ECLI:NL:TGZRAMS:2025:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7568

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2025:8
Datum uitspraak: 10-01-2025
Datum publicatie: 10-01-2025
Zaaknummer(s): A2024/7568
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij hem onder dwang aripiprazol toedient waarvan hij ernstige bijwerkingen, met name aan zijn gebit, ondervindt. Het college ziet geen aanleiding om te concluderen dat de verpleegkundige verwijtbaar heeft gehandeld. Het college kan de verpleegkundige volgen in haar motivering waarom zij, ondanks de bezwaren van klager, van mening is dat de medicatie – die op basis van een zorgmachtiging aan klager wordt verstrekt - aan klager moet blijven worden verstrekt. Klacht is kennelijk ongegrond.

A2024/7568
Beslissing van 10 januari 2025

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 10 januari 2025 op de klacht van:

A,
wonende te B,
klager,

tegen

C,
verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg,
werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. R. Kroes, werkzaam te Amsterdam.

1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Klager is in zorg bij D te B voor psychotische verschijnselen in relatie tot schizofrenie. De verpleegkundige is sinds 1 januari 2017 werkzaam bij D als verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg. Zij is vanaf 1 januari 2017 de regiebehandelaar van klager waartoe het voorschrijven van medicijnen behoort. Sinds 22 december 2023 krijgt klager het antipsychoticum aripiprazol in depotvorm (ook: abilify). Hij werd in het E op dit medicijn ingesteld en na ontslag ambulant behandeld door D.

1.2 Klager verwijt de verpleegkundige dat zij hem onder dwang abilify toedient waarvan hij ernstige bijwerkingen, met name aan zijn gebit, ondervindt, en niet wil stoppen met dit medicijn.

1.3 Het college komt tot het oordeel dat klager ontvankelijk is, maar de klacht kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.

2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 29 augustus 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van klager met bijlage, van 28 oktober 2024;
- de conclusie van repliek van klager, ontvangen op 8 november 2024 per e-mail;
- de e-mail van de gemachtigde van de verpleegkundige, van 14 november 2024, waarin wordt meegedeeld dat zij geen behoefte heeft aan een dupliek.

2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.

2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig waren.

3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klager is al lang onder behandeling bij D wegens psychotische verschijnselen en schizofrenie. Op 7 februari 2017 vindt het eerste contact tussen de verpleegkundige en klager plaats. Klager kreeg in het verleden het antipsychoticum risperdal toegediend. Klager weigerde deze medicatie vanwege bijwerkingen. Sinds 22 december 2023 krijgt klager aripiprazol in depotvorm. Ook dit medicijn weigert klager waardoor verplichte toediening noodzakelijk is geworden.

3.2 Bij beslissing van 8 januari 2024 deelt de verpleegkundige klager mee dat zij hem per 8 januari 2024 op basis van de zorgmachtiging verplichte zorg gaat verlenen in de vorm van orale en/of depotmedicatie antipsychotica.

3.3 De verpleegkundige bezoekt klager op 26 februari 2024 thuis en constateert dat klager goed op aripiprazol reageert, waarop wordt besloten het medicijn te continueren en de zorgmachtiging te laten verlengen.

3.4 De zorgmachtiging wordt op 10 april 2024 verlengd met een jaar.

3.5 Op 24 april 2024 bezoekt de verpleegkundige klager thuis. Klager meldt bijwerkingen, onder andere aan zijn gebit.

3.6 Op 16 augustus 2024 meldt klager nogmaals dat aripiprazol een verwoestende uitwerking op zijn gebit heeft. De verpleegkundige geeft klager adviezen op het gebied van zijn gebit, adviseert een dieet en maatregelen ter bevordering van de speekselaanmaak.

3.7 Op 21 augustus 2024 vindt het laatste contact tussen klager en de verpleegkundige plaats.

3.8 Op 19 september2024 vindt een huisbezoek plaats met een ambulant psychiatrisch verpleegkundige. Ook dan wijt klager de toestand van zijn gebit aan aripiprazol.


4. De klacht en de reactie van de verpleegkundige
4.1 Klager verwijt de verpleegkundige dat zij niet heeft willen ophouden met injecties abilify die vanwege de bijwerkingen zijn gebit verwoesten.

4.2 De verpleegkundige heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verpleegkundige de zorg heeft verleend die van haar verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verpleegkundig specialist. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verpleegkundige geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2 Vooropgesteld wordt dat klager op basis van een zorgmachtiging verplichte zorg is verleend en dat het verplicht toedienen van medicatie op basis van artikel 3.2 lid 2 sub a Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) onderdeel daarvan is.

5.3 De verpleegkundige heeft inzichtelijk gemaakt dat klager onvoldoende ziektebesef heeft en ten onrechte meent dat de toestand van zijn gebit het gevolg is van de toegediende medicatie (aripiprazol). Deze medicatie heeft wel nadelige effecten op de speekselvorming waardoor problemen aan het gebit een mogelijke bijwerking kunnen zijn, maar uit de rapportages over klager blijkt dat hij al geruime tijd voor de start met aripiprazol, toen hij een ander antipsychoticum toegediend kreeg, gebitsproblemen had. Bovendien is klager, ondanks adviezen daartoe, tientallen jaren niet naar een tandarts is geweest. Stoppen met aripiprazol of toediening van een ander antipsychoticum ziet de verpleegkundige, ook vanwege een goede respons op dit medicijn, dan ook niet als een oplossing.

5.4 Het college ziet geen aanleiding om te concluderen dat de verpleegkundige verwijtbaar heeft gehandeld door de medicatie aripiprazol tegen de wens van klager in te continueren. In de eerste plaats omdat niet kan worden vastgesteld dat de gebitsproblemen het gevolg zijn van de medicatie. De oorzaak lijkt eerder een onzorgvuldige gebitsverzorging te zijn. In de tweede plaats omdat stoppen met antipsychotica geen optie is en er geen redelijk alternatief beschikbaar is. De verpleegkundige heeft klager bovendien geadviseerd hoe hij kan omgaan met een droge mond en om naar een tandarts te gaan. Klager heeft deze adviezen echter niet opgevolgd. De slotsom is dat de verpleegkundige tuchtrechtelijk niets valt te verwijten.

Slotsom
5.5 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.


6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven op 10 januari 2025 door E.A. Messer, voorzitter, K.M. Volker, lid-jurist, W.M.E. Bil, E.M. Rozemeijer, en A. Petiet, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door S. Verdaasdonk, secretaris.