ECLI:NL:TGZRAMS:2025:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7504
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-03-2025 |
Datum publicatie: | 18-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7504 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster is begin 2022 uitgevallen van haar werk wegens belemmerende gezondheidsklachten. Op 29 februari 2024 kwam zij op het spreekuur bij verweerster vanwege WIA-beoordeling Einde Wachttijd. De verzekeringsarts heeft bij klaagster een medische indicatie vastgesteld voor een urenbeperking op energetische gronden en heeft haar belastbaar geacht voor 4 uur per dag/20 uur per week. Klaagster is het niet eens met deze conclusie en zegt hier stress van te ervaren, wat haar herstel belemmert.Het college oordeelt als volgt. Op basis van de tijdens het onderzoek beschikbare informatie en de gezondheidstoestand van klaagster op dat moment heeft de verzekeringsarts naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen concluderen dat er geen aanleiding bestond om meer beperkingen aan te nemen. Klaagster heeft nog aangevoerd dat ten onrechte is aangenomen dat zij zou kunnen werken in een omgeving van drukte en lawaai van mensen en machines, en dat het argument dat zij ook naar een koor gaat daarvoor ondeugdelijk is. De verzekeringsarts heeft alleen de medische beperkingen van klaagster vastgesteld. Het zoeken van passende functies is gebeurd door de arbeidsdeskundige, en voor dit onderzoek is de verzekeringsarts niet verantwoordelijk. Overigens heeft de verzekeringsarts gezegd dat er uitdrukkelijk ook andere argumenten zijn meegewogen naast het koorbezoek. Het college heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2024/7504
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
gemachtigde: C, wonende te B.
tegen
D,
verzekeringsarts,
werkzaam te E,
verweerster, hierna ook: de verzekeringsarts, gemachtigde: mr. F, werkzaam te G.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is begin 2022 uitgevallen van haar werk wegens belemmerende gezondheidsklachten.
Op
29 februari 2024 kwam zij op het spreekuur bij verweerster vanwege WIA-beoordeling
Einde Wachttijd.
De verzekeringsarts heeft bij klaagster een medische indicatie vastgesteld voor
een urenbeperking
op energetische gronden en heeft haar belastbaar geacht voor 4 uur per dag/20 uur
per week.
Klaagster is het niet eens met deze conclusie en zegt hier stress van te ervaren,
wat haar herstel
belemmert.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 5 augustus 2025;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 19 november 2024 met als bijlage
een transcriptie
van een deel van een geluidsopname;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 29 november
2024;
- de brief van de gemachtigde van de verzekeringsarts van 2 december 2024, binnengekomen
op 4
december 2024, met als bijlage een transcriptie van de gehele
geluidsopname;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster van 28 januari 2025.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster heeft zich op 14 maart 2022 ziekgemeld voor haar werk als toezichthouder
kinderopvang voor 32 uur per week vanwege belemmerende gezondheidsklachten (Long
COVID).
3.2 Op 29 februari 2024 heeft de verzekeringsarts klaagster, vergezeld door haar
vader, gezien in
het kader van de beoordeling WIA per Einde Wachttijd met verslaglegging in het Medisch
Onderzoeksverslag en een Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (KFML). Het gesprek
is met
wederzijds goedvinden opgenomen door klaagster.
3.3 Door de verzekeringsarts is in de rapportage die zij heeft opgesteld de volgende
vraagstelling beantwoord: ‘Is de cliënt (on)geschikt te achten voor het eigen werk als gevolg van
ziekte of gebrek? Heeft de cliënt verminderde benutbare mogelijkheden als gevolg
van ziekte of
gebrek? Zo ja, wat zijn de benutbare mogelijkheden?’ In het rapportstaat verder dat de
verzekeringsarts bij klaagster lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht,
dat er geen
informatie van derden is opgevraagd en dat uitgegaan wordt van de diagnose Long
COVID. Verder is
het volgende opgenomen onder ‘Beschouwing’:
‘Cliënt wordt arbeidsongeschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid. De belasting
in het
werk is groter dan de huidige belastbaarheid van cliënt. Cliënt wordt momenteel
nog niet voor 8 uur
per dag belastbaar geacht en daarnaast zijn er ook overschrijdingen op andere vlakken
zoals hoge
eisen aan concentreren, omgaan met drukte en deadlines. Er is geen sprake van een
situatie van
‘Geen Benutbare Mogelijkheden’(GBM) zoals bedoeld in het Schattingsbesluit. (…)
Er is wel sprake
van beperkingen als gevolg van ziekte/gebrek. Cliënt is aangewezen op een rustige
en enigszins
voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen/onderbrekingen en
deadlines/productiepieken/hoge werkdruk. (…) Volgens de standaard ‘Duurbelastbaarheid
in Arbeid’
kan er een medische indicatie zijn voor een urenbeperking op basis van een stoornis
in de
energiehuishouding, op preventieve gronden of om redenen van een verminderde beschikbaarheid
i.v.m.
een intensieve noodzakelijke (deeltijd) behandeling. Conform de standaard is er
bij cliënt
momenteel een medische indicatie voor ene urenbeperking op energetische gronden.
(…) Cliënt wordt,
wanneer tevens met eerder genoemde beperkingen voor ongeveer 4 uur per dag en 20
uur per week
belastbaar geacht. (…).’
3.4 Na arbeidsdeskundig onderzoek is klaagster op arbeidsdeskundige gronden voor
63,11%
arbeidsongeschikt geacht en kreeg zij een WIA-uitkering. Hiertegen is klaagster
bij het UWV in
bezwaar gegaan.
4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat:
a) de rapportage op basis van de feiten, omstandigheden en bevindingen geen inzichtelijke
en
consistente uiteenzetting bevat over de gronden waarop de conclusies van de rapportage
steunen;
b) de stelling dat klaagster 4 uur per dag/20 uur per week zou kunnen werken niet
berust op een
reële situatie, wat heeft geresulteerd in stress en terugval.
4.2 De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts.
Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen
en
andere professionele standaarden.
5.2 Daarnaast zijn er eisen die aan een rapportage worden gesteld:
a) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling
te beantwoorden;
c) In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de
conclusies van het rapport steunen;
d) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en
de geconsulteerde personen;
e) De rapporteur blijft bij het rapporteren binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de verzekeringsarts uit het oogpunt
van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien
van de
conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de verzekeringsarts in redelijkheid
tot haar
conclusie heeft kunnen komen.
5.3 Het college komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk
verwijtbaar
heeft gehandeld. Hieronder legt het college dit uit.
Klachtonderdeel a) het rapport
5.4 Het college begrijpt uit de klacht dat het klaagster voornamelijk erom gaat
dat zij zich niet
in kan vinden in de conclusie dat zij voor 4 uur per dag/20 uur per week belastbaar
wordt geacht.
5.5 Uit de rapportage volgt dat de verzekeringsarts onderzoek heeft verricht. De
verzekeringsarts
heeft klaagster lichamelijk en psychisch onderzocht, ook heeft zij dossierstudie
verricht. Zij
heeft de reeds beschikbare gegevens van klaagster bestudeerd, heeft die gegevens
bij haar oordeel
betrokken en heeft zelf een anamnese afgenomen. Bij de urenbeperking heeft de verzekeringsarts
rekening gehouden met klaagsters vermoeidheid, concentratieklachten en een rustbehoefte.
Het
college komt tot de conclusie dat het rapport voldoet aan de vijf criteria zoals
benoemd onder 5.2
en dat daarmee vast komt te staan dat er sprake is van een zorgvuldig onderzoek.
Hierin is door de
verzekeringsarts alle beschikbare (medische) informatie betrokken. Op basis van
de tijdens het
onderzoek beschikbare informatie en de gezondheidstoestand van klaagster op dat
moment heeft de
verzekeringsarts naar het oordeel van het college in redelijkheid kunnen concluderen
dat er geen
aanleiding bestond om meer beperkingen aan te nemen. Klaagster heeft nog aangevoerd
dat ten
onrechte is aangenomen dat zij zou kunnen werken in een omgeving van drukte en lawaai
van mensen en
machines, en dat het argument dat zij ook naar een koor gaat daarvoor ondeugdelijk
is. De
verzekeringsarts heeft alleen de medische beperkingen van klaagster vastgesteld.
Het zoeken van
passende functies is gebeurd door de arbeidsdeskundige, en voor dit onderzoek is
de
verzekeringsarts niet verantwoordelijk. Overigens heeft de verzekeringsarts gezegd
dat er
uitdrukkelijk ook andere argumenten zijn meegewogen naast het koorbezoek. Het college
heeft geen
reden om daaraan te twijfelen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel b) het oordeel heeft geresulteerd in stress en terugval
5.6 Klaagster heeft in haar klaagschrift beschreven dat zij van de conclusie in
het rapport van
de verzekeringsarts stress heeft ervaren wat haar herstel belemmert. Dit klachtonderdeel
heeft
klaagster verder niet onderbouwd.
5.7 Het is invoelbaar dat een procedure bij het UWV of procedures rondom je gezondheid
spanning
met zich meebrengen. Ook begrijpt het college dat beslissingen in zo’n procedure
stress kunnen
opleveren. Maar het is niet gebleken dat de verzekeringsarts de door klaagster geuite
klachten niet
serieus heeft genomen of deze heeft onderschat, of dat de verzekeringsarts belangrijke
medische
informatie niet bij de rapportage heeft betrokken. De verzekeringsarts is met haar
beoordeling van
de klachten van klaagster binnen de grenzen van haar deskundigheid als arts gebleven.
Dat klaagster
na het onderzoek, (mede) als gevolg van de conclusie van het rapport, stress heeft
gekregen wordt
door het college betreurd. Dit is echter onvoldoende voor de conclusie dat het onderzoek
van de
verzekeringsarts niet zou deugen. Dit klachtonderdeel is ook ongegrond.
5.8 Klaagster heeft er tot slot op gewezen dat haar bezwaar bij het UWV tegen de
beslissing over
haar arbeidsongeschiktheid gegrond is verklaard. Het college overweegt dat dit in
dit geval voor de
beoordeling van de klacht tegen de verzekeringsarts niet uitmaakt. Het gaat in de
klachtprocedure
om de toets van de verleende zorg zoals genoemd in 5.1. In de bezwaarprocedure ligt
een andere toets voor, die zich bovendien ook over andere aspecten van het proces
uitstrekt. Overigens is het college niet in het bezit gesteld van de beslissing op
het bezwaarschrift.
Slotsom
5.9 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 maart 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
E.G. van der Jagt en N.K.M. van der Plas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
T.C. Brand,
secretaris.