verbleef patiënte weer op de revalidatieafdeling.
Doordat haar gezondheid snel achteruit is gegaan, was terugkeer naar huis niet meer
mogelijk. Er
werd met patiënte en haar dochter, klaagster, onder meer gesproken over palliatieve
zorg. Er werd
een aanvraag gedaan voor een zzp6.
3.3 Vanaf 9 maart 2023 was patiënte tijdelijk opgenomen in het verpleeghuis waar
verweerster als
specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. Verweerster was tijdens het verblijf
van patiënte in het
verpleeghuis haar regiebehandelaar. Verweerster is binnen de organisatie waaronder
het verpleeghuis
valt, tevens werkzaam als Eerste Geneeskundige.
3.4 Vanaf 3 juli 2023 verbleef patiënte in een woonzorgcentrum behorend tot dezelfde
organisatie.
Verweerster is vanaf dat moment niet meer bij de zorg aan patiënte betrokken geweest.
3.5 Op 3 juli 2023 heeft de collega-specialist ouderengeneeskunde het volgende genoteerd
in het
medisch dossier van patiënte (alle citaten inclusief taal- en typfouten): "[naam
collega-specialist
ouderengeneeskunde]
(...) Kennisgemaakt met mw. en dochter
- Mw. geeft aan dat ze het fijn vind hier te zijn, maar wel nog even moet wennen.
(...)."
3.6 Op ..... 2023 is patiënte in het woonzorgcentrum overleden.
3.7 Na het overlijden van patiënte heeft klaagster het medisch dossier van patiënte
opgevraagd.
Per aangetekende brief van 21 december 2023 heeft klaagster diverse vragen gesteld
over de
behandeling van patiënte. Deze brief was gericht aan de collega specialist ouderengeneeskunde
en
de overige specialisten ouderengeneeskunde die bij de behandeling van patiënte betrokken
zijn
geweest. Verweerster heeft op 15 januari 2024 een e-mail gestuurd aan klaagster,
in reactie op
bovengenoemde brief. In deze brief heeft zij geschreven dat zij een van de kaderartsen
palliatieve
zorg heeft gevraagd om met haar expertise naar de vragen en het dossier te kijken,
en een oordeel
te geven over het gevoerde beleid.
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klaagster verwijt verweerster:
1) dat onduidelijk is wie de regiearts van patiënte was.
Daardoor houdt klaagster verweerster medeverantwoordelijk voor de volgende, aan
de
collega-specialist ouderengeneeskundige gemaakte, verwijten dat:
2) er onvoldoende pijnbestrijding heeft plaatsgevonden;
3) het beleid inconsistent was;
4) er geen duidelijk behandelplan was;
5) er onvoldoende voorlichting over het beleid betreffende palliatieve sedatie
was gegeven;
6) er een terughoudend beleid was ten aanzien van pijnbestrijding en palliatieve
sedatie;
7) de rapportage gebrekkig is.
4.2 Ter onderbouwing heeft klaagster aangevoerd dat verweerster als Eerste Geneeskundige
de
beantwoording van vragen van klaagster over de behandeling van patiënte heeft overgenomen
van de
collega-specialist ouderengeneeskundige. Naar de mening van klaagster is verweerster
daarom
medeverantwoordelijk voor de klachtonderdelen 2 tot en met 7.
4.3 Verweerster heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. In
het tuchtrecht
staat het persoonlijk handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar centraal. Tijdens
de opname van
patiënte in het verpleeghuis van 10 maart 2023 tot 3 juli 2023 was verweerster de
regiebehandelaar
van patiënte en nauw betrokken bij de zorg. Vanaf de opname van patiënte in het
woonzorgcentrum op 3 juli 2023 is verweerster echter niet meer betrokken
geweest bij de zorg aan patiënte.
4.4 Naar de mening van verweerster was duidelijk dat zij vanaf 3 juli 2023 ook niet
meer de
regiebehandelaar van patiënte was. Tijdens het kennismakingsgesprek op 3 juli 2023
met de
specialist ouderengeneeskunde die het regiebehandelaarschap van verweerster heeft
overgenomen,
heeft die specialist ouderengeneeskunde dit duidelijk aan patiënte en klaagster
kenbaar gemaakt.
4.5 Voor zover klaagster verweerster een verwijt maakt als Eerste Geneeskundige,
heeft verweerster
aangevoerd dat zij als Eerste Geneeskundige het primaire aanspreekpunt is voor de
medische zorg en
de ontwikkeling van medisch beleid initieert. Ook heeft zij een leidende rol in
de professionele en
vakinhoudelijke ontwikkeling van de medische staf. Verweerster is als Eerste Geneeskundige
(mede)verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de wijze waarop zorg wordt
verleend aan
individuele cliënten. De verantwoordelijkheid als Eerste Geneeskundige gaat niet
zover dat zij
verantwoordelijk kan worden gehouden voor in individuele gevallen door de behandelend
artsen
bepaald medisch handelen.
4.6 Het college gaat hieronder, waar nodig, verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of verweerster de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht
worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende specialist ouderengeneeskunde.
Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor verweerster geldende beroepsnormen
en andere
professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen
is niet altijd
genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners
alleen
tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdeel 1) onduidelijk wie de regiebehandelaar van patiënte was
5.2 Naar het oordeel van het college blijkt uit het medisch dossier van patiënte
dat verweerster
vanaf 3 juli 2023 niet meer bij de zorg aan patiënte betrokken geweest en de collega-specialist
ouderengeneeskunde het regiebehandelaarschap van haar heeft overgenomen. Dat er
desondanks tijdens
de opname van patiënte, althans na 3 juli 2023, sprake is geweest van onduidelijkheid
over het
regiebehandelaarschap, is noch gebleken uit het medisch dossier van patiënte, bijvoorbeeld
in de
vorm van vragen die hierover zijn gesteld, noch uit andere omstandigheden. Het college
verklaart
klachtonderdeel 1 daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen 2) tot en met 7) betreffende de (pijn)behandeling van patiënte
5.3 Als uitgangspunt geldt in het tuchtrecht dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. Nu verweerster na 3 juli 2023 niet
meer als
specialist ouderengeneeskunde of als regiebehandelaar bij de zorg aan patiënte betrokken
is
geweest, kan verweerster in die hoedanigheden geen tuchtrechtelijk verwijt worden
gemaakt.
Verweerster kan als specialist ouderengeneeskunde of regiebehandelaar niet verantwoordelijk
worden
gehouden voor de door andere artsen aan patiënte verleende zorg. Het feit dat verweerster
de
beantwoording van de brief van klaagster van 21 december 2023 op zich heeft genomen,
maakt niet dat
zij daardoor medeverantwoordelijk is geworden voor het handelen van de collega-specialist
ouderengeneeskunde. Voor zover de klachtonderdelen 2 tot en met 7 het handelen van
verweerster als
specialist ouderengeneeskunde of als regiebehandelaar betreffen, zijn deze daarom
kennelijk
ongegrond.
5.4 Voor zover klaagster van mening is dat verweerster als Eerste Geneeskundige verantwoordelijk
is voor het handelen of nalaten van de collega-specialist ouderengeneeskunde of
andere artsen,
overweegt het college als volgt.
5.5 In artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet
BIG) zijn twee
normen geformuleerd waaraan het handelen of nalaten van een zorgverlener kan worden
getoetst. De
eerste tuchtnorm heeft betrekking op het handelen of nalaten in strijd met de zorg
die de
beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de
patiënt of de
naaste betrekkingen van de patiënt. De tweede tuchtnorm betreft gedragingen die
niet onder de
eerste norm vallen, maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar
betaamt. Als
algemene voorwaarde van het toepassen van de tweede tuchtnorm geldt het al langer
door het Centraal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) gehanteerde weerslagcriterium. Dit houdt
in dat het
handelen zijn weerslag moet hebben op de individuele gezondheidszorg.
5.6 Handelen van verweerster als Eerste Geneeskundige is geen handelen dat wordt
bestreken door
de eerste tuchtnorm omdat het geen betrekking heeft op de behandelrelatie tussen
een
BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar en een patiënt.
5.7 Een gedraging van een zorgverlener valt onder de tweede tuchtnorm als is gehandeld
in de
hoedanigheid van BIG-geregistreerde en de gedraging in strijd is met het belang
van een goede
uitoefening van de individuele gezondheidszorg, dan wel in strijd is met hetgeen
een behoorlijk
beroepsbeoefenaar betaamt. Het handelen van beroepsbeoefenaren in een leidinggevende
en/of
bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden
beoordeeld, indien
dit handelen zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg en de zorgverlener
zich bij het
handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Wel
moet rekening
worden gehouden met de discretionaire ruimte van de leidinggevende/bestuurder.
5.8 Het college heeft niet kunnen vaststellen dat verweerster als Eerste Geneeskundige
met
betrekking tot de zorg aan patiënte handelingen heeft verricht (of nagelaten) die
weerslag hebben
op de individuele gezondheidszorg en waarbij ze heeft gehandeld in de hoedanigheid
van specialist
ouderengeneeskunde. Voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op handelen
van verweerster
als Eerste Geneeskundige, kan het handelen daarom ook niet op grond van de tweede
tuchtnorm
tuchtrechtelijk worden beoordeeld. Klaagster wordt in de klachtonderdelen 2 tot
en met 7 van haar
klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond
is en klaagster
in de klachtonderdelen 2 tot en met 7 kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover
verweerster heeft
gehandeld als Eerste Geneeskundige, en de klachtonderdelen 2 tot en met 7 kennelijk
ongegrond zijn
voor zover ze het handelen van verweerster als specialist ouderengeneeskunde of
als
regiebehandelaar betreffen.
6. De beslissing
Het college:
verklaart klachtonderdeel 1 kennelijk ongegrond;
verklaart de klachtonderdelen 2 tot en met 7 kennelijk ongegrond voor zover deze
klachtonderdelen
het handelen van verweerster als specialist ouderengeneeskunde of als regiebehandelaar
betreffen;
- verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen 2 tot en
met 7 voor zover
deze zien op het handelen van verweerster als Eerste Geneeskundige.
Deze beslissing is gegeven door A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, J.W.M. van Ameijde
en
S.B. Bokdam-Jansen, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van der Hart, secretaris,
en in het
openbaar uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk op
19 maart 2025.