ECLI:NL:TGZRSHE:2025:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7179
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 06-01-2025 |
Datum publicatie: | 06-01-2025 |
Zaaknummer(s): | H2024/7179 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De psychiater wordt door patiënte verweten een verkeerde diagnose te hebben gesteld, een onjuiste behandeling te hebben gegeven, onvoldoende informatie over de behandeling te hebben gegeven en een onjuiste verklaring en onjuiste rapportage te hebben gegeven. Verweerder heeft volgens klaagster het beroepsgeheim geschonden en klaagster ten onrechte niet tijdig doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar. Tot slot verwijt klaagster verweerder grensoverschrijdend gedrag. Het college oordeel klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze betrekking heeft op de periode voor 6 mei 2014 en voor het overige kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 11 december 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen
[C],
psychiater,
destijds werkzaam in [B],
verweerder, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. J.F. Groen, werkzaam in ’s-Hertogenbosch.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1
Klaagster is in april 2010 opgenomen in een ggz-instelling op grond van de destijds
geldende Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz)
in verband met psychotische problematiek. Er was sprake van schizofrenie en cannabisgebruik.
Klaagster heeft verschillende keren op grond van een rechterlijke machtiging in de
instelling verbleven. Zij werd begeleid door het FACT-team (Flexible Assertive Community
Treatment-team) waarvan de psychiater tot mei 2018 deel heeft uitgemaakt. Klaagster
is van mening dat de psychiater – kort en zakelijk weergegeven – haar onzorgvuldig
heeft behandeld met langdurige schade tot gevolg. Ook zou er sprake zijn van ongepast
gedrag door de psychiater. De psychiater heeft aangevoerd dat de klacht van klaagster
voor een deel is verjaard, en dat de klacht voor het overige (kennelijk) ongegrond
is.
1.2
Het college komt tot het oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is in
een deel van haar klacht en dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is.
‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen
en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht
het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende relevante stukken:
- het klaagschrift, ontvangen op 6 mei 2024;
- de brief van 3 juni 2024 van de secretaris aan klaagster;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 8 augustus 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen
gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster is in april 2010 opgenomen in een ggz-instelling op grond van de destijds
geldende Wet Bopz in verband met psychotische problematiek. Er was sprake van schizofrenie
en cannabisgebruik. Klaagster is tot oktober 2012 in de instelling verbleven. Daarna
werd zij begeleid door een FACT-team.
3.2 De psychiater maakt vanaf 1 oktober 2014 deel uit van het FACT-team, nadat de
psychiater die klaagster tot op dat moment behandelde, is gestopt.
3.3 De psychiater en klaagster zien elkaar op 27 oktober 2014. Klaagster wil de
zorg beëindigen. De FACT-behandeling stopt op klaagsters verzoek, tegen medisch advies
in, in november 2014. Klaagster zou de zorg vervolgen in een vrijgevestigde psychiatriepraktijk.
Zij zou de voorgeschreven medicatie blijven gebruiken.
3.4 Klaagster wordt in januari 2015 opnieuw verwezen naar de ggz-instelling door
de huisarts. De psychiater ziet klaagster op 20 januari 2015. Er is sprake van recidief
psychose en manische ontregeling. Klaagster is gestopt met de medicatie. De psychiater
noteert dat klaagster zelf weer wil beginnen met de medicatie en schrijft medicatie
voor. De behandeling door het FACT-team wordt gestart in afwachting van behandeling
in de vrijgevestigde psychiatriepraktijk.
3.5 Op 5 februari 2015 wordt klaagster opgenomen op de afdeling intensieve zorg
van de instelling. Dit gebeurt op die dag vrijwillig. Op 6 februari 2015 wordt een
inbewaringstelling tot een verplichte opname (hierna: IBS) op grond van de Wet Bopz
afgegeven. Er is sprake van recidief psychose, verlies van grip op gedrag, seksueel
ontremd gedrag, zelfverwaarlozing en schulden. De IBS wordt opgevolgd door een rechterlijke
machtiging op grond van de Wet Bopz. Deze machtiging wordt vervolgens meermalen verlengd
door de rechtbank.
3.6 Op 17 augustus 2015 wordt klaagster overgeplaatst naar een andere afdeling.
De psychiater is bij deze overplaatsing en opname niet betrokken. Op 27 juli 2016
wordt klaagster ontslagen en gaat zij wonen in een beschermde woongroep. Gedurende
de opname gebruikt klaagster het antipsychoticum clozapine.
3.7 Op 9 september 2015 wordt de psychiater geconsulteerd door de waarnemend geneesheer-directeur
in verband met een verzoek van klaagster tot ontslag. Dit verzoek heeft de waarnemend
geneesheer-directeur afgewezen.
3.8 Op 15 januari 2016 is de psychiater aanwezig bij een zitting waarbij een verzoek
met betrekking tot een rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf in de instelling
wordt behandeld. De psychiater is aanwezig als waarnemer van de vaste klinisch behandelend
psychiater van klaagster.
3.9 Vanaf maart 2017 is de machtiging tot voortgezet verblijf niet meer verlengd,
maar is er sprake van een voorwaardelijke machtiging (artikel 14a Wet Bopz). Klaagster
wordt behandeld door het FACT-team. Klaagster zegt evenwel afspraken af en zij laat
hulpverleners niet toe. Er is wel woonbegeleiding. Klaagster gebruikt de medicijnen
clozapine, aripiprazol, en metformine.
3.10 In juli 2017 is de psychiater betrokken bij de verlenging van de voorwaardelijke
machtiging en blijft hij betrokken bij het FACT-team tot mei 2018.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Klaagster verwijt verweerder:
a) dat er een verkeerde diagnose is gesteld en sprake is geweest van een onjuiste
behandeling;
b) dat hij onvoldoende informatie over de behandeling heeft gegeven;
c) dat hij een onjuiste verklaring en onjuiste rapportage heeft afgegeven;
d) dat hij verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven en verstrekt;
e) schenden van het beroepsgeheim;
f) dat hij haar ten onrechte niet tijdig heeft doorverwezen naar een andere beroepsbeoefenaar;
g) grensoverschrijdend gedrag.
4.2
De psychiater heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de psychiater het college verzocht de klacht
(kennelijk) ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De psychiater heeft naar voren gebracht dat klaagster niet-ontvankelijk is in
de klacht omdat de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift vervalt na tien
jaar. Volgens de psychiater kan de klacht daarom niet worden behandeld voor zover
het gaat om gebeurtenissen voorafgaand aan 6 mei 2014. Het college komt tot het oordeel
dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover de klacht betrekking heeft
op de periode voor 6 mei 2014. De klacht is namelijk ingediend op 6 mei 2024. In artikel
65 lid 5 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is onder meer
bepaald dat de termijn van verjaring aanvangt op de dag na die waarop het desbetreffende
handelen of nalaten is geschied. Daarbij is niet van belang of klaagster pas op een
later moment kennis heeft genomen van het mogelijk onjuist of klachtwaardig handelen,
voor zover daarvan sprake zou zijn.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen
en andere professionele standaarden ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
5.3 Het college oordeelt dat de psychiater niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld. Het college licht hierna toe hoe het tot dit oordeel is gekomen.
Klachtonderdeel a) verkeerde diagnose en onjuiste behandeling
5.4 Volgens klaagster is sprake van een onjuiste diagnose en daardoor een verkeerde
behandeling. Klaagster stelt dat er ‘verschillende benamingen aan haar aandoeningen
zijn gegeven’, terwijl het volgens haar ging om haar ontwikkeling van jeugd en adolescentie
tot volwassenheid. Klaagster lijkt te stellen dat op deze wijze sprake is geweest
van onder meer een drugs geïndiceerde psychose, bipolaire stoornis en schizofrenie.
Uiteindelijk zou er sprake zijn geweest van Parkinson door dwangbehandelingen en medicatie.
5.5 De psychiater heeft opgemerkt dat het behandelplan van september 2014 – dat
niet door de psychiater is opgemaakt – blijk geeft van schizofrenie van het paranoïde
type en cannabisafhankelijkheid als diagnostische classificaties (hierna: diagnoses).
Ook was eerder sprake van psychotische episodes na drugsgebruik en sociale problematiek.
Deze aandoeningen zijn door andere psychiaters gediagnosticeerd. De psychiater heeft
de diagnoses overgenomen toen hij betrokken raakte bij het FACT-team. Er was voor
de psychiater geen reden om tot een andere diagnose te komen.
5.6 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Vast
staat dat klaagster in een eerder stadium uitgebreid is onderzocht. De diagnoses die
door eerdere psychiaters zijn gesteld, zijn navolgbaar. De psychiater mocht dan ook
uitgaan van de eerder gestelde diagnoses en de behandeling daarop afstemmen. Klaagster
heeft verder ook niet onderbouwd waarom deze diagnoses en behandelingen volgens haar
onjuist zouden zijn.
Klachtonderdeel b) onvoldoende informatie over de behandeling
5.7 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aangevoerd dat er onjuistheden
in haar dossier staan omdat er geen citaten in zijn opgenomen, dat de weergave van
een incident omtrent een verstuurde e-mail niet juist zou zijn weergegeven, dat haar
gedrag op sociale media verkeerd is weergegeven en dat er onjuistheden staan in overige
rapportages. Ten slotte zou volgens klaagster ten onrechte in het dossier staan dat
zij meermalen niet op afspraken zou zijn gekomen.
5.8 De psychiater heeft betwist dat het dossier een onjuiste weergave geeft van
hetgeen met klaagster dan wel met derden is besproken. Voor wat betreft het opnemen
van citaten heeft de psychiater opgemerkt dat er geen verplichting bestaat om citaten
in een medisch dossier op te nemen.
5.9 Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is. Klaagster
heeft twee vermeende onjuistheden specifiek benoemd. Zo gaat het om een incident met
betrekking tot het versturen van spam vanaf klaagsters e-mailadres en een beschrijving
van haar gedrag op sociale media. Het college stelt vast dat hetgeen over deze incidenten
in het medisch dossier is opgenomen, een beschrijving is van een gebeurtenis. Gesteld
noch gebleken is dat deze beschrijving als zodanig onjuist zou zijn geweest. Er wordt
ook geen (waarde)oordeel over de gebeurtenissen gegeven. Weliswaar wordt met betrekking
tot het gedrag op sociale media een zorg geuit, maar dat betreft een door de vader
van klaagster geuite zorg, niet een beoordeling door de psychiater.
5.10 Voor wat betreft de overige gestelde onjuistheden heeft klaagster niet op enigerlei
wijze onderbouwd welke onjuistheden in het medisch dossier zouden staan, zodat dit
klachtonderdeel reeds daarom niet gegrond kan worden verklaard. Het opnemen van citaten
in een medisch dossier is geen verplichting en het nalaten daarvan kan daarom niet
als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden aangemerkt.
Klachtonderdeel c) afgifte van onjuiste verklaring en onjuiste rapportage
5.11 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aangevoerd dat de
psychiater tijdens de zitting waarbij de rechterlijke machtiging tot voortgezet verblijf
(in kader van Wet Bopz) werd behandeld, heeft gelogen. Volgens klaagster wilde de
psychiater een verplicht verblijf van jaren, maar heeft de rechter aangegeven dat
dit slechts met een half jaar mocht worden verlengd. Daaruit zou de leugen van de
psychiater blijken.
5.12 De psychiater betwist dat hij heeft gelogen tegen de rechter. De psychiater
heeft slechts informatie gegeven over het welbevinden van klaagster en daarop heeft
de rechter een eigen afweging gemaakt voor wat betreft of, en zo ja, voor welke duur
een rechterlijke machtiging moest worden afgegeven.
5.13 Het college kan niet vaststellen dat de psychiater ten tijde van de zitting
omtrent de machtiging tot voortgezet verblijf zou hebben gelogen. De psychiater was
bevoegd om ten tijde van de zitting aan de rechter informatie te geven over het welbevinden
van klaagster. Aan de hand van deze informatie maakt de rechter zelfstandig een afweging
voor welke periode de machtiging moet worden afgegeven. Vast staat dat de machtiging
is verleend, hetgeen erop wijst dat de rechter van oordeel is geweest dat dit in het
belang van het welzijn en de gezondheid van klaagster was. Ook dit klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) voorschrijven en verstrekken van verkeerde medicijnen
5.14 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aangevoerd dat zij
ten onrechte haloperidol heeft voorgeschreven gekregen, dit terwijl haloperidol eerder
was toegepast zonder enig effect maar wel met bijwerkingen.
5.15 De psychiater heeft aangevoerd dat hij niet degene is geweest die aanvankelijk
haloperidol heeft voorgeschreven. Dit werd bij de opname in juni 2014 voorgeschreven.
Later heeft klaagster aan een collega van de psychiater aangegeven dat zij wilde stoppen
met haloperidol vanwege de bijwerkingen. Dat afbouwproces is gestart. Nadat klaagster
op 20 januari 2015 door de huisarts naar de ggz-instelling was (her)verwezen, heeft
de psychiater aripiprazol voorgeschreven. In mei 2015 is nog een keer haloperidol
voorgeschreven door de klinisch psychiater, maar dit is in juni 2015 weer gestopt.
5.16 Het college stelt vast dat het niet de psychiater is geweest die haloperidol
heeft voorgeschreven. Dit betekent dat reeds daarom dit klachtonderdeel kennelijk
ongegrond is, nog daargelaten dat niet is gebleken van het voorschrijven van onjuiste
medicatie.
Klachtonderdeel e) schenden van het beroepsgeheim
5.17 Klaagster heeft ter onderbouwing van dit klachtonderdeel aangevoerd dat de
psychiater ‘bijna heel de wereld kenbaar heeft gemaakt’ dat klaagster zijn dochter
is. In het aanvullend klaagschrift heeft klaagster toegelicht dat de psychiater klaagster
‘in een informele sfeer’ met zijn hand op haar bovenbeen zou hebben gerustgesteld
dat hij zelf ‘niet 100%’ is. De psychiater heeft uitdrukkelijk betwist dat hij ooit
heeft gesteld dat klaagster zijn dochter is. Voorts heeft hij uitdrukkelijk betwist
dat hij ooit zijn hand op het bovenbeen van klaagster heeft gelegd. Het college is
van oordeel dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is nu niet is vast te stellen
dat een dergelijke uitlating door de psychiater is gedaan en/of dat een dergelijk
handelen is voorgevallen.
Klachtonderdeel f) ten onrechte niet tijdig doorverwijzen naar een andere beroepsbeoefenaar
5.18 Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat de psychiater haar niet tijdig
heeft doorverwezen naar een (somatisch) specialist in verband met haar schildklierproblemen.
Ook heeft de psychiater haar niet tijdig doorverwezen in verband met haar klachten
(mogelijk) gerelateerd aan diabetes en reumatoïde artritis. De psychiater heeft uitdrukkelijk
betwist dat hij haar niet heeft doorverwezen althans er was geen reden om haar zelf
door te verwijzen nu er in de ambulante setting maar ook tijdens de opnames voldoende
zorg door de huisarts werd geleverd. Het is de huisarts die klaagster had moeten doorverwijzen
indien daartoe aanleiding was.
5.19 Het college kan de psychiater volgen in zijn stelling dat tijdens de ambulante
behandeling alsmede tijdens de opnames, voldoende huisartsenzorg voorhanden was zodat
het niet aan de psychiater was om klaagster door te verwijzen voor haar lichamelijke
klachten. Niet gebleken is dat de huisartsenzorg in een specifieke situatie onvoldoende
was. Dit klachtonderdeel is eveneens kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g) grensoverschrijdend gedrag
5.20 Voor een nadere onderbouwing van dit klachtonderdeel verwijst het college ook
naar hetgeen daarover is weergegeven in overweging 5.17. Klaagster heeft voor het
overige geen andere of nadere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen
worden opgemaakt dat sprake zou zijn van grensoverschrijdend gedrag. Dit klachtonderdeel
is kennelijk ongegrond reeds omdat het niet op enigerlei wijze deugdelijk is onderbouwd.
Het had op de weg van klaagster gelegen om dit klachtonderdeel te onderbouwen en zij
is daartoe in de gelegenheid gesteld. Klaagster heeft daaraan niet voldaan.
Slotsom
5.21 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk
is in haar klacht voor zover de klachtonderdelen betrekking hebben op gebeurtenissen
voor 6 mei 2014 en dat voor het overige alle onderdelen van de klacht kennelijk ongegrond
zijn.
6.
De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze
betrekking heeft op gebeurtenissen voor 6 mei 2014;
- verklaart de klacht voor het overige in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 11 december 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van
Meerwijk, voorzitter, L.A.J. Stouthamer-Verschuren en R.J.M. Lardinois, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door F.A.C. Bergervoet, secretaris.