ECLI:NL:TGZRAMS:2025:89 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7151
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:89 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-04-2025 |
Datum publicatie: | 18-04-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7151 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundig specialist. De moeder van klaagster behandeld in het ziekenhuis in verband met een mammacarcinoom (borstkanker). Vanaf september 2015 vonden de poliklinische controles plaats bij de verpleegkundig specialist. Eind februari 2021 heeft de arts de controles (weer) overgenomen in verband met uitzaaiingen (levermetastasen). Patiënte is op 14 maart 2022 overleden. Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist dat zij is tekortgeschoten in de zorg aan patiënte en in de communicatie met patiënte en klaagster.Het college overweegt het volgende. De tumormarker vertoonde (zo volgt uit de door klaagster overgelegde tabel) geen significante stijging en bevond zich binnen de normaalwaarden. De verpleegkundig specialist hoefde de stijging niet met patiënte te bespreken. Zij hoefde evenmin de arts te raadplegen, aanvullend onderzoek te laten verrichten of patiënte eerder terug te laten komen. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. Het college constateert verder dat de verpleegkundig specialist uitdrukkelijk heeft overwogen wanneer volgens haar kon worden gestopt met de hormoontherapie. Zij heeft dit vervolgens afgestemd met de arts en besproken met patiënte. Hiermee heeft de verpleegkundig specialist naar het oordeel van het college zorgvuldig gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond. |
A2024/7151
Beslissing van 18 april 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 april 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
verpleegkundig specialist,
werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundig specialist, gemachtigde: mr. O.L. Nunes,
werkzaam te
Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 De moeder van klaagster (hierna: patiënte) is vanaf oktober 2014 tot en met
maart 2022
behandeld in het E (hierna: het ziekenhuis) in verband met een mammacarcinoom (borstkanker).
Vanaf
14 september 2015 vonden de poliklinische controles plaats bij de verpleegkundig
specialist. Eind
februari 2021 heeft de arts de controles (weer) overgenomen in verband met uitzaaiingen
(levermetastasen). Patiënte is op 14 maart 2022 overleden. Klaagster verwijt de
verpleegkundig
specialist dat zij is tekortgeschoten in de zorg aan patiënte en in de communicatie
met patiënte en
klaagster.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift (met een usb-stick), ontvangen op 18 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van klaagster, ontvangen op 11 oktober 2024, met als bijlage transcripties;
- de brief van de gemachtigde van de verpleegkundig specialist van 28 oktober 2024,
ontvangen op
30 oktober 2024, met bijlagen.
2.2 Partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college
in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Patiënte (geboren in september 1959) is vanaf oktober 2014 behandeld in het
ziekenhuis in
verband met een mammacarcinoom (borstkanker).
3.2 In november 2014 werd een lumpectomie met schildwachtklierprocedure rechts bij
patiënte
verricht. De schildwachtklierprocedure was negatief.
3.3 Patiënte ontving vanaf december 2014 hormoontherapie met Tamoxifen.
3.4 In februari 2015 startte patiënte met chemotherapie, die na drie maanden met
instemming van
patiënte werd afgebroken vanwege ernstige bijwerkingen.
3.5 Tijdens de chemotherapie ontving patiënte geen hormoontherapie. Hiermee werd
vanaf april 2015
opnieuw gestart, met Letrozol omdat de Tamoxifen eerder klachten gaf.
3.6 Op 27 augustus 2015 startten de reguliere controles en werd patiënte gezien
door de arts. De
verdere controles zouden worden verricht door de verpleegkundig specialist.
3.7 Vanwege aanhoudende klachten na een val werd bij patiënte in januari 2016 elders
een MRI van
de linkerknie gemaakt. Deze liet een aantal afwijkingen zien, waarna in het ziekenhuis
in april
2016 een controle MRI werd verricht, laboratoriumonderzoek werd gedaan en een CT-scan
en botscan
werden gemaakt. Hieruit volgden geen aanwijzingen voor uitzaaiingen.
3.8 Tijdens de poliklinische controle op 27 juli 2016 liet patiënte weten veel klachten
te hebben
aan haar rechterborst. Bij lichamelijk onderzoek zag de verpleegkundig specialist
een oedemateuze
fibrotische rechterborst. Zij adviseerde oedeemtherapie.
3.9 Op 8 september 2016 zag de verpleegkundig specialist patiënte opnieuw. Patiënte
liet weten
dat zij vanwege klachten eind juli met de Letrozol was gestopt. Na overleg met de
arts adviseerde
de verpleegkundig specialist om de Tamoxifen te hervatten. Ook werd vanwege pijn
in de borst een
echo gemaakt, die een vochtcollectie liet zien. De verpleegkundig specialist adviseerde
de
oedeemtherapie voort te zetten. Patiënte is deze therapie echter niet aangegaan
omdat er geen klik
was met de therapeut.
3.10 Op verzoek van patiënte werd na de poliklinische controle op 29 maart 2017 de
tumormarker
bepaald.
3.11 Vanwege klachten aan de linkerborst heeft de verpleegkundig specialist in mei
2017 de
mammografie vervroegd. Deze mammografie (beiderzijds) werd begin juni 2017 verricht.
Hierop waren
geen aanwijzingen voor een recidief te zien.
3.12 Tijdens de poliklinische controle op 23 november 2017 liet patiënte weten veel
last te hebben
van het litteken aan de rechterborst. De verpleegkundig specialist heeft patiënte
uitgelegd dat
reconstructie door de plastisch chirurg gebeurt, maar dat de kans op complicaties
te groot is
vanwege haar BMI en andere comorbiditeiten. Bij lichamelijk onderzoek zag de verpleegkundig
specialist een sterk fibrotische oedemateuze rechterborst. Patiënte was met de oedeemtherapie
gestopt.
3.13 Op 28 mei 2017 is een mammografie gemaakt. Vanwege een toename van de calcificaties
rechts
zijn biopten afgenomen en is de tumormarker bepaald. Hieruit volgde geen verdenking
van terugkeer
van kanker. Op 24 april 2019 en 7 oktober 2019 zijn opnieuw mammografieën gemaakt,
waarop geen
verdenkingen van terugkeer van kanker werden gezien.
3.14 Op 24 oktober 2019 is een botscan gemaakt. Hierop waren geen aanwijzingen
zichtbaar voor
uitzaaiingen in het bot, waarna de verpleegkundig specialist patiënte liet weten
dat zij in
november 2019 mocht stoppen met Tamoxifen. Omdat patiënte liever wilde doorgaan
met hormonale
therapie, heeft de verpleegkundig specialist dit besproken met de arts. Na overleg
met de arts
heeft zij patiënte uitgelegd dat hormonale therapie gedurende vijf jaar voldoende
was. Vanwege de
negatieve schildwachtklierfunctie bij de operatie in 2014 was verlengde therapie
niet geïndiceerd.
3.15 Op 13 november 2019 liet patiënte telefonisch weten het moeilijk te vinden te
stoppen met de
controles en de medicatie. De verpleegkundig specialist heeft toen afgesproken dat
patiënte in mei
2020 weer een mammografie kon laten maken.
3.16 De mammografie in juni 2020 liet geen aanwijzingen zien voor een recidief. De
verpleegkundig
specialist heeft patiënte toen voorgehouden dat zij in juni 2021 weer retour kon
komen voor een
mammografie en dat, indien daarop niets zichtbaar zou zijn, de controles via de
mammapoli konden
stoppen. Zij zou verder gevolgd worden door de huisarts.
3.17 Op 15 februari 2021 liet klaagster weten dat patiënte elders was opgenomen in
verband met een
urineweginfectie. Op een daar gemaakte CT-scan waren afwijkingen in de lever gezien
die verdacht
waren voor uitzaaiingen.
3.18 Na een telefonisch consult op 17 februari 2021 met klaagster en overleg met
de arts is een
PET-CT-scan en een leverbioptafspraak aangevraagd.
3.19 Vanwege de uitzaaiingen heeft de arts daarna de behandeling en controles weer
overgenomen van
de verpleegkundig specialist.
3.20 Patiënte is op 14 maart 2022 overleden
4. De klacht en de reactie van de verpleegkundig specialist
4.1 Klaagster verwijt de verpleegkundig specialist dat zij:
a) een verdubbeling van de tumormarkers niet heeft opgemerkt en gecommuniceerd en
b) de hormoontherapie te vroeg heeft stopgezet.
4.2 De verpleegkundig specialist heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de verpleegkundig specialist de zorg heeft verleend die van
haar verwacht
mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig
specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundig
specialist
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Zorgverleners kunnen
alleen
tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
5.2 Het college oordeelt dat de verpleegkundig specialist niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld.
Klachtonderdeel a) Niet opmerken markerwaarde
5.3 Klaagster stelt dat de tumormarkers in juni 2020 zo goed als verdubbeld waren
ten opzichte
van de controle daarvoor in oktober 2019. De verpleegkundig specialist heeft de
stijging niet
besproken met de arts en evenmin met patiënte en klaagster gecommuniceerd. Zij heeft
slechts laten
weten dat alles goed en in orde was. De verpleegkundig specialist wijst erop dat
een dergelijke
verhoging van de tumormarker niet hoeft te betekenen dat sprake is van kanker en
dat een normale
tumormarker een tumor ook niet uitsluit. Het is, zo stelt de verpleegkundig specialist
niet
gebruikelijk een tumormarker te bepalen in de follow-up van een mammacarcinoom.
Daarnaast is de
tumormarker van patiënte steeds binnen de normaalwaarde gebleven. De bekende waarden
hadden geen
therapeutische consequenties. De verhoging maakt dit niet anders.
5.4 Het college volgt het verweer van de verpleegkundig specialist. De tumormarker
vertoonde (zo
volgt uit de door klaagster overgelegde tabel) geen significante stijging en bevond
zich binnen de
normaalwaarden. De verpleegkundig specialist hoefde de stijging niet met patiënte
te bespreken. Zij
hoefde evenmin de arts te raadplegen, aanvullend onderzoek te laten verrichten of
patiënte eerder
terug te laten komen. Het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) Niet goed bijhouden hormoontherapie
5.5 Volgens klaagster heeft de verpleegkundig specialist de hormoontherapie niet
goed
bijgehouden, waardoor te vroeg met deze behandeling is gestopt. Klaagster stelt
dat de
hormoontherapie tijdens de chemotherapie tijdelijk is gestopt. Hiermee heeft de
verpleegkundig
specialist geen rekening gehouden. De verpleegkundig specialist stelt dat zij in
november 2019
(vijf jaar na de eerste start van de hormontherapie) heeft overwogen of kon worden
gestopt met de
behandeling. Omdat bij de operatie in 2014 geen positieve klieren waren aangetroffen,
had
verlenging van de hormoontherapie volgens haar geen meerwaarde meer. Zij heeft dit
afgestemd met de
arts, die hiermee instemde.
5.6 Het college constateert dat de verpleegkundig specialist uitdrukkelijk heeft
overwogen
wanneer volgens haar kon worden gestopt met de hormoontherapie. Zij heeft dit vervolgens
afgestemd
met de arts en besproken met patiënte. Hiermee heeft de verpleegkundig specialist
naar het oordeel
van het college zorgvuldig gehandeld. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat beide onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
6. De beslissing
De klacht is in beide onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 april 2025 door P.M.E. Bernini, voorzitter, S.
Colsen, lid-
jurist, W.M.E. Bil, J.H. Hunink en E.M. Rozemeijer, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
M.A.E. Veeren, secretaris.