ECLI:NL:TGZRAMS:2025:82 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7411

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:82
Datum uitspraak: 08-04-2025
Datum publicatie: 08-04-2025
Zaaknummer(s): A2024/7411
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een arts. De arts is werkzaam als arbo-arts en werkt onder supervisie van een bedrijfsarts. Geen sprake van bewust vertragen of ontzeggen van de aanvraag om een second opinion door klaagster. De arbo-arts heeft gehandeld overeenkomstig de supervisievereisten. Klaagster is wel (te) laat geïnformeerd over de supervisieconstructie, dit wordt door de arbo-arts erkend en gezien als verbeterpunt. Dit handelen had beter gekund, maar is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verder is van onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming is niet gebleken. Klacht ongegrond verklaard.

A2024/7411
Beslissing van 8 april 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 8 april 2025 op de klacht van:

A,
wonende in B,
klaagster,
gemachtigde: mr. S.P.R.M. Kranenburg, werkzaam in Loenen,

tegen

C,
arts,
werkzaam in D,
verweerster, hierna ook: de (arbo-)arts,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1 Verweerster is als arbo-arts verbonden aan E en heeft klaagster begeleid in het kader van de verzuimbegeleiding. Klaagster heeft verschillende klachten ten aanzien van verweerster en haar supervisor (zaak A2024/7413). De onzorgvuldige handelswijze van verweerster zou de re-integratie onnodig hebben vertraagd, en de verhoudingen tussen klaagster en haar werkgever onnodig hebben verstoord, hetgeen niet heeft bijgedragen aan het herstelproces, aldus klaagster.

1.2 De arbo-arts stelt dat zij naar beste kunnen met de destijds beschikbare kennis heeft gehandeld. Volgens verweerster zijn de haar gemaakte verwijten ongegrond en verzoekt de tegen haar ingediende klacht ongegrond af te wijzen.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster ontvankelijk is, maar dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 11 juli 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen; ontvangen op 16 oktober 2024 (conclusie van repliek),
- de conclusie van dupliek;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met aanvullende bijlagen, ontvangen op 6 en 9 december 2025;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met als bijlage een usb-stick met een opname van een consult, ontvangen op 5 februari 2025;
- de brief van de gemachtigde van klaagster met aanvullende bijlagen, waaronder een medische verklaring van de huisarts/fysiotherapeut/advies second opinion, ontvangen op 5 februari 2025.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 25 februari 2025. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak A2024/7413. De partijen zijn verschenen. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klaagster heeft zijn pleitnotitie voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Verweerster is als arbo-arts verbonden aan E in D. Zij werkt daar onder supervisie van de bedrijfsarts, de heer F.

3.2 Klaagster is op 8 januari 2024 ziekgemeld door haar werkgever. Er was reeds geruime tijd sprake van werkgerelateerde spanningen.

3.3 Op 11 januari 2024 is het eerste contact geweest met klaagster en aan de hand daarvan werd besloten klaagster op te roepen voor een eerste consult in het kader van verzuimbegeleiding. Dat heeft plaatsgevonden op 23 januari 2024 door een arbo-verpleegkundige.

3.4 Op 21 februari 2024 volgt een vervolgconsult bij verweerster. Hieruit blijkt dat de arbeidsgerelateerde zaken eerder zijn besproken tussen werknemer en werkgever, echter zonder dat hierover consensus is bereikt. Verweerster heeft klaagster geadviseerd nogmaals in gesprek te gaan met haar werkgever om duidelijke afspraken te maken over het vervolg en om de re-integratie zo goed mogelijk in te richten.

3.5 Na ontvangst van de rapportage is klaagster niet akkoord gegaan met het advies en heeft om een second opinion (29 februari 2024) gevraagd.

3.6 De rapportage van het SO-advies (23 mei 2024) komt met verschillende conclusies en aanbevelingen.


3.7 Het handelen van verweerster, de supervisor en E in dit kader is voor klaagster aanleiding tot het indienen van de klacht.

4. De klacht en de reactie van de arbo-arts
4.1 Klaagster verwijt de arbo-arts het:
a) traineren van de aanvraag voor een second opinion zonder redelijke grond;
b) weigeren tot het verlenen van toegang tot de (superviserende) bedrijfsarts;
c) schenden van supervisie- en delegatie-eisen zoals vastgelegd in de beroepsnormen;
d) niet overleggen van het (medisch) dossier op verzoek van de patiënt/werknemer;
e) onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming;
f) niet handelen als redelijk handelend en bekwaam vakgenoot/bedrijfsarts.

4.2 De arbo-arts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de arts de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende arbo-arts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Dat een zorgverlener beter anders had kunnen handelen is niet altijd genoeg voor een tuchtrechtelijk verwijt. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.

Klachtonderdeel a) traineren aanvraag second opinion
5.2 Tijdens het eerste consult was verweerster – zo verklaart zij – niets gebleken van enige vorm van weerstand of onvrede bij klaagster over het besproken re-integratieadvies. Op een later moment wordt haar duidelijk dat klaagster een second opinion (SO) wenste. Wat daarvan zij (of klaagster zich al dan niet al direct heeft verzet tegen het advies), klaagster heeft op 6 maart 2024 per e-mail gevraagd om een SO en verweerster heeft haar op 27 maart 2024 opgeroepen voor een tweede consult om de SO-vraagstelling in overleg te formuleren, en de procedure toe te lichten. Al met al hebben er ongeveer drie weken gezeten tussen de SO-aanvraag en het tweede consult met verweerster.

5.3 Uitsluitend de bedrijfsarts is bevoegd een SO aan te vragen en het was denkbaar geweest dat de supervisor het tweede consult voor de SO-aanvraag had overgenomen van de arbo-arts. Echter, dat er een tweede consult wordt gepland om de vraagstelling voor een SO zo goed mogelijk te formuleren, is standaard en dat de arbo-arts dat zelf nog heeft gedaan is niet (tuchtrechtelijk) verwijtbaar. Dat er een periode van drie weken is verlopen alvorens het tweede consult kon worden ingepland, is niet uitzonderlijk. Het college ziet geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van het bewust vertragen of ontzeggen van de aanvraag door verweerster. Dit klachtonderdeel is ongegrond.


Klachtonderdeel b) weigeren verlenen van toegang tot bedrijfsarts

5.4 Het tijdsverloop tussen de aanvraag voor een consult met de superviserend bedrijfsarts (op 6 maart 2024) en het daadwerkelijke consult (op 3 juni 2024) werd veroorzaakt door klaagster’s verzoek om een externe bedrijfsarts te consulteren niet werkzaam bij E, en dus niet supervisor F waardoor enige tijd is verstreken voor het zoeken naar een dergelijke arts. De hierdoor onstane vertraging is (in ieder geval) verweerster niet aan te rekenen. Verweerster mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat de supervisor het verzoek van klaagster zou oppakken. Van het weigeren tot het verlenen van toegang tot de bedrijfsarts door verweerster is derhalve niet gebleken. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Klachtonderdeel c) schenden supervisie en delegatie-eisen
5.5 Overeenkomstig het Standpunt Delegatie van taken door de bedrijfsarts en supervisie (NVAB 2022) worden de taken en bevoegdheden beschreven in de supervisieoverenkomst zoals opgenomen in de bijlagen. Verweerster heeft aantoonbaar diverse overleg- en supervisiemomenten met haar supervisor gehad zoals vereist, te weten op 6, 9 en 21 maart 2024. Tevens trad verweerster in overleg met haar supervisor tijdens de intercollegiale overlegmomenten waar klager’s casus werd besproken. Verweerster heeft hiermee gehandeld overenkomstig de supervisievereisten.

5.6 Verder zou klaagster pas tijdens het consult op 21 februari 2024 (en daarmee te laat) mondeling zijn geïnformeerd over de supervisieconstructie waaronder verweerster werkzaam is, al is die uitleg omtrent de taakdelegatie niet opgenomen in het medisch dossier. Deze omissie wordt door verweerster erkend. Verweerster heeft erkend deze vermelding als verbeterpunt te zien. Verder staat deze informatie op het bureaubordje en in de folders in de wacht- en spreekruimte vermeld. Volgens het college had het handelen van verweerster op dit onderdeel anders en zeker beter gekund, maar acht het handelen als zodanig niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel d) niet overleggen medisch dossier
5.7 Op verzoek van klaagster heeft verweerster opdracht gegeven tot het ongeclausuleerd verstrekken van het medisch dossier aan klaagster. Daartoe hoort niet het ‘plan van aanpak’ opgemaakt door de werkgever, dus dat is terecht niet aan klaagster verstrekt. Dat reeds in het bezit van klaagster zijnde stukken in eerste instantie klaagster niet zijn toegestuurd, maar later alsnog zijn verstrekt, kan in ieder geval verweerster (gelet op haar interne opdracht) redelijkerwijs niet worden toegerekend. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel e) onzorgvuldig onderzoek en onzorgvuldige dossiervorming
5.8 Afgezien van de ontbrekende vermelding met betrekking tot de supervisieconstructie, geeft de inhoud van het medisch dossier een compleet en navolgbaar beeld van het onderzoek zoals verricht door verweerster (met onder andere de uitgevoerde anamnese, bevindingen, beoordeling en advies). Van onzorgvuldig onderzoek is volgens het college dan ook geen sprake.

5.9 Anders dan klaagster stelt, heeft verweerster geen brieven van behandelaren opgevraagd. Die zijn dan ook niet opgenomen in het medisch dossier. Eerder is reeds vermeld dat het plan van aanpak geen onderdeel uitmaakt van het medisch dossier. Klaagster heeft alle relevante stukken ontvangen, en van een onzorgvuldige dossiervorming is geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel f) niet handelen als redelijk bekwaam vakgenoot/bedrijfsarts
5.10 Het college acht dit klachtonderdeel onvoldoende gesubstantieerd (voor zover er sprake is van nieuwe/andere klachtonderdelen) en begrijpt dit laatste klachtonderdeel als een herhaling en samenvatting van de voorgaande kalchtonderdelen. Daarmee is dit klachtonderdeel eveneens ongegrond.

Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

6. De beslissing

Het college verklaart de klacht ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, A.P. den Exter, lid-jurist, F.J. Perquin, R.P.J. Ansem en P.E. Rodenburg, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2025.