ECLI:NL:TGZRAMS:2025:84 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7264

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:84
Datum uitspraak: 08-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): A2024/7264
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Deels gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klaagster is gedurende acht maanden onder begeleiding geweest van de bedrijfsarts. Zij heeft tijdens deze begeleiding zichzelf laten onderzoeken, waarbij zij ook is gediagnosticeerd. Het college stelt vast dat de bedrijfsarts klaagster ten onrechte (meteen) naar een instelling heeft doorverwezen, gelet juist op het eerdere onderzoek ingezet door klaagster en zonder dat de bedrijfsarts zich op de hoogte heeft gebracht van het rapport van dit onderzoek. Ook wordt de manier waarop de bedrijfsarts met klaagster heeft gesproken over een second opinion tuchtrechtelijk verwijtbaar geacht. Daarnaast is tekort geschoten in de dossiervoering. Klacht grotendeels gegrond. Berisping.

A2024/7264
Beslissing van 8 april 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 8 april 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klaagster,
gemachtigde: de heer C,

tegen

D,
bedrijfsarts,
werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts
gemachtigde: mr. S. Slabbers, werkzaam te Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster werd in het kader van de verzuimbegeleiding in de periode van 18 september 2023 tot 14 april 2024 begeleid door de bedrijfsarts. Samengevat verwijt klaagster de bedrijfsarts dat hij op veel punten tekortgeschoten is in de begeleiding van klaagster, waarbij hij onder andere onterecht heeft doorverwezen naar E, haar privacy heeft geschonden en een onvolledige en suggestieve dossiervoering heeft gehouden.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 7 juni 2024;
- de aanvullende bijlagen bij het klaagschrift van 26 juni 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster met aanvullende stukken, ontvangen op 19 augustus 2024;
- het proces-verbaal van het op 28 augustus 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de dupliek van 1 oktober 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van verweerder, ontvangen op 21 november 2024;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster met aanvullende stukken, ontvangen op 17 februari 2025.


2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2025. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster, haar gemachtigde en verweerder hebben pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten
3.1 Klaagster heeft zich op 14 augustus 2023 ziekgemeld bij haar werkgever. Op
19 september 2023 is zij gestart met een re-integratietraject. In het kader van de verzuimbegeleiding werd zij begeleid door de bedrijfsarts (verweerder).

3.2 In de periode van 18 september 2023 tot en met 15 april 2024 hebben de bedrijfsarts en klaagster op in ieder geval 8 momenten contact gehad met elkaar.

3.3 Op 18 september 2023 heeft klaagster een eerste gesprek met de bedrijfsarts over haar klachten.

3.4 Op 18 december 2023 vertelt klaagster aan de bedrijfsarts dat zij bij F te B (hierna: F) is onderzocht en dat zij is gediagnostiseerd met een depressie en somatische symptoom stoornis.

3.5 Op 29 januari 2024 vindt er weer een gesprek plaats tussen klaagster en de bedrijfsarts waarin klaagster hem vertelt dat het niet goed met haar gaat. De bedrijfsarts adviseert een doorverwijzing naar E. Klaagster gaat hiermee akkoord.

3.6 Op 31 januari en 5 februari 2024 laat klaagster aan de bedrijfsarts weten dat zij de noodzaak niet inziet voor een doorverwijzing naar E, nu er al een diagnose is gesteld door F en zij zelf inmiddels begeleiding heeft geregeld.

3.7 Op 12 februari 2024 hebben klaagster en de bedrijfsarts een gesprek over de doorverwijzing naar E. Klaagster laat hem weten dat zij een second opinion bij een andere bedrijfsarts wenst.

3.8 Op 26 februari 2024 heeft de bedrijfsarts uitleg gegeven over de second opinion. In april 2024 laat klaagster weten af te zien van een second opinion advies en geeft aan toch mee te werken met de doorverwijzing naar E.

3.9 Op 15 april 2024 heeft klaagster zich volledig ziekgemeld bij haar werkgever en na deze datum heeft er geen contact meer plaatsgevonden met de bedrijfsarts.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts – samengevat en naar het college begrijpt – dat hij:
a) gebruik heeft gemaakt van suggestief taalgebruik in het dossier;
b) onjuist heeft gehandeld bij het aanvragen van de second opinion;
c) klaagster niet had mogen doorverwijzen naar E;
d) heeft geweigerd om te kijken naar de beschikbare relevante medische informatie;
e) op een onheuse manier zijn dossier heeft gevoerd en daarover heeft gelogen;
f) de beschikbare medische informatie en rapportages onjuist heeft geïnterpreteerd;
g) haar privacy heeft geschonden.

4.2 De bedrijfsarts heeft verzocht de klacht in zijn geheel ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen. In deze zaak heeft klaagster op meerdere momenten (zelfs nog tijdens het mondeling vooronderzoek, waarna de bedrijfsarts in de gelegenheid is gesteld om daar nog apart op te reageren) uitgebreide klachtonderdelen geformuleerd, waarin zij verwijst naar verschillende voorbeelden en contactmomenten. Het college heeft de klachtonderdelen gebundeld tot bovengenoemde klachtonderdelen en kan gelet op de omvang van de klachtonderdelen niet ingaan op elk gegeven voorbeeld.

5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt.

Klachtonderdeel a) suggestief taalgebruik van de bedrijfsarts in de verslaglegging
5.2 Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij in de verslagen van de gesprekken tussen hem en klaagster suggestieve woorden gebruikt. Zo meldt hij meerdere malen dat klaagster een ‘opvallend vitale indruk’ maakt. Daarnaast laat hij op belangrijke punten informatie weg, waardoor er een ander beeld ontstaat dan in werkelijkheid is besproken. Door deze manier van verslaglegging is de bedrijfsarts niet meer objectief.

5.3 De bedrijfsarts heeft toegelicht dat hij het woord ‘opvallend’ heeft gebruikt om de complexiteit van de casus te benadrukken en dat hij daarmee niet heeft willen suggereren dat het goed zou gaan met klaagster. Ondanks dat de bedrijfsarts van mening is dat het ging om een waarneming die met het woord ‘opvallend’ binnen de kaders valt van wat een bedrijfsarts mag opschrijven, heeft hij toegezegd het woord in de toekomst niet meer te zullen gebruiken.

5.4 Het college overweegt over het taalgebruik van de bedrijfsarts het volgende. Het behoort tot de taak van de bedrijfsarts om te luisteren naar de klachten van de patiënt en te observeren hoe iemand overkomt en voor hem zit. Dat zijn dus (slechts) zijn eigen observaties. Op het moment dat de door de patiënt beschreven klachten afwijken van zijn eigen observaties, wordt er van een bedrijfsarts verwacht dat hij dit opmerkt en opschrijft in zijn dossier. In deze dossiervoering heeft de bedrijfsarts, naar het oordeel van het college, niet op een zodanige wijze gebruik gemaakt van suggestief taalgebruik dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Het klachtonderdeel is aldus ongegrond.

Klachtonderdelen c), d), en f) de doorverwijzing naar E, het niet bekijken van relevante medische informatie en onjuiste interpretatie van de rapportage en de medische informatie
5.5 Het college zal bovengenoemde klachtonderdelen gezamenlijk bespreken.

5.6 Op 29 januari 2024 heeft de bedrijfsarts klaagster geadviseerd om haar door te verwijzen naar E, zodat er aldaar onderzoek kan worden gedaan naar haar belastbaarheid. Tijdens de zitting heeft de bedrijfsarts toegelicht dat hij het een complexe casus vond. Klaagster had aangegeven dat het niet goed met haar ging en dat zij niet in staat was om naar het kantoor van de bedrijfsarts te komen. Tegelijkertijd vertelde zij ook dat zij naar G ging om haar oma aldaar te bezoeken. Daarom voelde de bedrijfsarts zich onvoldoende voorgelicht om een advies uit te brengen over haar belastbaarheid.

5.7 Klaagster is van opvatting dat zij onder druk werd gezet door de bedrijfsarts terwijl zij juist zelf al veel stappen had gezet om de juiste hulp te krijgen. Zo was zij eind 2023 op haar eigen initiatief en op haar eigen kosten onderzocht door F en had zij daar een diagnose gekregen. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij niet heeft willen kijken naar het F-rapport en haar meteen heeft doorverwezen naar E. Bovendien heeft de bedrijfsarts op verschillende momenten beschreven dat klaagster last had van ‘suïcidale gedachten’, terwijl daar volgens klaagster geen sprake van was. In het F-rapport is daarover vermeld dat klaagster gedachten over de dood had, maar dat er geen concrete plannen waren voor zelfmoord.

5.8 Het college overweegt dat een doorverwijzing naar E een vergaande stap is in het palet van mogelijkheden voor de bedrijfsarts. Onderzoeken bij E kunnen door patiënt-werknemers als mentaal belastend ervaren worden, zeker als de inzet daarvan voortijdig is en er niet gebruik is gemaakt van de beschikbare medische informatie uit de behandelende sector. Bovendien worden ze in de regel pas ingezet nadat de re-integratie ernstig is gestagneerd. Gelet op het bovenstaande, kan het college de bedrijfsarts niet volgen in zijn beslissing om klaagster in dit stadium door te verwijzen naar E. Op grond van het dossier en de toelichting ter zitting heeft het college de overtuiging gekregen dat de bedrijfsarts zich met name heeft gericht op de procedure omtrent de verzuimbegeleiding van klaagster en onvoldoende contact met haar heeft gemaakt om te achterhalen wat er daadwerkelijk nodig is om stappen in de goede richting te zetten. Door zijn handelen is hij de verbinding met de patiënt kwijtgeraakt. De reden waarom de bedrijfsarts niet heeft willen kijken naar het rapport van F is het college (hoewel de bedrijfsarts daartoe ter zitting nog eens in de gelegenheid is gesteld) ook niet duidelijk geworden. Dat de bedrijfsarts niet naar het rapport van F heeft willen kijken wringt te meer, omdat het in deze fase van de verzuimbegeleiding meer context had kunnen bieden voor de bedrijfsarts. Klaagster heeft meerdere keren aan de bedrijfsarts gevraagd om het rapport op te vragen en contact op te nemen met de specialisten van F.

5.9 Daar komt bij dat de bedrijfsarts aanhoudend verslag heeft gedaan van suïcidale gedachten bij klaagster. In het rapport van F wordt gemotiveerd onderbouwd dat hier geen sprake van was. Voorgaande bevestigt het oordeel van het college dat het noodzakelijk was geweest voor de bedrijfsarts om het rapport te lezen alvorens door te verwijzen naar E. De bedrijfsarts had zich moeten realiseren waar zijn eigen observatievermogen en professionele inschattingsvermogen ophoudt.

5.10 Deze manier van handelen acht het tuchtcollege tuchtrechtelijk verwijtbaar. Deze klachtonderdelen zijn gegrond.

Klachtonderdeel b) gang van zaken omtrent de second opinion
5.11 Omdat klaagster het niet eens was met het besluit van de bedrijfsarts om klaagster naar E te verwijzen, heeft zij verzocht om een second opinion. De bedrijfsarts heeft haar daarop verteld dat hij zelf bepaalt wat hij met het advies van de second opinion arts doet en dat een second opinion weinig impact zou hebben. Klaagster voelde zich door de houding van de bedrijfsarts onder druk gezet om af te zien van een second opinion en verwijt de bedrijfsarts daarnaast dat hij een suggestieve doorverwijzing heeft opgesteld voor de aanvraag van een second opinion.

5.12 De bedrijfsarts heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij klaagster niet onder druk heeft willen zetten, maar dat hij klaagster heeft willen informeren over het door hem gebruiken van een second opinion. Hij wilde daarmee voorkomen dat er verkeerde verwachtingen zouden ontstaan bij klaagster.

5.13 Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (hierna: NVAB) dient een bedrijfsarts mee te werken aan een verzoek voor een second opinion, tenzij er zwaarwegende argumenten zijn om dat niet te doen. Dat er sprake zou zijn van zwaarwegende argumenten is het college niet gebleken en is door de bedrijfsarts ook niet gesteld. Het is de taak van de bedrijfsarts om een second opinion te faciliteren en daarna gemotiveerd te onderbouwen waarom hij het advies van de second opinion wel of niet (gedeeltelijk) overneemt.

5.14 De bedrijfsarts heeft bij klaagster herhaaldelijk benadrukt dat hij uiteindelijk bepaalt of hij het advies uit de second opinion opvolgt, dat hij degene is ‘die ermee door moet gaan’ en hij, zo begrijpt het college, waarschuwt haar dat de second opinion een vijfde mening is die iets vindt van deze casus. Echter, het is niet aan de bedrijfsarts om vooruit te lopen op een eventuele uitkomst van de second opinion. Van een bedrijfsarts wordt verwacht dat hij een neutrale houding aanneemt wanneer een patiënt vraagt om een second opinion en niet bij herhaling laat weten dat hij uiteindelijk beslist wat hij doet met het advies van de second-opinion-bedrijfsarts, daarmee (wederom) benadrukkend dat hij degene is die beslist inzake de expertise-aanvraag. Door deze wijze van communicatie is de verbinding met patiënte weggevallen. Het college kan klaagster dan ook volgen in haar gevoel dat de bedrijfsarts haar met zijn uitingen heeft ontmoedigd om een second opinion uit te laten voeren. De manier waarop de bedrijfsarts met klaagster heeft gesproken over de second opinion acht het college daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klacht onderdeel is derhalve gegrond.

Klachtonderdeel e) dossiervoering
5.15 Klaagster heeft in meerdere klachtonderdelen uiteengezet dat zij van mening is dat de bedrijfsarts onzorgvuldig is geweest in de manier waarop de bedrijfsarts zijn dossier voert. Zo is er niet terug te lezen dat bepaalde overleggen of mailwisselingen hebben plaatsgevonden. Klaagster verwijt de bedrijfsarts voorts dat hij expres belangrijke nuanceringen heeft weggelaten in verslagleggingen, waardoor er onterecht een verkeerd beeld is ontstaan van klaagster. Daarnaast zou er ongeoorloofd correspondentie uit het dossier zijn verwijderd door de bedrijfsarts. Gelet op de omvang en beperkte relevantie van een deel van de klachtonderdelen zal het college enkel ingaan op de tuchtrechtelijk verwijtbare onderdelen daarvan.

5.16 De bedrijfsarts heeft ontkend dat hij opzettelijk correspondentie heeft verwijderd, maar dat het in zijn kantoor beleid is om, in het kader van databeperking, correspondentie dat niet ziet op de zorgverlening te verwijderen.

5.17 Het college stelt voorop dat een bedrijfsarts moet zorgen voor een deugdelijke vastlegging van alle overleggen die plaatsvinden omtrent een verzuimbegeleiding. Dit betekent dat uit het dossier moet blijken met wie er overleg is gevoerd (ook als dit collegiaal overleg betreft) en wat daar is besproken. Het moet tevens duidelijk zijn welke keuzes en opties er voor lagen om te bespreken. Het college stelt vast dat de bedrijfsarts heeft nagelaten om voldoende verslag te leggen van de gesprekken met zijn collega’s, de verzuimspecialist en de leidinggevende. Enkel opschrijven dat de casus is besproken (zoals op 31 januari 2024) en dat er consensus is over het beleid, is daartoe onvoldoende. De bedrijfsarts heeft wel opgeschreven dat hij op 29 januari 2024 een gesprek heeft gehad met de verzuimspecialist, maar daarin ontbreekt wat er daadwerkelijk is besproken. Dat de bedrijfsarts op 8 februari 2024 met de leidinggevende van klaagster heeft gesproken ontbreekt volledig in het dossier. Het college concludeert dat de bedrijfsarts daarin te kort is geschoten en acht dit tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel g) schending van privacy
5.18 Op 25 januari 2024 heeft de bedrijfsarts aan de re-integratieadviseur van de werkgever van klaagster een e-mail verzonden met daarin onder andere de tekst: ‘ik ga denk ik G adviseren, is net iets steviger dan E bij psychische problematiek.’ Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij daarmee zijn medische geheimhoudingsplicht heeft geschonden.


5.19 De bedrijfsarts heeft ontkend dat hij informatie heeft gedeeld met de werkgever van klaagster die klaagster niet al zelf had gedeeld met haar werkgever. Bovendien was de werkgever ook al op de hoogte dat er sprake was van mentale problemen, omdat klaagster een offerte voor een behandeling had ingediend bij haar werkgever.

5.20 Het college overweegt over dit onderwerp als volgt. Anders dan de bedrijfsarts, oordeelt het college dat hij met de hierboven geciteerde woorden zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De bedrijfsarts was niet bevoegd deze informatie met de (verzuimspecialist van de) werkgever te delen. Dat klaagster eventueel zelf al mededelingen had gedaan aan haar leidinggevende over haar situatie maakt dat niet anders. Bovendien had klaagster ook niet met de verzuimspecialist daarover gesproken, maar alleen met haar eigen leidinggevende. Het college concludeert dat deze schending van de medische geheimhoudingsplicht ontoelaatbaar is en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit klachtonderdeel slaagt derhalve ook.

Slotsom
5.21 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen b) t/m g) gegrond zijn en klachtonderdeel a) ongegrond.

Maatregel
5.22 Daarmee ligt de vraag voor welke gevolgen daaraan verbonden dienen te worden. De bedrijfsarts heeft voor het college op een niet begrijpelijk wijze klaagster begeleid tijdens haar ziekte, in strijd gehandeld met een belangrijke richtlijn van de NVAB en daarnaast informatie gedeeld met de verzuimspecialist van de werkgever van klager waartoe hij op grond van zijn geheimhoudingsverplichting niet bevoegd was. De bedrijfsarts stelt zich voorts niet goed open voor communicatie met klaagster.

5.23 Het college acht dit handelen van de bedrijfsarts tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daar komt bij dat de bedrijfsarts weliswaar van goede wil is, maar tijdens de zitting geen blijk heeft gegeven van reflectie op zijn handelen – hoewel daartoe uitgenodigd door de vragen en opmerkingen van het college. Gelet op de aard en de ernst van de tuchtrechtelijke verwijten, kan niet worden volstaan met een waarschuwing. Het college acht een berisping op zijn plaats.

Publicatie
5.24 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere bedrijfsartsen mogelijk iets kunnen leren van wat hiervoor onder is overwogen. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing
Het college:
- verklaart klachtonderdelen b), c), d), e), f) en g) gegrond;
- legt de bedrijfsarts de maatregel op van een berisping;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan de tijdschriften aan Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde.

Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, A.P. den Exter, lid-jurist, J. Dogger, R.P.J. Ansem en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.