ECLI:NL:TGZRAMS:2025:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7447
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-03-2025 |
Datum publicatie: | 28-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7447 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster is in 2022 in behandeling gekomen bij het FACT-team dat ambulante zorg aan haar verleende. Met een korte onderbreking is klaagster daar tot maart 2024 onder behandeling geweest. Verweerster was als psychiater verbonden aan dat FACT-team en in die hoedanigheid betrokken bij de behandeling van klaagster. Klaagster heeft meerdere klachten met betrekking tot de door de psychiater aan haar verleende zorg, onder meer over het ontbreken van een EMDR-behandeling en het voorschrijven van medicatie. De psychiater heeft verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond is.Kenmerk: geen of onvoldoende zorg |
A2024/7447
Beslissing van 28 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 28 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
psychiater,
destijds werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de psychiater, gemachtigde: mr. E, werkzaam te B.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is in 2022 in behandeling gekomen bij het FACT-team te D dat ambulante
zorg aan
klaagster verleende. Met een korte onderbreking is klaagster daar tot maart 2024
onder behandeling
geweest. Verweerster was als psychiater verbonden aan dat FACT-team en in die hoedanigheid
betrokken bij de behandeling van klaagster.
1.2 Klaagster heeft meerdere klachten met betrekking tot de door de psychiater aan
haar verleende
zorg, onder meer over het ontbreken van een EMDR-behandeling en het voorschrijven
van medicatie. De
psychiater heeft verweer gevoerd.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift, ontvangen op 22 juli 2024;
- het aanvullende klaagschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 16 december
2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster, geboren in 1982, is bekend met een autismespectrum stoornis (ASS)
en is behandeld
voor angst- en stemmingsklachten.
3.2 Klaagster is van 2011 tot 2021 onder behandeling geweest bij een seksuoloog
in het F wegens
ernstige bekkenbodemklachten gekoppeld aan traumatische ervaringen. Zij heeft toen
verschillende
sessies EMDR gehad. Deze behandeling is in mei 2021 gestopt vanwege blijvend uitvallen
van de
behandelaar.
3.3 In de periode 2019-2021 is klaagster medicamenteus behandeld met trazodon door
de GGZ te B en
kreeg zij begeleiding op het gebied van intermenselijke contacten. De behandelaar
bij de GGZ te B
stelde voor om traumaverwerking te stoppen vanwege ontstane psychotische klachten
en door te gaan
met een steunend en structurerend contact. Klaagster is halverwege 2021 gestopt
met de behandeling
bij de GGZ te B.
3.4 Klaagster is op eigen verzoek door haar huisarts doorverwezen naar een expertisecentrum
voor
trauma gerelateerde klachten en PTSS (hierna: het Expertisecentrum) voor een second
opinion en om
te bezien of het zinvol en verantwoord zou zijn om traumatherapie voort te zetten.
Vanuit de GGZ te
B was geadviseerd om klaagster (tevens) aan te melden bij een FACT-team voor ondersteuning
en om
die reden is klaagster vervolgens door haar huisarts verwezen naar het FACT-team
te D.
3.5 In april 2022 is klaagster bij dit FACT-team in zorg gekomen. De behandeling
van het
FACT-team was gericht op: aandacht voor menselijke contacten, steunende structurerende
gesprekken,
aandacht voor sociale netwerk en dagbesteding en motiveren voor farmacotherapie.
Dit was ter
aanvulling op de gesprekken die klaagster voerde met de behandelaar bij het Expertisecentrum
rondom
haar trauma’s en de behandeling daarvan. Tussen het Expertisecentrum en het FACT-team
werd
afgesproken dat de behandelaar bij het Expertisecentrum de regiebehandelaar van
klaagster zou
blijven.
3.6 De eerste behandelperiode bij het FACT-team was van april 2022 tot maart 2023.
De psychiater
heeft klaagster in deze periode eenmaal gezien, tijdens het intakegesprek op 12
april 2022. Verder
is er tijdens die behandelperiode geen contact tussen hen geweest. De psychiater
was gedurende deze
periode op de achtergrond wel betrokken bij de zorg van klaagster. De psychiater
was aanwezig bij
de casuïstiekbesprekingen en zij was beschikbaar voor het team bij behandelinhoudelijke
vragen.
3.7 In de loop van deze eerste behandelperiode heeft klaagster aangegeven dat zij
zich gestalkt
voelde door en geen behandeling meer wilde van het FACT-team. Na bespreking in het
casuïstiekoverleg op 9 juni 2022 heeft de psychiater op 10 juni 2022 een brief aan
klaagster
gestuurd, waarin klaagster is uitgenodigd voor een gesprek. Vanwege de bij het FACT-team
bestaande
zorgen, wilde zij graag in gesprek met klaagster om te bespreken hoe verder te gaan.
Klaagster is
zonder bericht niet verschenen op de afgesproken datum. In overleg met de partner
van klaagster is
toen besloten dat er even geen rechtsreeks contact met klaagster zou worden opgenomen
en dat de
psychiater rond 22 juli 2022 weer contact zou opnemen met de partner.
3.8 Eind juli en begin augustus 2022 heeft klaagster per e-mail zelf contact opgenomen
met de
ambulant verpleegkundige van het FACT-team. Klaagster gaf onder meer aan dat zij
slecht was
voorzien in haar hulpvraag en zij wilde weten of zij EMDR kon krijgen via het FACT-team
of
eventueel het Expertisecentrum. Op 5 september 2022 heeft een kennismakingsgesprek
plaatsgehad met
de GZ-psycholoog van het FACT-team. Deze GZ- psycholoog, die EMDR-geschoold is,
heeft aan klaagster
uitgelegd wat het FACT-team haar kan bieden en wat het Expertisecentrum haar kan
bieden. Omdat
klaagster meermaals aangaf alleen een seksuoloog nodig te hebben, heeft de GZ-psycholoog
benoemd
dat het FACT-team dit niet kan bieden. Klaagster zou hierover nadenken, maar heeft
het contact
afgebroken.
3.9 In de daaropvolgende periode ontstonden er zorgen over het toenemende psychotisch
toestandsbeeld van klaagster en kwam de vraag op of bemoeizorg vanuit het FACT-team
wenselijk was.
Om een inschatting te kunnen maken of de zorg richting klaagster opgeschaald moest
worden naar
actieve bemoeizorg of dat het dossier voorlopig gesloten kon worden, is besloten
om in het kader
van goed hulpverlenerschap, tegen de wens van klaagster in, contact op te nemen
met de partner van
klaagster. Tijdens het telefonisch contact op 22 september 2022 deelde de partner
mee geen zorgen
te hebben en dat het beter was om klaagster met rust te laten of beter naar haar
te luisteren.
3.10 In oktober 2022 is de behandeling bij het Expertisecentrum afgesloten.
3.11 Op 21 december 2022 kwam klaagster na sluitingstijd langs op het kantoor van
het FACT-team en
zij gaf aan dat zij wilde worden uitgeschreven. Op 22 december heeft de psychiater
geprobeerd
telefonisch contact op te nemen met klaagster om te vragen of het FACT-team haar
nog ergens mee kon
helpen, maar contact krijgen met klaagster bleek niet mogelijk.
3.12 Na overleg op 10 maart 2023 tussen de psychiater en de huisarts van klaagster
is, ondanks de
zorgen ten aanzien van een psychotische ontregeling, besloten klaagster uit te schrijven
bij het
FACT-team. Geconcludeerd werd dat het FACT-team op dat moment meer schade zou aanrichten
dan dat de
ondersteuning door het FACT-team op dat moment winst zou opleveren voor klaagster.
3.13 Begin augustus 2023 nam de (waarnemend) huisarts van klaagster telefonisch contact
op met de
psychiater voor advies. Aanleiding was een door klaagster gewenst herhaalrecept
voor trazodon.
Vanwege deze wens ontstond er weer contact met klaagster. Daarbij liet klaagster
op 29 augustus
2023 per e-mail weten dat zij geen behandeling van het FACT-team meer wilde, maar
dat zij de
medicatie niet van haar huisarts kreeg. Ook vermeldde zij in de e-mail dat de huidige
therapeut van
klaagster contact zou opnemen met de psychiater.
3.14 De therapeut heeft op 30 augustus 2023 telefonisch contact opgenomen met de
psychiater. Uit
het dossier volgt dat daarbij ook de medicatie trazodon is besproken. De psychiater
heeft
aangegeven niet direct te voelen voor het voorschrijven van trazodon, omdat klaagster
naast de PTSS
en ASS meer psychose liet zien dan normaal gesproken bij PTSS wordt gezien. De psychiater
stelde
voor om gezamenlijk met klaagster in gesprek te gaan. Dit gezamenlijk overleg heeft
niet
plaatsgehad.
3.15 Op 31 augustus 2023 is klaagster (toch) opnieuw in behandeling gekomen bij het
FACT-team in
verband met de gewenste medicatie. Tijdens de intake vertelde klaagster de psychiater
dat zij
opnieuw wilde worden ingesteld op trazodon, omdat dit haar goed hielp tegen de paniek.
Er is toen
gestart met 50 mg trazodon.
3.16 Begin oktober 2023 was er een nieuwe afspraak met de psychiater, waarbij de
trazodon is
opgehoogd naar 100 mg. Later is dit weer aangepast naar 75 mg. Tijdens het consult
begin oktober
2023 is ook de relatie tussen klaagster en haar partner aan de orde gekomen. In
een telefoongesprek
op 20 oktober 2023 met de arts van het FACT-team gaf klaagster aan dat zij meent
dat de psychiater
te veel is ingegaan op de relatieproblemen. Tijdens een huisbezoek van de arts later
die dag,
vertelde klaagster dat zij niet meer door de psychiater wil worden behandeld.
3.17 In november 2023 meldde klaagster aan de ambulant verpleegkundige van het FACT-team
dat zij
geen contact wil met de psychiater en liever niet afhankelijk van haar wil zijn
wat betreft haar
recepten. Wel stond klaagster open voor kennismaking met de psycholoog van het FACT-team
om te
onderzoeken of er een mogelijkheid was voor traumabehandeling en voor contact met
een
ervaringsdeskundige. Tijdens de laatste
afspraak met de ambulant verpleegkundige, op 14 december 2023, werd afgesproken
om de psycholoog
bij de volgende afspraak te ontmoeten, maar voor zover het college bekend, is dit
contact niet tot
stand gekomen.
3.18 Op 15 januari 2024 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtenfunctionaris
van de
instelling waartoe het FACT-team behoort. Door het FACT-team zijn daarop een drietal
voorstellen
gedaan voor de mogelijke verdere behandeling, al dan niet bij het FACT- team. Klaagster
heeft
hierop niet (duidelijk) gereageerd en weigerde contact met de klachtenfunctionaris.
Op 13 maart 2024 is klaagster uitgeschreven en is het voorschrijven van de medicatie
overgenomen door de huisarts van klaagster.
4. De klacht en de reactie van de psychiater
4.1 Het college begrijpt uit het (aanvullend) klaagschrift en hetgeen besproken
is tijdens het
mondeling vooronderzoek dat volgens klaagster onjuist is gehandeld, omdat:
a) geweigerd is haar gezondheidsklachten te behandelen;
b) de wijze van (be)handeling door klaagster als mishandeling is ervaren;
c) er geen EMDR-behandeling is geweest;
d) medicatie steeds moest worden verkregen bij de psychiater, terwijl klaagster
dit door de
huisarts wil laten verzorgen;
e) er gedwongen antipsychotica aan klaagster is voorgeschreven;
f) de psychiater zich heeft bemoeid met het privéleven van klaagster;
g) de psychiater geforceerd informatie heeft verkregen van de therapeut van klaagster.
4.2 De psychiater heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
De criteria voor de beoordeling
5.1 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen. Binnen deze toetsingskaders zal het
college de
verschillende klachtonderdelen beoordelen.
Klachtonderdelen a) en b) weigering de gezondheidsklachten van klaagster te behandelen
en de door
klaagster ervaren mishandeling
5.3 Vanwege de samenhang zal het tuchtcollege de klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk
bespreken.
5.4 Klaagster stelt dat geweigerd werd om haar gezondheid te behandelen en noemt
hierbij onder
meer bekkenbodempijn, rugpijn, nekpijn, depressie en trauma gerelateerde
paniekaanvallen/herbeleving. Het aandringen bij klaagster om over bepaalde onderwerpen
te praten en
het niet doorverwijzen naar een specialist (seksuoloog), wordt door klaagster ervaren
als
mishandeling.
5.5 Het college heeft geconstateerd dat deze twee klachtonderdelen zijn gericht
tegen het
‘FACT-team’ en dat klaagster diverse andere zorgverleners noemt, zoals de huisarts
en het
Expertisecentrum, maar niet de psychiater.
5.6 Zoals hiervoor in 5.1 aangegeven geldt in het tuchtrecht het beginsel van persoonlijke
verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar voor zijn handelen. Dit betekent in
dit geval dat de
psychiater zelf betrokken moet zijn geweest bij het verweten handelen.
5.7 Klaagster heeft evenwel niet duidelijk gemaakt welk concreet handelen of nalaten
zij de
psychiater hier verwijt. Daarnaast ontbreekt een onderbouwing van deze klachtonderdelen.
Het
college kan daarom niet vaststellen dat er sprake is geweest van enig tuchtrechtelijk
verwijtbaar
handelen van de psychiater.
5.8 De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel c) EMDR-behandeling
5.9 Klaagster wilde graag een EMDR-behandeling en stelt dat de psychiater hieraan
ten onrechte
niet wilde meewerken. Klaagster meent dat de psychiater alleen maar uit was op pillen,
waarbij
klaagster zich niet goed voelde. Toen de psychiater erachter kwam dat klaagster
deze pillen niet
wilde, probeerde zij haar tevreden te stellen met trazodon en af en toe een oxazepam.
5.10 De psychiater voert aan dat de gesprekken rondom de trauma’s van klaagster en
het inzetten
van EMDR tijdens de eerste behandelperiode met name werden gevoerd door het Expertisecentrum.
Op
verzoek van klaagster is zij in september 2022 gezien voor een kennismakingsgesprek
door de
GZ-psycholoog van het FACT-team om de opties voor EMDR verder te bespreken. Klaagster
heeft toen
zelf het contact verbroken met de GZ-psycholoog. In de tweede behandelperiode is
tijdens het
laatste consult op 11 december 2023 door de ambulant-verpleegkundige met klaagster
afgesproken om
voor de volgende afspraak weer een kennismaking met de GZ-psycholoog van het FACT-team
in te
plannen om de mogelijkheden van traumabehandeling te bespreken. Hierna is er geen
(fysieke)
afspraak meer geweest en op 13 maart 2024 is klaagster uitgeschreven.
5.11 Het college is van oordeel dat zowel tijdens de eerste behandelperiode (april
2022 tot maart
2023) als tijdens de tweede behandelperiode (augustus 2023-maart 2024) er vanuit
het FACT-team
aandacht is geweest voor de wens van klaagster tot EMDR-behandeling. Het college
heeft geen
aanleiding om te twijfelen aan de intentie van het FACT-team, laat staan te oordelen
dat de
psychiater het heeft tegengehouden om met klaagster de mogelijkheden van traumabehandeling
door te
nemen en op haar wens een behandeling op te starten als de psycholoog daar een indicatie
toe zou
zien. De psychiater heeft op dit punt niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Dat de
EMDR-behandeling niet van de grond is gekomen, kan de psychiater evenmin worden
aangerekend.
5.12 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
5.13 Op de stelling van klaagster dat de psychiater alleen maar uit is op pillen
waar klaagster
zich niet goed bij voelt, komt het college terug bij de bespreking van het volgende
klachtonderdeel.
Klachtonderdeel d) medicatie niet via de huisarts
5.14 Klaagster verwijt de psychiater dat zij zichzelf ‘naar voren bleef schuiven’
waardoor
klaagster haar medicatie niet via de huisarts kreeg. Klaagster is van mening dat
zij tegen haar wil
consulten moest afnemen om medicatie te verkrijgen. Tijdens het mondeling vooronderzoek
heeft
klaagster toegelicht dat zij elke keer door haar huisarts werd doorverwezen naar
de psychiater voor
medicatie, wat zij niet wilde en dat zij een strijd moest voeren om trazodon en
oxazepam.
5.15 Het staat vast dat de psychiater op 2 augustus 2023 is gebeld door de huisarts
van klaagster
in verband met advies over het voorschrijven van trazodon. Uit het medisch dossier
volgt dat
klaagster in het verleden al langere tijd trazodon gebruikte. Deze medicatie was
echter niet eerder
door de psychiater aan klaagster voorgeschreven. De huisarts van klaagster was van
mening dat de
herstart met trazodon moest worden opgebouwd door de specialistische GGZ. Daarom
heeft zij
klaagster doorverwezen naar het FACT-team. Op 31 augustus 2023 heeft de intake plaatsgehad
met de
psychiater.
5.16 Het was zodoende een keuze van de huisarts van klaagster om haar door te verwijzen
naar het
FACT-team. Dit betrof geen vanuit de psychiater opgelegde verplichting. De psychiater
is binnen het
FACT-team de regiebehandelaar en verantwoordelijk voor het medicatiebeleid. Het
voorschrijven van
trazodon is aan haar voorbehouden. Dit is een omstandigheid die niet tuchtrechtelijk
aan de
psychiater kan worden verweten.
5.17 Met betrekking tot de stelling van klaagster over het moeten voeren van een
strijd om
medicatie merkt het college het volgende op. In de ingediende stukken heeft het
college gelezen dat
de trazodon is herstart en dat er nadien diverse consulten hebben plaatsgehad om
het effect en de
mogelijke bijwerkingen van de medicatie te bespreken. Het doel was om de medicatie
goed in te
stellen bij klaagster, waarbij in overleg met klaagster de trazodon steeds is aangepast
en zij
oxazepam heeft gekregen. Op diverse momenten heeft de psychiater voor de trazodon
recepten
uitgeschreven. Het college ziet dan ook geen grond voor het verwijt dat klaagster
de psychiater
maakt.
5.18 In januari 2024 is er bij klaagster boosheid ontstaan over het niet verlengd
zijn van het
recept. Uit het dossier volgt dat met klaagster was afgesproken dat zij het de ambulant-
verpleegkundige zou laten weten als zij een nieuw recept nodig had. Dat het recept
niet automatisch
werd verlengd had ermee te maken dat klaagster de dosering zonder overleg bleek
aan te passen. Het college acht dit een juiste werkwijze en oordeelt daarom dat dit
niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is.
5.19 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel e) gedwongen voorschrijven van antipsychotica
5.20 Klaagster meent dat haar gedwongen antipsychotica is voorgeschreven, omdat
zij anders niet
haar gebruikelijke medicatie zou ontvangen.
5.21 Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft de psychiater uitgelegd dat er door
verschillende
behandelaren is gesproken over antipsychotica. Dit is echter niet voorgeschreven
en al helemaal
niet gedwongen. De uitleg van de psychiater wordt gesteund door het dossier. Daaruit
blijkt immers
dat door de psychiater trazodon en oxazepam is voorgeschreven, geen antipsychotica.
5.22 Dit klachtonderdeel is daarom ook kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel f) bemoeienis met privéleven
5.23 Klaagster vindt dat de psychiater zich ten onrechte met haar privéleven heeft
bemoeid. De
psychiater heeft uitgelegd dat zij tijdens een consult op 19 oktober 2023 heeft
doorgevraagd naar
de ruzies van klaagster en haar partner. Zij geeft aan dit te hebben gedaan in haar
hoedanigheid
van psychiater. Bij deze bespreking was ook de partner van klaagster aanwezig en
de casemanager
(ambulant-verpleegkundige). Gedurende het gesprek maakte klaagster steeds meer verwijten
richting
haar partner en uiteindelijk heeft klaagster het gesprek, boos op haar partner,
verlaten.
5.24 Uit het dossier volgt dat klaagster twijfels over haar relatie met diverse hulpverleners
van
het FACT-team heeft besproken, met name met de ambulant-verpleegkundige. Uit hetgeen
in het dossier
is genoteerd, volgt dat de relatie van klaagster veel invloed had op haar (kwetsbare)
welzijn. Het
is dan ook begrijpelijk dat de psychiater hiervoor aandacht heeft gehad (en ook
de andere
hulpverleners). Dit mag ook van de psychiater worden verwacht. Het college heeft
op basis van de
stukken geen aanleiding te veronderstellen dat de psychiater hier tuchtrechtelijk
iets te verwijten
valt.
5.25 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel g) contact met behandelaar van klaagster
5.26 Klaagster wil niet dat medische informatie van haar huidige therapeut bij
de psychiater
terechtkomt. Zij verwijt de psychiater dat zij ‘blijft zuigen’ om informatie en
deze behandelaar
niet respecteert.
5.27 Het is voor het college niet duidelijk wat klaagster de psychiater hier precies
verwijt. De
psychiater heeft toegelicht, en dit wordt ondersteund door de stukken, dat de therapeut
op verzoek van klaagster telefonisch contact heeft opgenomen met de psychiater. In
het medisch dossier is vermeld wat er tijdens dit gesprek is besproken. Het college
kan hieruit niet opmaken dat de psychiater (nog) meer informatie heeft willen verkrijgen
van deze therapeut. Voor zover de klacht van klaagster is ontstaan uit het feit dat
de psychiater aan de therapeut voorstelde om een gezamenlijk gesprek met klaagster
te plannen, overweegt het college dat dit juist laat zien dat de
psychiater zich heeft ingespannen voor de zorg aan klaagster. Het college heeft
ook geen aanleiding
om te veronderstellen dat de psychiater geen respect heeft voor de therapeut van
klaagster.
Klaagster heeft dit ook niet onderbouwd.
5.28 Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.
Slotsom
5.29 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond
zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 28 maart 2025 door A. van Maanen, voorzitter, K.M. Volker,
lid-jurist, R.R. Ploeger, A.C.M. Kleinsman en J.W. de Fijter, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan
door R. van der Vaart, secretaris.