ECLI:NL:TGZRAMS:2025:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7525
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:69 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-03-2025 |
Datum publicatie: | 28-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7525 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klager is vanaf 2021 ambulant in behandeling bij de GGZ. Hij is daar ook meerdere keren voor (langere) periodes opgenomen. De psychiater is vanaf 2022 als psychiater van het FACT-team diverse malen bij de ambulante behandeling van klager betrokken geweest en van april 2024 tot augustus 2024 als ambulant regiebehandelaar. Klager verwijt de psychiater dat zij hem niet heeft geïnformeerd dat hij na het aflopen van de zorgmachtiging op 14 februari 2024 niet meer verplicht was om in de kliniek te verblijven. Voorts heeft klager diverse klachten in het kader van de verleende zorgmachtigingen, de overdracht van psychiater(regiebehandelaar) naar een andere psychiater en het gedrag van de psychiater bij een gesprek over de euthanasiewens van klager. De psychiater voert verweer en heeft verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Uit de overwegingen van het college volgt dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.Kenmerk: onvoldoende zorg. |
A2024/7525
Beslissing van 28 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 28 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
psychiater,
destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Hilversum.
1. De zaak in het kort
1.1 Klager is vanaf 2021 ambulant in behandeling bij GGZ D. Hij is daar ook meerdere
keren voor
(langere) periodes opgenomen. De psychiater is vanaf 2022 als psychiater van het
FACT-team diverse
malen bij de ambulante behandeling van klager betrokken geweest en van april 2024
tot augustus 2024
als ambulant regiebehandelaar.
1.2 Klager heeft meerdere klachten over het handelen van de psychiater onder andere
met
betrekking tot zorgmachtigingen en bejegening. De psychiater voert verweer.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 9 augustus 2024;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De klacht en de reactie van de psychiater
3.1 Het klaagschrift bestaat uit een groot aantal vragen. Het college begrijpt uit
het
klaagschrift dat klager de psychiater – kort en zakelijk weergegeven – de volgende
verwijten maakt:
a) dat zij hem niet heeft geïnformeerd dat hij na het aflopen van de zorgmachtiging
op 14 februari
2024 niet meer verplicht was om in de kliniek te blijven;
b) dat zij in het kader van de verleende zorgmachtigingen:
i. in de periode tussen 11 april 2024 en 19 juni 2024 de diagnose ‘schizofreniespectrumstoornis’
aan het medisch dossier heeft toegevoegd zonder dat klager in die periode met een
behandelend
psychiater contact heeft gehad;
ii. heeft verklaard dat klager een gebrek aan ziekte-inzicht heeft;
iii. voor gedwongen antipsychotica heeft gepleit;
iv. heeft verklaard dat klager circa twee jaar geleden is aangetroffen met een
mes;
v. de aanvraag voor een nieuwe zorgmachtiging heeft ingediend voordat de initiële
zorgmachtiging
was toegewezen;
c) dat zij niet, zoals klager had verzocht en gepland stond, de behandeling van
klager als
regiebehandelaar heeft overgedragen op 28 mei 2024;
d) dat zij zich ongepast, respectloos en onprofessioneel heeft gedragen tijdens
een gesprek met
klager over zijn euthanasiewens.
3.2 De psychiater voert verweer en heeft verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
3.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
4. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
4.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachten over anderen
4.2 Het klaagschrift bestaat uit een groot aantal vragen. Deze vragen gaan deels
over het
handelen van andere zorgverleners. Ook benoemt klager in zijn klaagschrift onder
“5.” het handelen
van de second opinion psychiater. Onduidelijk is in hoeverre klager met het stellen
van deze vragen
ook daadwerkelijk een klacht jegens deze zorgverleners dan wel de psychiater wenst
in te dienen.
Voor de volledigheid overweegt het college dat het in deze procedure alleen kan
oordelen over het
handelen van de aangeklaagde psychiater. Dit betekent dat de klacht voor zover die
ziet op
handelingen van andere zorgverleners, waar de psychiater niet bij betrokken is geweest,
kennelijk
ongegrond is.
Klachtonderdeel a) informeren over aflopende zorgmachtiging
4.3 Bij beschikking van de rechtbank van 14 augustus 2024 is een zorgmachtiging
met betrekking
tot klager afgegeven voor de duur van zes maanden, eindigend per 14 februari 2024.
Klager is
vervolgens op 5 april 2024 uit de kliniek ontslagen. Klager verwijt de psychiater
dat hij er niet
over is geïnformeerd dat de zorgmachtiging afliep op 14 februari 2024 en dat hij
dus vanaf dat
moment de kliniek mocht verlaten.
4.4 De psychiater voert aan dat zij als ambulant regiebehandelaar niet wordt geïnformeerd
over de
afloop van de termijn van een zorgmachtiging en dat zij daarom ook niet betrokken
is geweest bij
het informeren hierover van klager. Verder geeft zij aan dat zij als ambulant psychiater
wel heeft
deelgenomen aan de ZAG-gesprekken in aanloop naar het ontslag van klager uit de
kliniek. Zij stelt
dat zij samen met de kliniekpsychiater een gedegen plan voor ontslag wilde maken
en dat dit in goed
overleg met klager is gegaan.
4.5 Het college merkt op dat de omstandigheid dat klager voor zijn gevoel zes weken
onnodig in de
kliniek heeft verbleven begrijpelijkerwijs voor hem zeer frustrerend is. De vraag
die voorligt is
of dit de psychiater verweten kan worden. Het college is van oordeel dat dit niet
het geval is. De
werkwijze zoals de psychiater omschrijft, waarbij zij als ambulant regiebehandelaar
niet betrokken
is bij het informeren van een patiënt over de afloop van een zorgmachtiging, is
niet
ongebruikelijk. Verder blijkt uit de stukken ook niet dat de psychiater wist dat
het bij klager
onbekend was dat de zorgmachtiging was afgelopen. Dit betekent dat het de psychiater
niet verweten
kan worden indien klager er niet van op de hoogte was dat de zorgmachtiging was
geëindigd.
4.6 Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b) klachten in het kader van de verleende zorgmachtigingen
4.7 Na afloop van de genoemde zorgmachtiging op 14 februari 2024 is in maart 2024
opnieuw een
zorgmachtiging aangevraagd. De psychiater was bij de mondelinge behandeling daarvan
op 11 april
2024 bij de rechtbank aanwezig. De rechtbank heeft bij beschikking van 11 april
2024 de
zorgmachtiging verleend, voor de duur van drie maanden. De psychiater heeft daarna
op 26 april 2024
een aanvraag voorbereiding verzoekschrift tot verlenging van de zorgmachtiging ingediend.
Zij heeft
daarvoor op 22 mei 2024 een Zorgplan opgesteld. De rechtbank heeft bij beslissing
van 19 juni 2024 een verlenging van de zorgmachtiging verleend voor de duur van een
jaar.
4.8 Klager benoemt in zijn klaagschrift verschillende aspecten met betrekking tot
de
zorgmachtigingen. Het is duidelijk dat klager over de gang van zaken bij de verleende
zorgmachtigingen veel vragen heeft, maar minder duidelijk is of, en zo ja wat, klager
de psychiater
precies verwijt. Het college zal het handelen van de psychiater ter zake de onder
3.1 genoemde punten (uitgesplitst in de onderdelen i t/m v) hieronder gezamenlijk
als
klachtonderdeel b) bespreken.
(i) de diagnose schizofreniespectrumstoornis
4.9 Klager benoemt dat in de beschikking van de rechtbank van 19 juni 2024 staat
vermeld dat
klager lijdt aan “schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen”, terwijl
in de
beschikking van 11 april 2024 alleen staat vermeld dat hij lijdt aan een psychische
stoornis.
Klager stelt dat hij in de periode tussen 11 april en 19 juni alleen met een onafhankelijk
psychiater heeft gesproken in het kader van de verlenging van de zorgmachtiging
en dat toen de
diagnose schizofreniespectrum niet ter sprake is gekomen. Klager gaat er daarom
vanuit dat deze
diagnose vóór de zitting van 19 juni is toegevoegd aan het dossier door de psychiater,
zonder dat
zij met klager contact heeft gehad. Klager vraagt zich af waarom zij dat heeft gedaan.
4.10 De psychiater legt uit dat ‘schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen’
een
verzamelbegrip is waar de bij klager gestelde diagnose (psychose) onder valt. Er
is in de periode
tussen 11 april en 19 juni door haar geen andere diagnose aan het dossier van klager
toegevoegd.
Wel heeft zij in het op 22 mei 2024 opgestelde Zorgplan vermeld dat er differentiaal
diagnostisch
wordt gedacht aan een ”schizoaffectieve stoornis” waarbij ook is vermeld dat klager
het hier niet
mee eens is.
4.11 Het college kan deze toelichting volgen en dit wordt ook ondersteund door het
dossier.
Daarbij merkt het college op dat uit het dossier volgt dat de diagnose psychose
(die leidt tot de
classificatie schizofreniespectrumstoornis) in februari 2024 met klager is besproken.
Daarbij is
vermeld dat klager het niet eens was met deze diagnose.
De ingediende stukken geven het college geen aanleiding te veronderstellen dat de
psychiater hier
tuchtrechtelijk iets te verwijten valt.
(ii) gebrek aan ziekte-inzicht
4.12 Klager merkt op dat in de beschikkingen van 11 april 2024 en 19 juni 2024
staat dat de
psychiater van oordeel is dat klager een gebrek aan ziekte-inzicht heeft. Klager
vraagt zich – kort
gezegd – af op welke manier een gebrek aan ziekte-inzicht wordt getoetst.
4.13 De psychiater bevestigt dat zij van oordeel is dat er sprake is van een gebrek
aan inzicht en
ziektebesef. Zij legt uit dat zij dit zo beoordeeld heeft omdat klager niet inziet
dat medicatie
hem goed doet. Er zijn vaak gesprekken gevoerd over de effecten van zijn medicatie.
Klager gaf dan enkel aan de bijwerkingen te zien, maar de kliniekpsychiaters en verweerster
zagen een ander beeld.
4.14 Voor zover klager het de psychiater verwijt dat zij heeft verklaard dat hij
geen
ziekte-inzicht heeft, slaagt deze klacht niet. Daargelaten of klager het met dit
oordeel van de
psychiater eens is of niet, acht het college de toelichting van de psychiater navolgbaar
en heeft
zij met het geven van dit oordeel dan ook niet onzorgvuldig gehandeld.
(iii) gedwongen antipsychotica
4.15 In de verleende zorgmachtiging van 19 juni 2024 is gedwongen toediening van
antipsychotica
toegewezen terwijl dit in de zorgmachtiging van 11 april 2024 was afgewezen. Klager
vraagt zich af
waarom de psychiater voor het gedwongen toedienen van deze medicatie heeft gepleit,
terwijl zij hem
tussen 11 april en 19 juni niet heeft gezien of gesproken.
4.16 De psychiater bevestigt dat zij, overigens zowel bij de zorgmachtiging van 11
april als bij
die van 19 juni, het toedienen van antipsychotica als verplichte zorgvorm onder
de zorgmachtiging
noodzakelijk heeft geacht en dus heeft aangevraagd. Zij legt uit dat bij klager
een zeer ernstige
ontregeling werd gezien na het stoppen van medicatie. Er is bij klager sprake van
een psychotische
stoornis naast stemmingsproblematiek. Het starten van antipsychotica is dan, ook
volgens de
richtlijnen, de eerste keus voor behandeling in acute setting.
4.17 Het college kan de toelichting van de psychiater volgen en deze wordt ook ondersteund
door
het dossier. De psychiater heeft op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Daarnaast
merkt het college op, voor zover klager dienaangaande de psychiater iets verwijt,
dat de
wilsbekwaamheid van een patiënt beoordeeld móet worden door de behandelend psychiater
(in dit geval
verweerster) bij de aanvraag van een zorgmachtiging.
(iv) de verklaring over het mes
4.18 Klager stelt dat door de psychiater op 11 april 2024 bij de rechtbank is verklaard
dat hij
een keer is aangetroffen met een mes. Volgens klager is mede op basis daarvan de
conclusie
getrokken dat hij destijds suïcidaal was, terwijl het mes 2,5 meter bij hem vandaan
lag in een
beschermhoes en met een veiligheidsclip eromheen.
4.19 Het college constateert dat in het Zorgplan van 21 maart 2024 (opgesteld door
een andere
zorgverlener) is opgenomen dat klager in februari 2023 thuis is aangetroffen met
een mes, waarmee
hij van plan was zichzelf iets aan te doen. Deze passage is niet opgenomen in het
door de
psychiater opgestelde Zorgplan van 22 mei 2024. Volgens de psychiater heeft zij
dit weggelaten,
omdat zij ermee bekend was dat klager het niet eens was met deze bewoordingen. Wel
heeft de
psychiater aangegeven dat er zorgen waren rond suïcidaliteit.
4.20 De ingediende stukken geven het college geen aanleiding te veronderstellen dat
de psychiater
hier tuchtrechtelijk iets te verwijten valt. Dat de psychiater zorgen had over mogelijke
suïcidaliteit bij klager en zij dit kenbaar heeft gemaakt in het Zorgplan is navolgbaar
en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
(v) indiening aanvraag verlenging zorgmachtiging
4.21 Klager stelt dat de aanvraag voor de verlenging van de zorgmachtiging is ingediend,
voordat
de initiële zorgmachtiging was toegewezen. Het college constateert dat hiervan geen
sprake is. Er
is een zorgmachtiging verleend op 11 april 2024 en op 26 april 2024 heeft de psychiater
een
aanvraag voorbereiding verzoekschrift tot verlenging van de zorgmachtiging ingediend.
Dat de
psychiater zo kort op de afgifte van de zorgmachtiging al om een verlenging heeft
verzocht, is
ingegeven door het feit dat de zorgmachtiging van 11 april 2024 voor een korte duur
(drie maanden)
is afgegeven en de procedure voor de verlenging geruime tijd in beslag neemt.
4.22 Gelet op het bovenstaande is klachtonderdeel b) (i t/m v) kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) overdracht naar andere psychiater/regiebehandelaar
4.23 Klager stelt dat hij op 14 mei 2024 tijdens een gesprek met zijn casemanager
heeft gezegd dat
hij graag een andere psychiater wilde. Kort daarop zou de casemanager telefonisch
aan klager hebben
bevestigd dat op 28 mei 2024 een overdracht van psychiater zou plaatsvinden. Klager
vraagt zich af
wat de reden is dat deze overdracht niet op 28 mei 2024 heeft plaatsgevonden en
waarom hij niet
verder is geïnformeerd. Ook noemt klager dat er in zijn dossier twee afspraken staan
vermeld, met
de psychiater op 13 juni 2024 en met een andere psychiater op 17 juni 2024, waarop
hij niet zou
zijn verschenen. Klager stelt helemaal niet op de hoogte te zijn geweest van deze
afspraken.
4.24 De psychiater voert aan dat vanaf het moment dat zij vernam dat klager een andere
ambulant
regiebehandelaar wenste, zij graag met klager in gesprek wilde gaan hierover maar
dat klager dit
niet wilde. Het contact is daarom verlopen tussen klager en de ambulant psychiatrische
begeleider
(de casemanager). De casemanager heeft meerdere keren geprobeerd contact te leggen
met klager, om
een afspraak met de psychiater te maken, maar dit is niet gelukt. Omdat klager niet
met de
psychiater in gesprek wilde, heeft zij de AIOS psychiatrie gevraagd de controle
van de inname van
de medicatie over te nemen, waarbij de psychiater op de achtergrond betrokken bleef.
Deze AIOS was
ook bij de rechtbank aanwezig op 19 juni 2024 ter zake de verlenging van de zorgmachtiging,
omdat
de psychiater die dag niet werkzaam was.
4.25 Het college stelt voorop dat ook op dit punt klager vele vragen heeft, maar
dat deze
grotendeels zien op het handelen van anderen en onduidelijk is wat klager de psychiater
verwijt.
Vaststaat dat, nadat klager kenbaar heeft gemaakt dat hij een andere regie- behandelaar
wenste,
door de psychiater stappen zijn gezet om hier gevolg aan te geven. Uiteindelijk
is het
regiebehandelaarschap eind juni 2024 overgedragen. Dat de psychiater in de tussentijd
het contact
met klager via de AIOS en de casemanager heeft laten lopen waarbij zij zelf op de
achtergrond
betrokken bleef, is niet onzorgvuldig. Het college ziet geen aanleiding om te oordelen
dat de psychiater hier tuchtrechtelijk iets te verwijten valt.
4.26 Ook klachtonderdeel c) is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel d) gedrag bij gesprek over euthanasiewens
4.27 Klager en de psychiater hebben, in aanwezigheid van een consulent van het
Expertisecentrum E,
met elkaar gesproken over de euthanasiewens van klager. Klager is van mening dat
de psychiater zich
tijdens dat gesprek ongepast, respectloos en onprofessioneel heeft gedragen. Hij
zegt hierover dat
de psychiater tijdens het gesprek grapjes maakte over de euthanasie, en zij zou
hierover achteraf
hebben gezegd dat zij dat deed om de sfeer luchtig te houden. De psychiater stelt
dat het een zeer
serieus gesprek betrof en dat zij dit ook zo heeft gezien. Zij kan zich niet herinneren
grappen te
hebben gemaakt of zich anderszins ongepast te hebben gedragen. Het was haar niet
bekend dat klager
dit zo ervaren heeft. Klager en zij hebben hier, volgens de psychiater, achteraf
niet over
gesproken en zij stelt niet te hebben opgemerkt dat zij de sfeer luchtig wilde houden.
4.28 Het gaat hier om de beoordeling of de psychiater iets heeft gezegd wat in de
gegeven
omstandigheden niet gepast was. Om daarover een oordeel te kunnen geven, moet vaststaan
wat de
psychiater heeft gezegd. Het college kan dat niet vaststellen, want klager en de
psychiater hebben
verschillende lezingen van hoe het gesprek is verlopen. In de stukken zijn geen
aanwijzingen te
vinden die het verwijt van klager ondersteunen. Dit onderdeel van de klacht wordt
daarom wegens het
ontbreken van een vaststaande feitelijke grondslag ongegrond verklaard.
4.29 Klachtonderdeel d) is kennelijk ongegrond.
4.30 Ter afsluiting merkt het college op dat klager in bijlage 2 bij zijn klaagschrift
opmerkt dat
hij zich de afgelopen twee jaar heeft verweerd tegen het gedwongen gebruik van Lithium
pillen. Het
college leest in de algemene bewoordingen van klager op dit punt geen verwijt tegen
de psychiater
en zal dit onderdeel daarom verder niet bespreken.
Slotsom
4.31 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
5. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2025 door A. van Maanen, voorzitter, K.M.
Volker,
lid-jurist, R.R. Ploeger, A.C.M. Kleinsman en J.W. de Fijter, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris.