ECLI:NL:TGZRSHE:2025:111 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7771
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:111 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 08-10-2025 |
| Datum publicatie: | 08-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | H2024/7771 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
| Inhoudsindicatie: | (Kennelijk) ongegronde klacht van patiënte tegen dermatoloog. Klaagster is ontvankelijk in haar klacht als verweerster niet was betrokken bij de medische behandeling van klaagster. Patiënte verwijt verweerster dat zij bij een huidafwijking bij patiënte (1) geen/onjuiste diagnose heeft gesteld b) geen onderzoek heeft verricht en c) deze behandeling onjuist heeft gedeclareerd. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond omdat verweerster niet was betrokken bij de medische behandeling. Klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond ondanks een onjuiste registratie in de factuur van de behandeling. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing van 8 oktober 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen:
[C],
dermatoloog,
werkzaam in [D],
verweerster,
gemachtigde: mr. L.F.W. van Zuijlen, werkzaam in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in 2024 door verweerster behandeld vanwege een huidafwijking. Er
was een verhoogd risico dat deze huidafwijking kwaadaardig zou worden. Deze behandeling
is afgerond. Klaagster verwijt verweerster dat zij daarna bij de behandeling van een
nieuw plekje op de bovenlip a) geen dan wel een onjuiste diagnose heeft gesteld en
b) geen onderzoek heeft verricht en c) deze behandeling onjuist heeft gedeclareerd.
1.2 Verweerster heeft het college verzocht om klaagster primair gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is in haar klacht maar dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende relevante stukken:
-het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 november 2024;
-de brief van 22 november 2024 van de secretaris aan klaagster;
-de aanvulling op het klaagschrift met de bijlage, ontvangen op 26 november 2024;
-het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 januari 2025;
-het medisch dossier, ontvangen op 4 juli 2025;
-de brief van klaagster, ontvangen op 17 juli 2025;
-de brief van 23 juli 2025 van de secretaris aan klaagster;
-de brief van klaagster, ontvangen op 5 augustus 2025;
-de brief van de gemachtigde van verweerster, ontvangen op 21 augustus 2025.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster is begin 2024 door verweerster behandeld vanwege een huidafwijking.
Deze huidafwijking had een verhoogd risico om kwaadaardig te worden. Nadat deze behandeling
op 17 februari 2024 was afgerond nam klaagster op 26 juni 2024 telefonisch contact
op met de kliniek van verweerster over een nieuwe huidafwijking op haar lip. Er is
toen een polikliniekbezoek met een arts gepland voor 2 juli 2024. Naar aanleiding
van dit polikliniekbezoek heeft de collega van verweerster, dermatoloog, het volgende
in het medisch dossier genoteerd (alle citaten voor zover van belang en letterlijk
weergegeven):
“(…) Pat komt om een plekje op de bovenlip te laten beoordelen. Plekje sinds 3 weken
aanwezig, in eerste instantie blaasje, vervolgens wat schilferig en ruw. Plekje lijkt
nu zelfs wat af te nemen.
O/ Bovenlip rechts minimale keratose op erytheametzue bodem, geen induratie/pijn.
Bij dermatoscopie geen suspecte afwijkingen.
D/ Actinische keratose dd restbeeld na inflammatie.
Be/ Gezien korte bestaandsduur en mild beeld met reeds spontane verbetering komende
1-2wkn expectatief. Bij persisteren retour voor daglicht PDT [photodynamische therapie
met daglicht, hierna ook: PDT-behandeling]. Alarmsignalen wanneer eerder contact op
te nemen besproken.”
3.2 Op 18 juli 2024 e-mailde klaagster het volgende aan de kliniek:
“(…) Onlangs (…) was ik bij jullie ivm het checken van een plekje op bovenlip. Het
plekje is minder maar niet weg. Vandaar dit berichtje om te kijken wat wijsheid is
om er wel/niet de licht therapie op toe te passen. (…)”
De doktersassistente heeft na deze e-mail een tweede afspraak voor klaagster gepland
voor dezelfde dag. De doktersassistente gaf klaagster de PDT-behandeling die de dermatoloog
op 2 juli 2024 had voorgeschreven voor het geval het plekje op de lip niet zou verdwijnen.
De doktersassistente noteerde over deze poliklinische afspraak het volgende in het
medisch dossier:
“(…) Plekje bovenlip ingesmeerd met metvix. (…)”
Daaropvolgend werd een telefonisch overleg met klaagster gepland voor 20 augustus
2024.
3.3 Op 17 augustus 2024 heeft klaagster aan de kliniek van verweerster gemaild:
“(…) Vandaag (…) stuur ik dit bericht (…) dat de telefonische afspraak op (…) 20
augustus a.s. niet meer nodig is. Bij deze mijn annulering. De lip gaat na een goede
vervelling, ineens veel beter nadat ik goed gesmeerd had met (…) olie (…)”
3.4 Op 20 augustus 2024 heeft klaagster aan de kliniek van verweerster geschreven dat klaagster denkt dat het plekje op haar lip een allergische reactie was.
3.5 Op 23 oktober 2024 heeft klaagster na de ontvangst van de nota van de medische
behandeling aan de kliniek van verweerster geschreven:
“(…) 1.252,09 euro U mag van mij weten dat ik ga uitzoeken waar dit absurde bedrag
vandaan komt. (…) Bij mijn 2de bezoekje heeft geen specialist mij gezien, maar heeft
men op het plekje de crème gedaan (…). Niet wetende wat het plekje nu eigenlijk was
(…). We zullen het nooit weten want het is niet onderzocht (…) En dan wordt voor deze
korte behandeling een exorbitant bedrag opgevoerd (…)”
Deze e-mail is intern besproken door de collega’s van verweerster zonder dat verweerster
hierbij werd betrokken.
3.6 De nota bevat de volgende informatie:
“(…) Datum verrichting: 17-06-2024 t/m 29-08-2024 (…)
Diagnose: Premaligne dermatose [college: huidafwijking met een verhoogd risico om
kwaadaardig te worden] (…)
Naam zorgverlener: (…) [kliniek verweerster]
Verrichting: Fotodynamische therapie (vorm van lichttherapie) bij huidkanker of
voortekenen daarvan (…)
Zorgactiviteiten (3)
02-07-2024 Herhaal-polikliniek bezoek (code 190013) (…)
18-07-2024 Herhaal-polikliniek bezoek (code 190013) (…)
18-07-2024 Fotodynamische therapie (…) (code 039076) (…)
DBC [college: Diagnose Behandelcombinatie] 15A270 17 juni DBC t/m 29 aug 2024”
3.7 De kliniek van verweerster is met de zorgverzekeraar van klaagster het volgende
tarief overeengekomen:
“(…) Declaratiecode 15A270 (…) Omschrijving: Fotodynamische therapie (vorm van lichttherapie)
bij huidkanker of voortekenen daarvan (…) Totaal: €1.252,09 (…)”
4. De klacht en de reactie van verweerster
4.1 Klaagster verwijt verweerster dat verweerster:
a) geen dan wel een onjuiste diagnose heeft gesteld;
b) geen onderzoek heeft verricht;
c) onjuist heeft gedeclareerd.
4.2
Verweerster heeft het college verzocht om klaagster in haar klachtonderdelen a)
en b) primair niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de klachten (kennelijk)
ongegrond te verklaren omdat verweerster niet was betrokken bij deze medische behandeling
en omdat het klaagschrift niet voldoet aan artikel 4 lid 1 sub 1c van het Tuchtrechtbesluit
Wet BIG (hierna: het Tuchtrechtbesluit). Verweerster heeft gevraagd om klachtonderdeel
c) als (kennelijk) ongegrond te beoordelen.
4.3 Het college gaat hieronder, voor zover nodig, verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid klachtonderdelen a) en b)
5.1 Voor wat betreft de ontvankelijkheid overweegt het college hieromtrent als volgt.
Klaagster noemt in haar klaagschrift het BIG-registratienummer van verweerster en
de naam van de kliniek die de naam van verweerster draagt. In de aanvulling op het
klaagschrift heeft klaagster de naam van verweerster genoemd. Naar het oordeel van
het college voldoet het klaagschrift daarmee aan het bepaalde in artikel 4 lid 1 sub
1c van het Tuchtrechtbesluit.
5.2
Verweerster heeft ook aangevoerd dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat er geen
sprake was van een arts-patiënt relatie tussen klaagster en verweerster. Verweerster
heeft klaagster weliswaar eerder behandeld maar verweerster was niet betrokken bij
de behandelingen waarover klaagster klaagt. Deze klachtonderdelen kunnen volgens verweerster
daarom niet worden getoetst aan de eerste tuchtnorm.
5.3 Het college overweegt als volgt. Een klacht kan alleen inhoudelijk worden beoordeeld als het handelen dat klager een zorgverlener verwijt, onder het tuchtrecht valt. Dit is het geval wanneer het verweten handelen onder de reikwijdte valt van een van de twee tuchtnormen, neergelegd in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Deze tuchtnormen betreffen handelen of nalaten in strijd met de zorg die een beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van patiënten of hun naaste betrekkingen (de eerste tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG) en enig ander handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt (de tweede tuchtnorm, artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG).
5.4 De eerste tuchtnorm ziet in algemene zin op het handelen waarbij tussen de arts en de patiënt sprake is van een behandelrelatie. Onder de tweede tuchtnorm valt handelen of nalaten van een zorgverlener dat niet onder de eerste tuchtnorm valt, maar dat niettemin in strijd kan zijn met het algemeen belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
5.5 Het handelen waarover klaagster onder klachtonderdelen a) en b) klaagt, te weten het stellen van geen of een onjuiste diagnose en het niet verrichten van medisch onderzoek, ziet op handelen dat is verricht in het kader van een behandelrelatie: klaagster klaagt als patiënte over handelen/nalaten in het kader van een geneeskundige behandeling die zij feitelijk heeft ondergaan. Dit handelen valt daarmee onder de reikwijdte van de eerste tuchtnorm.
5.6 Het college is van oordeel dat klaagster ontvankelijk is in de klachtonderdelen a) en b), aangezien het klaagschrift voldoet aan de gestelde eisen en de klacht ziet op handelen dat onder het tuchtrecht valt. Het college zal deze klachtonderdelen daarom inhoudelijk bespreken.
Toetsingscriteria
5.7 Voor de inhoudelijke beoordeling van de klachtonderdelen a) en b) onder de eerste
tuchtnorm geldt dat de vraag moet worden beantwoord of verweerster de zorg heeft verleend
die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk
handelend dermatoloog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de dermatoloog
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter
anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.
Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdelen a) geen of onjuiste diagnose en b) geen onderzoek door arts
5.8 Het college beoordeelt de beide klachtonderdelen gezamenlijk vanwege de samenhang.
Klaagster meent dat er geen of een onjuiste diagnose is gesteld en dat er geen onderzoek
door een arts heeft plaatsgevonden. Het college komt tot het oordeel dat klachtonderdelen
a) en b) ongegrond zijn, omdat klaagster niet nader onderbouwd heeft dat verweerster
betrokken was bij de medische behandelingen waarover klaagster klaagt. Het college
licht dat hierna toe.
5.9 In het tuchtrecht gaat het om de persoonlijke verwijtbaarheid van de zorgverlener;
een zorgverlener kan alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor zijn eigen
handelen en nalaten. Verweerster heeft betwist dat zij betrokken is geweest bij de
behandelingen waarover klaagster klaagt. Uit het medisch dossier is geen betrokkenheid
van verweerster gebleken. Klaagster heeft niet onderbouwd dat verweerster degene is
geweest die haar vanaf juni 2024 feitelijk behandeld heeft. Ook is anderszins niet
gebleken dat verweerster inhoudelijk bij de behandeling waarover wordt geklaagd, was
betrokken. Nu verweerster niet betrokken was bij het verweten handelen, kan haar daarvan
ook geen persoonlijk verwijt treffen. Klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) Onjuist gedeclareerd
5.10 Klaagster klaagt over de volgende aspecten van de nota:
I. de onjuist vermelde startdatum van de behandeling;
II. klaagster is op 18 juli 2024 niet door een arts gezien en dus was dit, in tegenstelling
tot wat de nota vermeldt, geen herhaal-bezoek;
III. de hoogte van de nota.
5.11 Verweerster heeft betwist dat er sprake is van een onjuiste declaratie en heeft
het college verzocht de klacht (kennelijk) ongegrond te verklaren.
Tuchtnorm
5.12
Het verweten handelen valt niet onder de eerste tuchtnorm (artikel 47 eerste lid
sub a Wet BIG). Immers zoals hiervoor is overwogen, was er geen behandelrelatie tussen
klaagster en verweerster ten tijde van het verweten handelen. De vraag ligt dan voor
of het verweten handelen valt onder de tweede tuchtnorm (artikel 47 eerste lid sub
b Wet BIG).
5.13 Het handelen van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in een leidinggevende en/of bestuurlijke functie kan op grond van de tweede tuchtnorm tuchtrechtelijk worden beoordeeld, als dit handelen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg (het zogenoemde 'weerslagcriterium') en de aangeklaagde zich bij zijn handelen heeft begeven op het deskundigheidsgebied dat bij zijn titel hoort. Klaagster verwijt verweerster (zo begrijpt het college) dat zij, als verantwoordelijke binnen de kliniek, onjuist heeft gedeclareerd door voor het polikliniekbezoek en de behandeling te hoge bedragen in rekening te brengen.
5.14 Uit hoofde van haar deskundigheid als dermatoloog wordt verweerster geacht op de hoogte te zijn van de regelgeving omtrent het declareren van verrichtingen in het kader van de behandeling van klaagster in de kliniek. Als directeur van de kliniek is zij (eind)verantwoordelijk voor declaraties met betrekking tot binnen de kliniek uitgevoerde behandelingen. Gelet op het voorgaande valt het verweten handelen onder de tweede tuchtnorm en is klaagster ontvankelijk in haar klacht. Het college zal de klacht hierna inhoudelijk beoordelen.
5.15 Verweerster heeft niet aangevoerd dat zij niet verantwoordelijk is voor de declaraties
van de kliniek, of dat zij daarbij anderszins geen betrokkenheid had en hoefde te
hebben. Het college neemt dan ook als vaststaand aan dat verweerster als directeur
van de kliniek (eind)verantwoordelijk was voor het declareren van de verrichtingen
in het kader van de behandeling van klaagster. Het college beoordeelt of verweerster
daarbij heeft gehandeld volgens de geldende richtlijnen en beroepsnormen. Het college
is van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld ondanks
een onjuistheid in de nota. Het college licht dat hieronder toe.
Klachtonderdeel c I) Onjuiste startdatum op de nota
5.16 Het college beoordeelt eerst de startdatum van de nota. Het college stelt vast
dat in het landelijke DBC-declaratiesysteem van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna:
NZa) de startdatum van een zorgtraject automatisch wordt bepaald. Deze datum is gerelateerd
aan de sluiting van het vorige
zorgtraject. Klaagster is eerder bij de kliniek van verweerster onder behandeling
geweest. Dat zorgtraject is op 17 februari 2024 in het digitale systeem afgesloten.
Indien een patiënt na een afgesloten zorgtraject vervolgens op een later moment nogmaals
onder behandeling komt voor eenzelfde diagnose, opent het systeem automatisch een
nieuw zorgtraject met als startdatum de sluitingsdatum van het voorafgaande zorgtraject.
De opvolgende polikliniekbezoeken en behandelingen door een arts worden dan vastgelegd
in dit nieuw geopende zorgtraject. De polikliniekbezoeken bij een arts worden daarin
aangemerkt als ‘herhaal-polikliniekbezoek’.
5.17
Omdat de vorige behandeling van klaagster was afgerond, heeft het declaratiesysteem
bij het invoeren van de nieuwe aanmelding van klaagster automatisch de datum 17 juni
2024 aangemaakt. Deze datum staat los van de datum 26 juni 2024 waarop klaagster de
kliniek belde. Verweerster heeft geen invloed op deze startdatum. Daarom kan verweerster
geen verwijt worden gemaakt over de al dan niet juiste startdatum in de nota. In zoverre
is klachtonderdeel c) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c II) Geen arts en onjuiste nota c III) Hoogte nota
5.18 Vanwege de samenhang tussen de beide klachtonderdelen beoordeelt het college
deze samen. Klaagster klaagt er over dat zij op 18 juli 2024 niet door een arts is
gezien, terwijl dit als een (herhaal-)polikliniekbezoek op de nota staat vermeld onder
dezelfde codering als het (herhaal-)polikliniekbezoek op 2 juli 2024, toen klaagster
wel door een arts is gezien. Verweerster heeft bevestigd dat klaagster op 18 juli
2024 niet door een arts is gezien. Volgens verweerster is deze poliklinische afspraak
van 18 juli 2024 echter wel juist gedeclareerd.
5.19 Het college overweegt als volgt. In de Regeling medisch-specialistische zorg
2024 (hierna: (de) regeling) van de NZa is het volgende opgenomen: "Artikel 1. Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder: (...) ee. Poortspecialist De medisch specialist
van het poortspecialisme waarnaar een patiënt wordt verwezen voor medisch-specialistische
zorg."
“(…) Artikel 24. Zorgactiviteitomschrijvingen Voor de volgende zorgactiviteiten
gelden specifieke omschrijvingen en/of aanvullende registratievoorwaarden. (…) Bij
een ‘eerste polikliniekbezoek’ (…) en bij een (…) 'herhaal-polikliniekbezoek' ((…)190013)
is sprake van:
- face-to-face contact tussen patiënt en poortspecialist (…). De volgende zorgactiviteiten
worden niet aangemerkt als een polikliniekbezoek: (…)
- Uitvoeren van een vooraf ingeplande verrichting zonder een consult (…)”
5.20
Op 2 juli 2024 is klaagster gezien door een dermatoloog (een collega van verweerster).
Tijdens dit polikliniekbezoek is, zo blijkt uit het medisch dossier, door de dermatoloog
bepaald dat als er geen verbetering zou optreden, klaagster een PDT-behandeling zou
krijgen. Immers in het dossier is genoteerd: "Bij persisteren retour voor daglicht
PDT". Het polikliniekbezoek op 2 juli 2024 betrof een (herhaal-)polikliniekbezoek
aan een arts en is op juiste wijze en in overeenstemming met artikel 24 van de regeling
geregistreerd en op de nota vermeld onder de zorgactiviteitcode 190013.
5.21 Vast staat dat klaagster op 18 juli 2024 weliswaar een poliklinische afspraak had, maar niet met een poortspecialist zoals is omschreven in artikel 24 van de regeling. Er was daarom geen sprake van een (herhaal-)polikliniekbezoek. De PDT-behandeling werd immers uitgevoerd door de doktersassistente en niet door een medisch specialist. Dat bekent dat deze poliklinische afspraak geen (herhaal-)polikliniekbezoek is als bedoeld in de regeling. Ook anderszins kan deze poliklinische afspraak niet als (herhaal-)polikliniekbezoek aan een arts worden beschouwd, omdat het enkel het uitvoeren van een vooraf ingeplande verrichting, zonder consult, betrof. Immers heeft de assistente op 18 juli 2024 de behandeling uitgevoerd die door de dermatoloog op 2 juli 2024 al geïndiceerd was, voor het geval het plekje op de lip niet was verdwenen.
5.22 Het bezoek van 18 juli 2024 is op de nota weergegeven als (herhaal-) polikliniekbezoek met code 190013. Hoewel deze poliklinische afspraak van 18 juli 2024 dus onjuist op de nota is vermeld, heeft dit onjuist geregistreerde (herhaal-)polikliniekbezoek geen invloed op de uiteindelijke declaratiecode en de hoogte van het te declareren bedrag. De hoogte van het te declareren bedrag wordt bepaald door de declaratiecode. Registratie van één herhaal-polikliniekbezoek (van 2 juli 2024, code 190013) en de PDT (op 18 juli 2024, code 039076) leidt tot dezelfde declaratiecode (15A270) als registratie van twee herhaal-polikliniekbezoeken met de PDT. De nota is derhalve niet hoger geworden door het – onjuist – registreren van de afspraak van 18 juli 2024 als (herhaal-)polikliniekbezoek. Daarmee is er geen sprake van onjuist declareren in de zin van het in rekening brengen van een te hoog bedrag. In zoverre is klachtonderdeel c) ook kennelijk ongegrond.
5.23
De behandeling van het plekje op klaagsters lip valt onder declaratiecode (DBC)
15A270 (fotodynamische therapie bij huidkanker of voortekenen daarvan). Voor de totale
behandeling, dat wil zeggen het polikliniekbezoek op 2 juli 2024 met de dermatoloog
en de op basis van de tijdens de poliklinische afspraak zonder arts op 18 juli 2024
verrichte PDT-behandeling, heeft verweerster een bedrag van € 1.252,09 in rekening
gebracht. Dit is in overeenstemming met het tarief zoals dat met de zorgverzekeraar
van klaagster is overeengekomen. Klachtonderdeel c) is voor het overige ook kennelijk
ongegrond.
Slotsom
5.24 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
Het college:
-verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;
-verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 8 oktober 2025 door F.C. Alink-Steinberg, voorzitter,
J.M. Mommers en E.J.M. van Leent, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
F.A.C. Bergervoet, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de vaste voorzitter
K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk.