ECLI:NL:TGZRAMS:2025:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7413

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:83
Datum uitspraak: 08-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): A2024/7413
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts is supervisor van een arbo-arts. Het is niet gebleken dat de re-integratie onnodig is vertraagd of dat een consult is geweigerd. De bedrijfsarts heeft gehandeld volgens de supervisievereisten. Ook van onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming is niet gebleken. Klacht ongegrond verklaard.

A2024/7413
Beslissing van 8 april 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 8 april 2025 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. S.P.R.M. Kranenburg, werkzaam in Loenen,

tegen

C,
bedrijfsarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Verweerder is als bedrijfsarts verbonden aan E en heeft als superviserend bedrijfsarts van de arbo-arts mevrouw F, klaagster begeleid in het kader van de verzuimbegeleiding. Klaagster heeft verschillende klachten ten aanzien van de arbo-arts (zaak A2024/7411) en haar supervisor. Verweerder is als supervisor verantwoordelijk voor de onzorgvuldige handelswijze van de arbo-arts waardoor de re-integratie onnodig is vertraagd, en de verhoudingen tussen klaagster en haar werkgever onnodig zijn verstoord, hetgeen niet heeft bijgedragen aan het herstelproces, aldus klaagster.

1.2 De bedrijfsarts stelt dat hij naar beste kunnen met de destijds beschikbare kennis heeft gehandeld. Volgens verweerder zijn de hem gemaakte verwijten ongegrond en verzoekt de tegen hem ingediende klacht ongegrond af te wijzen.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 juli 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen; ontvangen op 16 oktober 2024 (conclusie van repliek),
- de conclusie van dupliek;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met aanvullende bijlagen, ontvangen op 6 en 9 december 2025;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met als bijlage een usb-stick met een opname van een consult, ontvangen op 5 februari 2025;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met aanvullende bijlagen, waaronder een medische verklaring van de huisarts/fysiotherapeut/advies second opinion, ontvangen op 5 februari 2025.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2025. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak A2024/7411. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster’s gemachtigde heeft een pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerder is als bedrijfsarts verbonden aan E in D. Hij werkt daar als superviserend bedrijfsarts van mevrouw F, werkzaam als arbo-arts.

3.2 Klaagster is op 8 januari 2024 ziekgemeld door haar werkgever. Er was reeds geruime tijd sprake van werkgerelateerde spanningen.

3.3 Op 11 januari 2024 is het eerste contact geweest met klaagster en aan de hand daarvan werd besloten klaagster op te roepen voor een eerste consult in het kader van verzuimbegeleiding. Dat heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024 door een arbo-verpleegkundige.

3.4 Op 21 februari 2024 volgt een vervolgconsult bij de arbo-arts. Hieruit blijkt dat de arbeidsgerelateerde zaken eerder zijn besproken tussen werknemer en werkgever, echter zonder dat hierover consensus is bereikt. De arbo-arts heeft klaagster geadviseerd nogmaals in gesprek te gaan met haar werkgever om duidelijke afspraken te maken over het vervolg en om de re-integratie zo goed mogelijk in te richten.

3.5 Na ontvangst van de rapportage is klaagster niet akkoord gegaan met het advies en heeft om een second opinion (29 februari 2024) gevraagd.


3.6 De rapportage van het SO-advies (23 mei 2024) komt met verschillende conclusies en aanbevelingen.

3.7 Het handelen van de arbo-arts en de superviserend bedrijfsarts in dit kader is voor klaagster aanleiding tot het indienen van de klacht.

4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts het:
a) weigeren van het verlenen van toegang tot de superviserend bedrijfsarts;
b) schenden van de supervisie- en delegatie-eisen zoals vastgelegd in de beroepsnormen;
c) onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming;
d) niet handelen als redelijk handelend en bekwaam bedrijfsarts.

4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) weigeren toegang consult bedrijfsarts

5.2 Het college begrijpt de klacht aldus, dat de bedrijfsarts klaagster zou hebben geweigerd haar te ontvangen voor een supervisor consult, dan wel het consult heeft vertraagd. De bedrijfsarts stelt dat het tijdsverloop tussen de aanvraag voor een consult met de superviserend bedrijfsarts (op 6 maart 2024) en het daadwerkelijke consult (op 3 juni 2024) werd veroorzaakt door klaagsters verzoek om een externe bedrijfsarts te consulteren niet werkzaam bij E, en dus niet de bedrijfsarts/supervisor zelf waardoor enige tijd is verstreken voor het zoeken naar een dergelijke arts. De hierdoor onstane vertraging is (in ieder geval) verweerder niet aan te rekenen.

5.3 Volgens het college was verweerder wel degelijk bereid klaagster eerder te ontvangen maar heeft zij om haar moverende reden geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Het weigeren van een consult, dan wel het nodeloos vertragen is derhalve niet gebleken. Dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.


Klachtonderdeel b) schenden van de supervisie- en delegatie-eisen
5.4 Overeenkomstig het Standpunt Delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie (NVAB 2022) worden de taken en bevoegdheden beschreven in de supervisieoverenkomst zoals opgenomen in de bijlagen. Verweerder heeft aantoonbaar diverse overleg- en supervisiemomenten gehad met de supervisant zoals vereist, te weten op 6, 9 en 21 maart 2024. Tevens heeft de supervisor tijdens de intercollegiale overlegmomenten gesprekken gevoerd met de supervisant waar klager’s casus werd besproken. Verweerder heeft hiermee gehandeld overeenkomstig de supervisievereisten.

5.5 Tenslotte bevestigt het in het dossier opgenomen supervisieovereenkomst/ begeleidingsdocument dat de supervisor verantwoordelijk is voor het toezicht en heeft de supervisor die verantwoordelijkheid ook aantoonbaar genomen op de verschillende overlegmomenten. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel c) onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming
5.6 De wijze van onderzoek door de bedrijfsarts zoals ter zitting door hem toegelicht (dat steun vindt in de door klaagster gegeven weergave van het gesprek) inhoudende dat hij klaagster vooral zelf aan het woord laat over alle zaken rond het dossier, is overeenkomstig de beroepsnormen en is volgens het college niet onzorgvuldig te noemen. Voorafgaand aan het supervisor consult op 3 juni 2024 zijn er – zo blijkt ook uit het dossier - verschillende overlegmomenten geweest tussen de supervisor en de supervisant, waarbij de superviserend bedrijfsarts geïnformeerd werd over klaagsters situatie en meekeek in het medisch dossier. Van onzorgvuldige dossiervorming is volgens het college niets gebleken. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel d) niet handelen als redelijk bekwaam bedrijfsarts
5.7 Het college acht dit klachtonderdeel onvoldoende gesubstantieerd (voor zover er sprake is van nieuwe/andere klachtonderdelen) en begrijpt dit laatste klachtonderdeel als een herhaling en samenvatting van de voorgaande klachtonderdelen. Daarmee is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

Slotsom

5.8 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing


Het college verklaart de klacht ongegrond;


Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, A.P. den Exter, lid-jurist, F.J. Perquin, R.P.J. Ansem en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.