ECLI:NL:TGZRAMS:2025:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7169

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:9
Datum uitspraak: 10-01-2025
Datum publicatie: 10-01-2025
Zaaknummer(s): A2024/7169
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Ontzegging van het recht wederom in het register te worden opgenomen
Inhoudsindicatie: Gegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klager is de IGJ. De klacht bestaat uit twee onderdelen; het verwijt dat de verpleegkundige tweemaal seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld tijdens zijn werkzaamheden bij een abortuskliniek en dat hij tijdens zijn werkzaamheden in de ambulancezorg en als burgerhulpverlener niet professioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld. Beide klachtonderdelen zijn gegrond. Het college is van oordeel dat aannemelijk is dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de verpleegkundige jegens twee patiënten. Het handelen van verweerder is onverenigbaar met het werk van de verpleegkundige, in het bijzonder ten opzichte van de kwetsbare patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel constateert het college dat er sprake is van een patroon in het handelen van de verpleegkundige waarin hij herhaaldelijk de grenzen van het toelaatbare opzoekt en daar overheen gaat. De verpleegkundige ging niet alleen voorbij aan de protocollen, richtlijnen en kwaliteitskaders van de diverse organisaties waarvoor hij werkzaam is geweest, maar ook in meer algemene zin aan de veiligheid van patiënten en/of burgers door zijn eigenstandige werkwijze en zijn omgang met medische hulpmiddelen. Het college heeft zorgen over het gebrek aan reflecterend en lerend vermogen van de verpleegkundige en heeft niet de indruk dat de verpleegkundige zich voldoende realiseert welke impact zijn handelen heeft gehad dan wel had kunnen hebben op patiënten en burgers. Vanwege de aard van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en de wijze waarop de verpleegkundige dit handelen lijkt goed te praten, ook nog ter zitting is het college van oordeel dat met de maatregel van het verbod tot wederinschrijving (de verpleegkundige heeft zichzelf laten uitschrijven uit het BIG-register) het risico op herhaling onvoldoende is weggenomen. Het college legt daarom naast een verbod op wederinschrijving ook een algeheel beroepsverbod op.

A2024/7169
Beslissing van 10 januari 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 10 januari 2025 op de klacht van:

de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd,
gevestigd in Utrecht,
vertegenwoordigd door: S.G. Jägers, senior inspecteur,
bijgestaan door: mr. I. de Groot, advocaat/senior juridisch adviseur,
klaagster, hierna ook: de IGJ,

tegen

A,
tot 15 mei 2024 in het BIG-register ingeschreven als verpleegkundige,
destijds werkzaam in regio B, C en D,
verweerder, hierna ook: de verpleegkundige.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De verpleegkundige, geboren in 1989, is werkzaam geweest als verpleegkundige voor diverse organisaties in de regio B, C en D, waaronder een abortuskliniek en de middencomplexe ambulancezorg. De verpleegkundige is ook burgerhulpverlener geweest bij reanimaties.

1.2 De IGJ heeft in een periode van om en nabij drie jaar zeven meldingen ontvangen van voormalig werkgevers en de politie over het funtioneren van de verpleegkundige. Naar aanleiding van deze meldingen is de IGJ een onderzoek gestart.

1.3 Op 29 april 2024 heeft de IGJ een klacht ingediend bij het college. De klacht bestaat uit twee onderdelen en betreft het verwijt dat de verpleegkundige tweemaal seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld tijdens zijn werkzaamheden bij een abortuskliniek en dat hij tijdens zijn werkzaamheden in de ambulancezorg en als burgerhulpverlener niet professioneel en onzorgvuldig heeft gehandeld. De IGJ heeft het college – kort gezegd – verzocht om de verpleegkundige de maatregel van doorhaling van de inschrijving als verpleegkundige op te leggen en een algeheel verbod tot het uitoefenen van enig beroep in de individuele gezondheidszorg.

1.4 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Omdat de verpleegkundige al niet meer staat ingeschreven in het BIG-register, legt het college aan de verpleegkundige de maatregel op van ontzegging van het recht om wederom als verpleegkundige in het BIG-register te worden ingeschreven. Daarnaast legt het college aan de verpleegkundige een algemeen beroepsverbod op. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna ligt het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 mei 2024;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de brief van de verpleegkundige van 24 juni 2024, ontvangen op 1 juli 2024;
- het proces-verbaal van het op 19 september 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 29 november 2024. De IGJ werd vertegenwoordigd door S.G. Jägers en bijgestaan door mr. I. de Groot. De verpleegkundige is in persoon verschenen. De partijen hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Mr. de Groot heeft pleitaantekeningen voorgelezen en aan het college en verweerder overhandigd.

3. De feiten
3.1 De IGJ ontving in de periode van februari 2020 tot en met april 2023 zeven verschillende meldingen van (seksueel) grensoverschrijdend en/of onprofessioneel en onzorgvuldig gedrag door de verpleegkundige.

Melding 1: Ambulance-organisatie 1
3.2 De eerste melding (wegens disfunctioneren) werd gedaan op 3 februari 2020 in verband met het ontslag van de verpleegkundige bij een Regionale Ambulancevoorziening (Ambulance-organisatie 1). Als aanleiding voor het ontslag werd vermeld dat de verpleegkundige tijdens een pilot voor het opzetten van de middencomplexe ambulancezorg willens en wetens was afgeweken van protocollen, waardoor de door hem verleende zorg ernstig tekortschoot, onvoldoende kwaliteit had en onveilig was. De verpleegkundige heeft zijn ontslag zonder succes aangevochten.

Meldingen 2, 3 en 4: Abortuskliniek
3.3 Op 6 mei 2020 ontving de IGJ twee meldingen van een abortuskliniek. De eerste melding betrof een melding geweld in de zorgrelatie tussen de verpleegkundige en een patiënt van de kliniek. De verpleegkundige zou tijdens de laatste controle na de abortusbehandeling de patiënt inwendig (vaginaal) hebben betast, hetgeen niet volgens het geldende protocol is. De tweede melding betrof een melding ontslag in verband met disfunctioneren, met als reden het hiervoor genoemde geweld in de zorgrelatie.


3.4 Op 17 juni 2020 ontving de IGJ nog een melding van de abortuskliniek betreffende geweld in de zorgrelatie tussen de verpleegkundige en een (andere) patiënt. Uit de melding bleek dat de verpleegkundige tijdens de laatste controle na de abortusbehandeling de patiënt inwendig (vaginaal) zou hebben betast, hetgeen niet volgens het geldende protocol is.

3.5 De twee patiënten van de abortuskliniek hebben aangifte gedaan tegen de verpleegkundige. Deze aangiftes hebben geleid tot een strafrechtelijke procedure. Op 7 december 2021 heeft de rechtbank Noord-Holland de verpleegkundige veroordeeld vanwege het plegen van ontuchtige handelingen met twee patiënten.1 De rechtbank heeft de verpleegkundige onder meer een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Voorts heeft de rechtbank de verpleegkundige voor de duur van drie jaren ontzet van het recht tot uitoefening van het beroep van verpleegkundige.

3.6 De verpleegkundige is van de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 14 maart 2024 heeft het gerechtshof geoordeeld dat de verpleegkundige een ontuchtige handeling heeft toegevoegd aan de ontslagcontrole door zonder medische noodzaak ten aanzien van de ene aangeefster zijn vinger(s) tussen de schaamlippen te brengen en ten aanzien van de andere aangeefster met zijn vinger(s) de vagina binnen te gaan.2 Het hof heeft de verpleegkundige onder meer zes maanden gevangenisstraf opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het hof de verpleegkundige ontzet van het recht tot uitoefening van beroep van verpleegkundige voor de duur van drie jaren. De verpleegkundige is op 14 maart 2023 van de uitspraak van het hof Amsterdam in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. De procedure voor de Hoge Raad is nog niet afgerond.

Melding 5: Ambulance-organisatie 2
3.7 Op 18 januari 2023 ontving de IGJ een melding van Ambulancezorg (Ambulanceorganisatie 2). De organisatie informeerde de IGJ erover dat de verpleegkundige via verschillende uitzendbureaus werd ingezet bij een andere ambulance-organisatie (Ambulance-organisatie 3) en de verpleegkundige door weer een andere ambulance-organisatie (Ambulance-organisatie 4) was geschorst en daarna ontslagen.

Melding 6: Politie
3.8 Op 22 februari 2023 werd bij de IGJ een melding gedaan door de politie-eenheid E. Deze melding ging over het handelen van de verpleegkundige tijdens reanimaties in zijn rol als burgerhulpverlener en het zich mogelijk onterecht uitgeven als arts.

Melding 7: Ambulance-organisatie 4
1 Rechtbank Noord-Holland, 7 december 2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12831.
2 Gerechtshof Amsterdam 14 maart 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:655.

3.9 Tenslotte ontving de IGJ op 6 april 2023 een melding van de al genoemde Ambulance-organisatie 4 over het ontslag van de verpleegkundige wegens disfunctioneren. De reden hiervoor was dat de verpleegkundige herhaaldelijk in een ambulance reed zonder de vereiste bevoegdheid of opleiding, waarbij hij meerdere ernstige verkeersovertredingen beging en de ambulanceauto zonder toestemming van zijn leidinggevende mee naar huis nam. De verpleegkundige heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst aangevochten. Het vaste dienstverband van de verpleegkundige is met ingang van 1 april 2023 beëindigd. 3 Gerechtshof Amsterdam 10 oktober 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2602.

3.10 De IGJ heeft de meldingen nader onderzocht en de bevindigen vastgelegd in een rapport van februari 2024. Dit onderzoek heeft geleid tot het indienen van de onderhavige tuchtklacht. Het onderzoek heeft er verder toe geleid dat met betrekking tot de verpleegkundige een aantekening is gemaakt in het register van de IGJ wegens disfunctioneren.

3.11 Het college heeft op 1 mei 2024 het klaagschrift van de IGJ ontvangen. De IGJ heeft haar klaagschrift gebaseerd op haar bevindingen naar aanleiding van het onderzoek naar de vooromschreven meldingen.

3.12 De verpleegkundige is sinds 15 mei 2024 niet meer ingeschreven in het BIG-register. Op zijn verzoek is zijn inschrijving als verpleegkundige doorgehaald.

4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 Volgens de IGJ heeft de verpleegkundige op meerdere vlakken ernstig in strijd gehandeld met hetgeen van hem mag worden verwacht ten aanzien van aan zijn zorg toevertrouwde patiënten.

4.2 In de eerste plaats omdat hij seksueel grensoverschrijdend heeft gehandeld jegens twee van zijn patiënten (klachtonderdeel 1). De IGJ acht het handelen van de verpleegkundige in strijd met de zorg die de beroepsbeoefenaar in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van degenen met betrekking tot wiens gezondheidstoestand hij zorg verleent.

4.3 In de tweede plaats omdat de verpleegkundige in de midden-complexe ambulancezorg en als burgerhulpverlener niet professioneel en zorgvuldig heeft gehandeld (klachtonderdeel 2), doordat hij:
a) als verpleegkundige afweek van de geldende protocollen en richtlijnen, zoals het maken en interpreteren van een 12-afleidingen ECG en het inbrengen van een maagsonde;
b) als verpleegkundige op de ambulance gevaarlijk rijgedrag liet zien en zonder chauffeursrijbewijs een ambulance bestuurde;
c) zijn grenzen als burgerhulpverlener overschreed (door hinderlijk gedrag en het zonder randvoorwaarden gebruiken van medische hulpmiddelen en een UR-geneesmiddel).

4.4 De IGJ concludeert dat er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten in de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Deze conclusie is enerzijds gebaseerd op de aard en ernst van het handelen in strijd met de professionele standaard van een verpleegkundige. Anderzijds is deze conclusie gebaseerd op gebrekkige reflectie en inzicht in zijn handelwijze door de verpleegkundige. Het seksueel grensoverschrijdend gedrag jegens twee patiënten is dermate grensoverschrijdend dat dit ernstig in strijd is met de professionaliteit die van ieder redelijk handelend verpleegkundige verwacht mag worden. Door dergelijk handelen, dat de waarden van het beroep in de kern raakt, wordt het vertrouwen dat patiënten in een verpleegkundige moeten kunnen stellen ten diepste aangetast. De IGJ meent dat de verpleegkundige hiermee de grenzen van hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt ruimschoots heeft overschreden. De IGJ wijst erop dat de rode draad in alle meldingen klachten zijn over de houding en het gedrag van de verpleegkundige. Ondanks meerdere meldingen, het inspectieonderzoek en de vele juridische procedures, ziet de IGJ dat een patroon in stand blijft waarbij de verpleegkundige steeds de grenzen van het toelaatbare opzoekt en overschrijdt en daarbij geen inzicht in zijn handelen en geen lerend vermogen laat zien.

4.5 In het belang van de goede en veilige patiëntenzorg verzoekt de IGJ het college de klacht gegrond te verklaren en de verpleegkundige het recht te ontzeggen zich opnieuw in het BIG-register te laten inschrijven alsmede aan de verpleegkundige een algemeen beroepsverbod voor de individuele gezondheidszorg op te leggen.

4.6 De verpleegkundige heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren en maakt bezwaar tegen de door de IGJ verzochte publicatie.

4.7 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 De verpleegkundige is sinds 15 mei 2024 niet meer ingeschreven in het BIG-register. Ten tijde van het verweten handelen was hij wel BIG-geregisteerd. De IGJ is daarom ontvankelijk in haar klacht tegen de verpleegkundige. Het college gaat over tot inhoudelijke beoordeling van de klacht.

De criteria voor de beoordeling

5.2 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundige. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Relevant in dit verband zijn de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (2015), de brochure van de IGJ Het mag niet het mag nooit (2016) en het Kwaliteitskader laag- en middencomplexe ambulancezorg (2020). Klachtonderdeel 1: seksueel grensoverschrijdend gedrag

5.3 De verpleegkundige ontkent dat de gebeurtenissen van seksueel grensoverschrijdend gedrag hebben plaatsgevonden. De verpleegkundige voert aan dat, nu de strafrechtelijke procedure nog niet definitief tot een einde is gekomen en hij dus niet onherroepelijk is veroordeeld, in de onderhavige tuchtprocedure niet mag worden uitgegaan van de feiten zoals die door de rechtbank en het hof zijn vastgesteld.

5.4 Het college stelt voorop dat het tuchtrecht een ander doel dient en een ander toetsingskader hanteert dan het strafrecht.4 In het tuchtrecht dient het opleggen van een maatregel geen punitief doel, ook al wordt de maatregel veelal als zodanig ervaren, maar het openbare belang van een goede beroepsuitoefening in de individuele gezondheidszorg. Het gaat in het tuchtrecht om het antwoord op de vraag of de verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij in zijn hoedanigheid van verpleegkundige ten opzichte van de aan hem toevertrouwde patiënten behoort te betrachten dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Doel is de kwaliteit en de veiligheid van de patiëntenzorg te waarborgen. Ook is de bewijsmaatstaf een andere – namelijk lichter – dan die in het strafrecht wordt gehanteerd.

5.5 De IGJ heeft het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2021 en het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2024 overgelegd. Deze strafzaken hebben betrekking op het seksueel grensoverschrijdend gedrag dat in deze tuchtzaak aan de orde is. Het college heeft hiervan kennisgenomen.

5.6 Uit de beslissingen van de rechtbank en het hof blijkt dat de verpleegkundige zowel door de rechtbank als het hof is veroordeeld vanwege het plegen van ontuchtige handelingen met de twee patiënten bij de ontslagprocedure na een abortus, door het brengen van zijn vinger(s) tussen de schaamlippen respectievelijk met zijn vinger(s) de vagina binnen te gaan (zie 3.5 en 3.6). In hoger beroep (en overigens ook door de rechtbank) is de verpleegkundige veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf en ontzetting van het recht tot uitoefening van het beroep van verpleegkundige voor de duur van drie jaren. Deze veroordeling is nog niet ten uitvoer gelegd vanwege de nog lopende procedure bij de Hoge Raad.
4 Zie ook CTG 10 juni 2024, ECLI:NL:TGZCTG:2024:107.

5.7 Het college is van oordeel dat aannemelijk is dat sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de verpleegkundige jegens de twee patiënten. Het college zal dat hierna uitleggen.

5.8 Buiten discussie is dat de verpleegkundige op 15 april 2020 en 9 april 2020 bij de patiënten de nabehandeling heeft uitgevoerd. Overeenkomstig het protocol post-abortum moet de verpleegkundige een buikonderzoek uitvoeren. In het rapport van de IGJ is vermeld: “Vervolgens drukt de verpleegkundige op de buik (ter hoogte van de baarmoeder) om te kijken of de baarmoeder goed gecontraheerd is en niet te hoog staat. Ook wordt er door de verpleegkundige in het broekje van de cliënt gekeken naar het bloedverlies in het maandverband. De verpleegkundige kijkt dan of er bloed uit de vagina op het maandverband komt op het moment dat op de buik wordt geduwd. Inwendig onderzoek is hierbij volgens alle geïnterviewde betrokkenen uitdrukkelijk niet aan de orde.”

5.9 Zowel het hof als de rechtbank hebben de verklaringen van de patiënten tot uitgangspunt genomen bij de beoordeling van hetgeen de verpleegkundige ten laste werd gelegd. Het college stelt vast dat het hof in zijn arrest van 14 maart 2024 de betrouwbaarheid van de verklaringen van de patiënten uitgebreid heeft beoordeeld.

5.10 Naar het oordeel van het hof blijkt uit de verklaringen van de patiënten dat de verpleegkundige de ontslagcontrole deels conform het daarvoor geldende protocol heeft uitgevoerd, maar daaraan zelf een ontuchtige handeling heeft toegevoegd. Het hof heeft hierbij vastgesteld dat beide patiënten een vloeiende overgang van de (bespreking van de) ontslagcontrole naar de ontuchtige handeling beschrijven, waarmee deze in beide gevallen één geheel vormen. Uit de verklaringen van de patiënten volgt dat de wijze waarop de ten laste gelegde feiten zijn begaan op essentiële punten overeenkomt. Het hof heeft daaraan nog toegevoegd dat één van de patiënten direct na de gebeurtenis, tijdens de autorit naar huis, aan een getuige heeft verteld dat de verpleegkundige met zijn vingers de vagina binnenging en met zijn andere hand drukkende bewegingen maakte op haar onderbuik. Thuis heeft de patiënt alles in haar dagboek opgeschreven.

5.11 Het college meent dat het hof op basis van een zorgvuldige afweging tot zijn oordeel is gekomen, althans het college ziet geen aanleiding om aan te nemen dat dit oordeel niet juist zou zijn. De verpleegkundige heeft in de tuchtprocedure ook geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die het college aanleiding geven om anders te oordelen.

5.12 Tegen deze achtergrond is het college van oordeel dat de aan de verpleegkundige verweten gedragingen jegens de twee patiënten van de abortuskliniek, zoals door de IGJ gesteld, vaststaan. Dit betekent dat het klachtenonderdeel gegrond is. 5.13 Het college onderschrijft het betoog van de IGJ dat het gedrag van de verpleegkundige dermate grensoverschrijdend is, dat dit ernstig in strijd is met de professionaliteit die van iedere redelijk handelende verpleegkundige verwacht mag worden. Patiënten die hulp zoeken moeten te allen tijde kunnen vertrouwen op veilige zorg van goede kwaliteit. De verpleegkundige heeft door zijn handelen het vertrouwen van de patiënten, die zich in een kwetsbare positie bevonden, ernstig geschaad.

Klachtonderdeel 2: niet professioneel en onzorgvuldig handelen
5.14 In het door de IGJ opgestelde klaagschrift en het onderzoeksrapport zijn de aan dit onderdeel ten grondslag liggende feiten weergegeven. De verpleegkundige heeft deze feitelijke weergave niet bestreden. Bij de beoordeling van deze kwestie zal het college dan ook van deze feiten uitgaan.

5.15 Met betrekking tot de professionele standaard in relatie tot dit klachtonderdeel, stelt het college voorop dat een verpleegkundige het beroep dient uit te oefenen met het oog op het welzijn en de gezondheid van de patiënt, kennis draagt van protocollen en gedragsregels en daarnaar handelt en bijdraagt aan een veilige zorgverlening. Ad a) Afwijken van de geldende protocollen en richtlijnen

5.16 Uit de melding door Ambulanceorganisatie 1 blijkt dat de verpleegkundige op eigen intiatief van een vervoersopdracht is afgeweken en de patiënt ter plaatse liet. Ook heeft hij een 12 afleidingen ECG gedraaid, terwijl de middencomplexe ambulance medewerker dit niet mag. Voorts is door de verpleegkundige een maagsonde ingebracht, wat een voorbehouden handeling is, terwijl hier geen bekwaamheidsverklaring van de medisch manager aan ten grondslag lag. Dat deze incidenten zich hebben voorgedaan wordt door de verpleegkundige niet betwist.

5.17 Het college stelt vast dat de verpleegkundige met zijn handelen in strijd heeft gehandeld met, althans zonder deugdelijke motivatie is afgeweken van de geldende protocollen, richtlijnen en/of kwaliteitskaders. Reeds hierom is het college van oordeel dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat de verpleegkundige, naar hij stelt, handelde in het belang van de patiënt, maakt dit niet anders. De protocollen, richtlijnen en kwaliteitskaders zijn er ter bewaking van de kwaliteit van de geleverde zorg én ter borging van de patiëntveiligheid. Door hierop geen acht te slaan en naar eigen inzicht te te handelen, hadden gevaarlijke situaties kunnen ontstaan.

Ad b) Rijden met ambulance
5.18 Vaststaat dat de verpleegkundige in de tijd dat hij werkzaam was voor Ambulance- organisatie 4, in de ambulance heeft gereden, terwijl hij geen rol als bestuurder van een ambulance bij patiëntenvervoer had bij deze organisatie en ook niet over het juiste rijbewijs beschikte. Voorts staat vast dat de verpleegkundige toen hij de ambulance reed meermaals diverse, grove, snelheidsovertredingen heeft begaan. Ook nam hij de ambulance zonder toestemming mee naar huis en liet deze geopend achter in een wasstraat.

5.19 Het college overweegt dat de verpleegkundige niet alleen in strijd met de geldende gedragscode en het kwaliteitskader heeft gehandeld, maar dat hij door zijn gevaarlijke rijgedrag zichzelf en andere verkeersdeelnemers in gevaar heeft gebracht. Dit staat haaks op wat van een professionele verpleegkundige mag worden verwacht en hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

Ad c) handelen als burgerhulpverlener
5.20 De politie heeft een melding gedaan over de houding en het gedrag van de verpleegkundige als burgerhulpverlener. Ten aanzien van deze melding staat in ieder geval vast dat de verpleegkundige in zijn rol van burgerhulpverlener eigen medische hulpmiddelen meebracht, waaronder een masker-ballon, een infuussysteem, Ringer Lactaat (een UR-geneesmiddel) en een hartmonitor met AED-functie. Deze middelen werden door de verpleegkundige gebruikt tijdens de hulpverlening.

5.21 Het college overweegt dat enerzijds geldt dat van een hulpverlener, dus ook van de verpleegkundige, wordt verwacht dat hij ook buiten zijn werk vanuit zijn professionele deskundigheid zorg verleent in noodsituaties (zie ook de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden). Anderzijds geldt dat in situaties waarbij een hulpverlener als burgerhulpverlener betrokken is, en waarbij ook beroepsmatige hulpverleners aanwezig zijn, een zekere afstand en terughoudendheid in acht moet worden genomen.

5.22 Hiermee is niet in overeenstemming dat, zoals in deze procedure vaststaat, de verpleegkundige een UR-geneesmiddel door een beroepsmatige hulpverlener laat toedienen dat de verpleegkundige zelf in bezit (voorraad) had. Nog daargelaten dat niet bekend is wat de houdbaarheidsdatum van dit geneesmiddel was, handelt de verpleegkundige hierdoor in strijd met de Geneesmiddelenwet. De hartmonitor met AED-functie die door de verpleegkundige werd gebruikt bij reanimaties, was tweedehands waardoor het gebruik en het functioneren niet meer werden gemonitord, althans de verpleegkundige was hiervoor zelf verantwoordelijk. Dat de verpleegkundige hier (voldoende) oog voor had, is het college niet gebleken. Tenslotte is vastgesteld dat de verpleegkundige – ook in zijn hoedanigheid van burgerhulpverlener – risicovolle handelingen uitvoerde, zoals het toepassen van masker-ballonbeademing. Echter, in een situatie van burgerhulpverlening ontbreken de randvoorwaarden waaraan moet zijn voldaan voordat tot een dergelijke handeling mag worden overgegaan. Zodoende kan hiermee de patiëntveiligheid in het geding komen en past het een burgerhulpverlener in het algemeen niet een dergelijke handeling uit te voeren.

5.23 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert het college dat het handelen van de verpleegkundige niet voldoet aan de onder 5.2 en 5.15 genoemde en beschreven normen, zodat ook dit klachtonderdeel gegrond is.

Slotsom
5.24 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht in beide onderdelen gegrond is. Het college is van oordeel dat de gedragingen waaraan de verpleegkundige zich schuldig heeft gemaakt zodanig in strijd zijn met wat van een redelijk handelend zorgverlener mag worden verwacht, dat een maatregel dient te worden opgelegd die met name wordt bepaald door het doel om herhaling te voorkomen.

Maatregel
5.25 Zoals reeds vermeld onder 5.13, onderschrijft het college het betoog van de IGJ bij klachtonderdeel 1 over de ernst van het handelen van de verpleegkundige. Dit handelen is onverenigbaar met het werk van de verpleegkundige, in het bijzonder ten opzichte van de kwetsbare patiënten die aan zijn zorg waren toevertrouwd. Ten aanzien van klachtonderdeel 2 constateert het college, evenals de IGJ, dat er sprake is van een patroon in het handelen van de verpleegkundige waarin hij herhaaldelijk de grenzen van het toelaatbare opzoekt en daar overheen gaat. De verpleegkundige ging niet alleen voorbij aan de protocollen, richtlijnen en kwaliteitskaders van de diverse organisaties waarvoor hij werkzaam is geweest, maar ook in meer algemene zin aan de veiligheid van patiënten en/of burgers door zijn eigenstandige werkwijze en zijn omgang met medische hulpmiddelen. Met zijn handelen heeft de verpleegkundige ernstige schade toegebracht aan het vertrouwen in de individuele gezondheidzorg.

5.26 Het college deelt de zorgen van de IGJ over het gebrek aan reflecterend en lerend vermogen van de verpleegkundige. Het college is er ook niet van overtuigd geraakt dat de verpleegkundige voldoende besef heeft van de betekenis van de geldende beroepsnormen. De verpleegkundige heeft weliswaar erkend dat hij (wellicht) anders had moeten handelen, maar blijft daar tegenoverstellen dat hij goede patiëntenzorg heeft geleverd en zijn functioneren als verpleegkundige niet ter discussie staat. Uit hetgeen de verpleegkundige schriftelijk en ter zitting naar voren heeft gebracht, heeft het college de indruk gekregen dat de reflectie en ondernomen acties van de verpleegkundige er vooral op zijn gericht te voorkomen dat hij (weer) in situaties terechtkomt waar hij last mee kan krijgen, en dat hij de oorzaak buiten hemzelf legt. In plaats van zijn gedrag, past hij zijn werkzaamheden aan; van het niet meer 1 op 1 werken met patiënten, tot geheel geen patiëntencontact meer hebben en de uitschrijving uit het BIG-register.

5.27 Het college heeft niet de indruk dat de verpleegkundige zich voldoende realiseert welke impact zijn handelen heeft gehad dan wel had kunnen hebben op patiënten en burgers. Uit niets blijkt dat de verpleegkundige zich hiervan bewust is. Veeleer benoemt de verpleegkundige de gevolgen die de aan hem verweten handelingen voor hemzelf hebben gehad, zoals het kwijtraken van zijn baan, de kennelijk negatieve publiciteit als gevolg van de strafzaken en het niet meer werkzaam zijn in de gezondheidszorg.

5.28 Het enkele gegeven dat de verpleegkundige nu niet in het BIG-register staat ingeschreven, biedt geen bescherming voor het geval de verpleegkundige toch weer in de zorg zou gaan werken. De verklaring van de verpleegkundige dat er een kleine kans is dat hij weer in de zorg werkzaam zal zijn, acht het college niet toereikend en onvoldoende geborgd. Te meer niet, nu het college is gebleken dat de verpleegkundige op het moment van de hoorzitting nog is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel als eenmanszaak inzake ‘het verlenen van ambulancedienstverlening’ en ‘valrisicobeoordeling’.

5.29 Alles overziend acht het college de maatregel van ontzegging van het recht om wederom als verpleegkundige in het BIG-register te worden ingeschreven passend en noodzakelijk om de veiligheid van zorgvragers te waarborgen.

5.30 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het college van oordeel dat op dit moment niet duidelijk is of, en zo ja onder welke voorwaarden, de verpleegkundige zijn werk als verpleegkundige en in de zorg veilig zou kunnen hervatten. De aard van het tuchtrechtelijk verwijtbare handelen en het steeds opnieuw naar eigen inzicht afwijken van de geldende protocollen, richtlijnen en kwaliteitskaders alsmede de wijze waarop de verpleegkundige dit handelen lijkt goed te praten, ook nog ter zitting, geeft het college niet het vertrouwen dat de verpleegkundige niet langer een risico zou vormen voor de patiëntveiligheid. Onder deze omstandigheden is er onvoldoende zekerheid dat met de maatregel van het verbod tot wederinschrijving het risico op herhaling voldoende is weggenomen. Het college zal daarom naast een doorhaling ook een beroepsverbod als bedoeld in artikel 48, tweede lid, wet BIG, opleggen. Het college heeft zich nog afgevraagd of dit beroepsverbod beperkt zou moeten worden tot bepaalde groepen (extra) kwetsbare patiënten, zoals patiënten in de ggz, thuis- en verpleeghuis-, verstandelijk gehandicapten- en/of ouderenzorg. Het college heeft daar echter niet voor gekozen, omdat ook voor andere patiënten geldt dat zij zich (in meerdere of mindere mate) in een kwetsbare positie bevinden ten opzichte van hun zorgverlener. Afgezet tegen de bagatelliserende houding van de verpleegkundige en het gebrek aan reflecterend vermogen, is de slotsom dat er bij het college onvoldoende vertrouwen bestaat dat andere categorieën patiënten met zo’n geclausuleerd beroepsverbod voldoende zouden worden beschermd. In het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zal het college ook bepalen dat deze algehele beperking (het beroepsverbod) onmiddellijk van kracht wordt (artikel 48, achtste lid, tweede volzin).

Publicatie
5.31 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

5.32 De verpleegkundige heeft bezwaar gemaakt tegen publicatie. Naar het college aanneemt, ziet het bezwaar van de verpleegkundige niet op de onder 5.31 bedoelde publicatie, maar op het gegeven dat de door het college opgelegde maatregelen achter zijn naam in het BIG-register worden aangetekend als deze onherroepelijk zijn geworden. Die aantekening is voor eenieder zichtbaar die het BIG-register raadpleegt. Deze aantekening vindt evenwel plaats op grond van een wettelijk voorschrift en het college heeft geen bevoegdheid om hierin anders te bepalen.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- ontzegt de verpleegkundige het recht om weer in het BIG-register te worden ingeschreven en bepaalt dat deze maatregel onmiddellijk van kracht wordt;
- legt aan de verpleegkundige de beperking op dat hij in geen enkele functie of activiteit op het gebied van de individuele gezondheidszorg, beroepsmatig mag handelen en bepaalt dat dit beroepsverbod onmiddellijk van kracht wordt;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften V&VN Magazine, Nursing en TvZ verpleegkunde in praktijk en wetenschap.

Deze beslissing is gegeven door E.A. Messer, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist, W.M.E. Bil, E.M. Rozemeijer, en A. Petiet, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2025.