ECLI:NL:TGZRSHE:2025:109 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/7716
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2025:109 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 08-10-2025 |
| Datum publicatie: | 08-10-2025 |
| Zaaknummer(s): | H2024/7716 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
| Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen gynaecoloog. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij tijdens de keizersnede haar blaas heeft beschadigd en dat een hersteloperatie nodig was. Ook verwijt zij hem dat haar tweelingdochters hechtingsproblemen hebben opgelopen en dat haar gezin voorgoed beschadigd is. Blaaslaesie is een dag na de keizersnede geconstateerd tijdens een (her)operatie in verband met een nabloeding. Geen eerdere aanwijzingen voor het bestaan van een blaaslaesie. Geen aanwijzingen voor medisch onzorgvuldig handelen. Complicatie. College oordeelt niet over de door klaagster gestelde gevolgen. Klaagster deels niet-ontvankelijk. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 8 oktober 2025 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
tegen
[C],
gynaecoloog,
werkzaam in [B],
verweerder, hierna ook: de gynaecoloog, gemachtigde: mr. M.M. van Tol, werkzaam
in Sittard.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster was in verwachting van een tweeling. Met klaagster was afgesproken
dat de geboorte
van de twee meisjes zou plaatsvinden door middel van een keizersnede. Verweerder
heeft de operatie
uitgevoerd. De dag na de ingreep werd een nabloeding bij klaagster geconstateerd
waarvoor een
hersteloperatie nodig was. Tijdens die ingreep werd een blaaslaesie (een beschadiging
van de blaas)
geconstateerd. Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij tijdens de keizersnede de
blaas heeft
opengesneden en dit niet gezien heeft, en dat een hersteloperatie nodig was. Ook
verwijt zij de
gynaecoloog dat haar tweelingdochters hechtingsproblemen hebben opgelopen en dat
haar gezin
voorgoed beschadigd is. Volgens klaagster heeft de gynaecoloog niet volgens de normen
en de regels
van de beroepsgroep gehandeld.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat klaagster in enkele klachtonderdelen niet
kan worden
ontvangen en dat de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond zijn. ‘Kennelijk’
betekent dat het
niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de
klacht niet
gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze
beslissing is gekomen.
2. De procedure
2.1 De procedure blijkt uit:
- het klaagschrift, ontvangen op 11 oktober 2024;
- het verweerschrift, ontvangen op 10 december 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 4 maart 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster was in verwachting van een tweeling. Gedurende de zwangerschap was
zij onder
controle bij de polikliniek gynaecologie van het ziekenhuis waar verweerder als
gynaecoloog
werkzaam is. Op verzoek van klaagster werd afgesproken dat de geboorte van de kinderen
via een
keizersnede zou plaatsvinden. Verweerder heeft de ingreep op
6 december 2019 uitgevoerd. Na de operatie werd bij klaagster een katheter ingebracht
om de urine
af te voeren. In het operatieverslag noteerde verweerder dat de urine helder was
en dat de katheter
de volgende dag, op 7 december 2019, kon worden verwijderd.
3.2 In het verpleegkundig dossier staat op 7 december 2019 vermeld dat in de vroege
ochtend
sprake was van ‘geconcentreerde heldere urineproductie’ waarna om 5.15 uur de katheter
bij
klaagster werd verwijderd. Klaagster heeft vervolgens om 7.30 uur, om 9.10 uur en
om 10.45 uur op
een po in bed geplast. Nadat klaagster over duizeligheid klaagde, werd het Hemoglobine
(hierna: Hb)
gehalte van het bloed gecontroleerd, waarna een verlaagde waarde werd geconstateerd.
De
dienstdoende gynaecoloog maakte daarom een echo van de buik van klaagster. Hierover
is in het
dossier het volgende genoteerd (alle citaten voor zover van belang en letterlijk
weergegeven):
“ - opnieuw HB = 4.1
- dr [naam] heeft een echo gemaakt: er zijn buiten de baarmoeder stolsels te zien
- er zit niet noemenswaardig veel urine in de blaas
- uterus boven de navel
- Dr [naam] gaat overleggen : waarschijnlijk snel een OK ivm nabloeding
(…)
- Bijzonderheden: 11:20 mw ging naar OK voor laparatomie ivm nabloeding na sectio”
3.3 Gelet op het vermoeden van een nabloeding, werd klaagster door de dienstdoende
gynaecoloog
meteen geopereerd. Er werden twee liter bloed en stolsels in de buik aangetroffen.
Ook werd een
blaaslaesie geconstateerd. In het operatieverslag staat hierover vermeld: “(…) Tussen
de lagen in
geen verklaring voor het bloedverlies dan wel de Hb daling. Vervolgens inspectie
buikholte: gevuld
met stolsels. Geen actieve bloeding a vue: geen actief bloedverlies. Stolsels zitten
met name
tussen de blaas en de buikwand. (…) Nu is een blaaslaesie evident zichtbaar. (…)
Drs [naam andere
gynaecoloog] kijkt mee: geen andere verklaring voor het bloedverlies dan de blaaslaesie.”
De uroloog, die tijdens de operatie erbij geroepen werd, heeft de blaas hersteld.
3.4 Op 16 december 2019 is klaagster uit het ziekenhuis ontslagen. Op 16 januari
2020 vond een
nacontrole bij verweerder plaats. Daarna is er geen contact meer tussen klaagster
en verweerder
geweest.
4. De klacht en de reactie van de gynaecoloog
4.1 Klaagster verwijt de gynaecoloog dat:
a) hij op 6 december 2019 tijdens de keizersnede de blaas van klaagster heeft opengesneden
en dit
niet heeft gezien;
b) op 7 december 2019 een hersteloperatie moest plaatsvinden;
c) de dochters van klaagster hechtingsproblemen hebben opgelopen;
d) hij het gezin van klaagster voorgoed heeft beschadigd;
e) hij niet de zorg heeft verleend die van een redelijk handelend gynaecoloog verwacht
mag worden;
f) hij heeft nagelaten te handelen met inachtneming van de zorgvuldigheidsnormen
en gedragsregels
zoals deze zijn opgesteld door de beroepsgroep.
4.2 De gynaecoloog heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de gynaecoloog de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende gynaecoloog. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de gynaecoloog geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden, waaronder de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie
en Gynaecologie
(NVOG) “Zwangerschap en bevalling na een voorgaande keizersnede (4 juni 2010) en
de richtlijn van
de Federatie Medisch Specialisten ((FMS) 2012-2014).
5.2 Het college oordeelt dat de gynaecoloog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft
gehandeld.
Hierna legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.
Uitleg
Klachtonderdelen a) tijdens de keizersnede is de blaas opengesneden, e) geen goede
zorg verleend en
f) strijd met de normen en regels van de beroepsgroep
5.3 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking, aangezien zij
de medisch
inhoudelijke zorgverlening betreffen.
5.4 Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij niet de zorg heeft verleend die van
hem verwacht
mocht worden en dat hij niet heeft gehandeld volgens de zorgvuldigheidsnormen en
gedragsregels van
de beroepsgroep. Zij stelt dat de gynaecoloog tijdens de keizersnede de blaas heeft
opengesneden en dat hij dit niet gezien heeft.
5.5 De gynaecoloog stelt zich op het standpunt dat hij bij het uitvoeren van de
keizersnede
voldoende zorgvuldig, adequaat en volgens de destijds geldende standaarden heeft
gehandeld. Er was
geen reden om een scheur in de blaas te veronderstellen; direct na de ingreep heeft
hij de urine
gecontroleerd en deze was helder. Van 6 december 2019 tot de volgende dag rond 11.30
uur waren er
geen tekenen die wezen op een beschadiging van de blaas. De blaaslaesie bleek pas
tijdens de
ingreep op 7 december 2019, na het verwijderen van de bloedstolsels. Het is daarom
niet aannemelijk
dat de gynaecoloog tijdens de keizersnede de blaas van klaagster heeft opengesneden
en dit niet
heeft gezien. Niet duidelijk is waardoor de blaaslaesie is ontstaan. De blaaslaesie
is een
complicatie die bij de uitvoering van een keizersnede kan optreden. Van tuchtrechtelijk
verwijtbaar
handelen is geen sprake.
5.6 Het college oordeelt als volgt. Vast staat dat de blaaslaesie niet eerder dan
tijdens de
ingreep van 7 december 2019 is geconstateerd. Tot aan dat moment waren er geen aanwijzingen
voor
het bestaan van een beschadiging van de blaas. Het college verwijst hiervoor naar
het
operatieverslag van 6 december 2019 waarin de gynaecoloog noteerde dat de urine
helder was, en naar
het verpleegkundig dossier waarin de volgende ochtend rond
5.15 uur is genoteerd dat er sprake was van ‘geconcentreerde heldere urineproductie’.
Diezelfde
ochtend noteerde de verpleging drie keer dat klaagster heldere urine plaste. Er
was daarom geen
enkele aanleiding om aan een blaasbeschadiging te (moeten) denken. Nadat bij klaagster
een verlaagd
Hb werd vastgesteld, maakte de dienstdoende gynaecoloog een echo van de buik van
klaagster. Zijn
vermoeden van een nabloeding (na de keizersnede) was de aanleiding voor het uitvoeren
van de
hersteloperatie op 7 december 2019. Zelfs aan het begin van deze ingreep bestond
nog geen vermoeden
van een blaasbeschadiging. Het college kan dan ook niet vaststellen dat de blaasbeschadiging
is
ontstaan tijdens de uitvoering van de keizersnede op 6 december 2019. Alleen al
hierom kan niet
worden geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.7 Deze beschadiging is bovendien een onbedoelde en ongewenste gebeurtenis die
als een
complicatie moet worden aangemerkt. Een dergelijke complicatie is een normaal, voorzienbaar
risico
bij een keizersnede, zeker als sprake is van een tweede of derde keizersnede. Dat
deze complicatie
helaas bij klaagster is opgetreden, betekent echter niet dat verweerder de keizersnede
onjuist
heeft uitgevoerd. Door klaagster zijn ook geen andere feiten en omstandigheden aangevoerd
op grond
waarvan medisch onzorgvuldig handelen door verweerder moet worden aangenomen. Het
college heeft
daarvoor overigens ook geen aanwijzingen in het medisch dossier gevonden. Van een
onzorgvuldige
uitvoering van de ingreep is het college niet gebleken. Dat er een nabloeding plaatsvond
waarvoor
een operatie nodig was, valt te betreuren, maar dit kan niet tot een ander oordeel
leiden. Deze
klachtonderdelen zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdelen b) hersteloperatie, c) hechtingsproblemen van de dochters, d) gezin
beschadigd
5.8 Klaagster stelt dat de hersteloperatie, de hechtingsproblemen van haar dochters
en de
beschadiging van haar gezin het gevolg zijn van de wijze waarop verweerder de
keizersnede heeft uitgevoerd.
5.9 Bij gebrek aan wetenschap over de door klaagster gestelde gevolgen, betwist
verweerder dat
hier sprake van is. Verweerder stelt zich bovendien op het standpunt dat klaagster
haar stellingen,
noch het oorzakelijk verband met de gebeurtenissen op 6 en/of 7 december 2019, op
geen enkele wijze
onderbouwt.
5.10 Het college stelt vast dat deze klachtonderdelen zien op omstandigheden die
volgens klaagster
zijn veroorzaakt door de uitvoering van de keizersnede door verweerder. Nog los
van het feit dat
uit het voorgaande volgt dat in dit geval geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar
handelen,
geldt het volgende. Het college beoordeelt alleen de door verweerder verleende zorg
in het licht
van de feiten en omstandigheden op het moment van handelen. Het is niet aan het
college om te
oordelen over de vraag of de (gestelde) gevolgen door het handelen of nalaten van
de zorgverlener
zijn veroorzaakt en zo ja, om daar consequenties aan te verbinden. Klaagster wordt
daarom
niet-ontvankelijk verklaard in deze
klachtonderdelen.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster niet kan worden ontvangen
in de
klachtonderdelen b, c en d en dat de overige klachtonderdelen kennelijk ongegrond
zijn.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen b, c en d;
- verklaart de klachtonderdelen a, e en f kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 8 oktober 2025 door N.H.J. Lafghani, voorzitter, G.L.
Bremer en P.F.
Boekkooi, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door C.M.W. Hillenaar, secretaris, en
uitgesproken door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-van Meerwijk.