ECLI:NL:TGZRAMS:2025:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7205
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:61 |
---|---|
Datum uitspraak: | 18-03-2025 |
Datum publicatie: | 18-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7205 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen een verzekeringsarts. Klaagster is uitgevallen met CVS/ME-klachten. Zij is het kader van de WIA beoordeeld. De verzekeringsarts is betrokken geraakt in de bezwaar- en beroepsprocedure. In de rapporten heeft de verzekeringsarts zich uitgesproken over de arbeidsbeperkingen van klaagster in het kader van de CVS/ME. Klaagster is het niet eens met de conclusie van de verzekeringsarts waarin hij aangeeft dat er geen sprake is van duurzaamheid van de situatie van klaagster, maar dat er wel sprake is van deconditionering. Klaagster vindt verder dat de verzekeringsarts hiermee het advies van de Gezondheidsraad over CVS/ME ondermijnt.Het college oordeelt als volgt. Bij de totstandkoming van het rapport van de Gezondheidsraad hebben de beroepsgroepen GAV en NVVG afstand genomen van de aanbevelingen van het advies van de Gezondheidsraad ten aanzien van hun werkveld. De multidisciplinaire richtlijn (waaraan de beroepsgroep heeft meegewerkt) ‘Diagnose, behandeling, begeleiding en beoordeling van patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)’ uit 2013 is daarmee nog steeds de richtlijn die in dit geval van toepassing is. Het college is van oordeel dat de verzekeringsarts zijn rapport daardoor hoort uit te brengen met in achtneming van die richtlijn, wat hij ook heeft gedaan. Het is de verzekeringsarts niet te verwijten dat hij daarbij geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het advies van de Gezondheidsraad. Door het advies omstreden te noemen heeft de verzekeringsarts verduidelijkt dat hij wel acht heeft geslagen op dit advies, maar uiteindelijk heeft geoordeeld in lijn met de visie van de beroepsgroep. De verzekeringsarts heeft het advies van de Gezondheidsraad, wat daarvan ook zij, daarmee niet ondermijnd, is daarmee niet buiten zijn deskundigheid getreden en heeft niet klachtwaardig gehandeld. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond. |
A2024/7205
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 18 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
gemachtigde: mr. J.E. Eshuis, werkzaam in Almelo,
tegen
C,
verzekeringsarts,
(destijds) werkzaam te B,
verweerder, hierna ook: de verzekeringsarts, gemachtigde: mr. F, werkzaam te G.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is sinds 2015 uitgevallen met CVS/ME-klachten. Zij is in het kader
van de WIA Einde
Wachttijd beoordeeld. De verzekeringsarts is betrokken geraakt in de bezwaarprocedure
en heeft in
het kader van het bezwaar en het later ingestelde beroep en hoger beroep meerdere
rapporten
opgesteld. In de rapporten heeft de verzekeringsarts zich uitgesproken over de arbeidsbeperkingen
van klaagster in het kader van de CVS/ME. Klaagster is het niet eens met de conclusie
van de
verzekeringsarts waarin hij aangeeft dat er geen sprake is van duurzaamheid van
de situatie van
klaagster, maar dat er wel sprake is van deconditionering. Klaagster vindt verder
dat de
verzekeringsarts hiermee het advies van de Gezondheidsraad over CVS/ME ondermijnt.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’
betekent
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk
is dat de klacht
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure
is verlopen.
Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 16 mei 2024;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met een bijlage van de gemachtigde van de verzekeringsarts, binnengekomen
op 4
september 2024.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.
2.3 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Klaagster (nu 47 jaar) is op 10 november 2015 uitgevallen met pijnklachten,
vermoeidheid en
spanningsklachten (waaronder CVS/ME). In het kader van de WIA Einde Wachttijd is
zij in januari
2018 onderzocht. Na arbeidsdeskundig onderzoek is zij niet WIA- gerechtigd geacht.
Hiertegen is
klaagster in bezwaar gegaan.
3.2 In de bezwaarprocedure is de verzekeringsarts betrokken geraakt. In de verdere
procedures in
bezwaar en bij de rechtbank G zijn de beperkingen van klaagster ernstiger geacht
en is zij toch
WIA-gerechtigd geacht. Tegen de beslissing hierover van de rechtbank G is door het
UWV hoger beroep
ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB), dit beroep heeft nog niet geleid
tot een
beslissing.
3.3 De verzekeringsarts is door de CRvB in de gelegenheid gesteld om te reageren
op het voornemen
om een nieuwe deskundige-verzekeringsarts in te stellen. Klaagster en de verzekeringsarts
zijn naar
aanleiding van nieuwe medische stukken (van onder andere D, cardioloog werkzaam
bij E, voor CVS/ME)
over en weer nog in de gelegenheid gesteld te reageren. Dit resulteerde in rapporten
van de
verzekeringsarts van 27 maart 2024, 23 april 2024 en 15 juli 2024. Naar aanleiding
van het rapport
van 27 maart 2024 is de visie op de belastbaarheid andermaal aangepast en is de
urenbeperking in de
FML aangescherpt. In het rapport van 23 april 2024 is de verzekeringsarts ingegaan
op het
duurzaamheidsvraagstuk naar aanleiding van het onderzoek van de arbeidsdeskundige
(onvoldoende
passende functies). Zijn conclusie is dat de arbeidsbeperkingen van klaagster niet
duurzaam zijn.
3.4 De klacht richt zich met name tegen de rapporten waarin de verzekeringsarts
uitspraken doet
over de duurzaamheid van de klachten. Op basis van deze rapporten is de aanvraag
Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten aan klaagster geweigerd.
4. De klacht en de reactie van de verzekeringsarts
4.1 Klager verwijt de verzekeringsarts dat hij:
a) ten onrechte heeft aangegeven dat geen sprake is van duurzaamheid van de situatie;
b) incorrect heeft aangegeven dat er sprake zou zijn van deconditionering welke met
de ME/CVS te
maken zou hebben;
c) het advies van de Gezondheidsraad zou ondermijnen door zijn visie hierop.
4.2 De verzekeringsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de verzekeringsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden.
De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende verzekeringsarts.
Bij de
beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de verzekeringsarts geldende beroepsnormen
en
andere professionele standaarden.
5.2 Daarnaast zijn er eisen die aan een rapportage worden gesteld:
a) Het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b) Het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde
vraagstelling
te beantwoorden;
c) In het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke
gronden de
conclusies van het rapport steunen;
d) Het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte
literatuur en
de geconsulteerde personen;
e) De rapporteur blijft bij het rapporteren binnen de grenzen van zijn deskundigheid.
Het college toetst ten volle of het onderzoek door de verzekeringsarts uit het oogpunt
van
vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan. Ten aanzien
van de
conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de verzekeringsarts in redelijkheid
tot haar
conclusie heeft kunnen komen.
5.3 Het college oordeelt dat de verzekeringsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze conclusie is gekomen.
Klachtonderdelen a en b) duurzaamheid en deconditionering
5.4 Klaagster kan zich niet vinden in het oordeel van de verzekeringsarts dat
er volgens hem nog
herstelmogelijkheden zijn bij klaagster. Zij voert aan dat zij de chronische ziekte
CVS/ME heeft,
en dat er meerdere medische rapportages van de behandelaar liggen en er expertiserapportages
van E
zijn die het tegendeel beweren. Daarnaast is klaagster van mening dat de verzekeringsarts
de
stelling inneemt dat deconditionering te maken zou hebben met CVS/ME en worden door
de
verzekeringsarts ten onrechte de lifestyle adviezen van de behandelaar van klaagster
verworpen,
terwijl uit geobjectiveerde medisch wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat deconditionering
niets
te maken heeft met CVS/ME.
5.5 Volgens het college heeft de verzekeringsarts terecht het beoordelingskader
‘Beoordeling van
de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ gevolgd. Volgens het beoordelingskader moeten
stapsgewijs
vragen beantwoord worden. In de rapportage heeft de verzekeringsarts de beschikbare
medische
informatie betrokken. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemaakt hoe het stappenplan
is gevolgd
en welke overwegingen hiertoe van belang zijn. De verzekeringsarts heeft in zijn
rapportage
gemotiveerd waarom er volgens hem nog behandelmogelijkheden zijn en welke mogelijkheden
hij nog
voor klaagster ziet. Klaagster heeft niet concreet aangegeven waarom deze motivering
volgens haar
niet klopt, anders dan dat die motivering niet in lijn is met de adviezen van haar
behandelaar/E.
Het college stelt vast dat het er hier vooral om gaat dat deze uitkomst niet overeenstemt
met de
mening van klaagster. Maar dit verschil van mening betekent niet dat het rapport
uit het oogpunt
van vakkundigheid en zorgvuldigheid niet de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan
doorstaan en dat
de verzekeringsarts niet in redelijkheid tot zijn conclusie kon komen. Het enkele
feit dat de
behandelaar/E over de duurzaamheidsbeperkingen een andere opvatting heeft dan de
verzekeringsarts
is daarvoor onvoldoende. De klachtonderdelen a en b, die in samenhang kunnen worden
bezien, zijn
hiermee ongegrond.
Klachtonderdeel c) ondermijnen advies Gezondheidsraad
5.6 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt het college het volgende. Klaagster
heeft
gewezen op een door de Gezondheidsraad uitgebracht rapport, dat andere opvattingen
bevat dan die
waarop de visie van de verzekeringsarts is gebaseerd. Bij de totstandkoming van
het rapport van de
Gezondheidsraad hebben de beroepsgroepen GAV en NVVG afstand genomen van de aanbevelingen
van het
advies van de Gezondheidsraad ten aanzien van hun werkveld. De multidisciplinaire
richtlijn
(waaraan de beroepsgroep heeft meegewerkt) ‘Diagnose, behandeling, begeleiding en
beoordeling van
patiënten met het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS)’ uit 2013 is daarmee nog
steeds de
richtlijn die in dit geval van toepassing is. Het college is van oordeel dat de
verzekeringsarts
zijn rapport daardoor hoort uit te brengen met in achtneming van die richtlijn,
wat hij ook heeft
gedaan. Het is de verzekeringsarts niet te verwijten dat hij daarbij geen doorslaggevende
betekenis
heeft toegekend aan het advies van de Gezondheidsraad. Door het advies omstreden
te noemen heeft de
verzekeringsarts verduidelijkt dat hij wel acht heeft geslagen op dit advies, maar
uiteindelijk
heeft geoordeeld in lijn met de visie van de beroepsgroep. De verzekeringsarts heeft
het advies van
de Gezondheidsraad, wat daarvan ook zij, daarmee niet ondermijnd, is daarmee niet
buiten zijn
deskundigheid getreden en heeft niet klachtwaardig gehandeld. Klachtonderdeel c
is ook ongegrond.
Slotsom
5.7 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht kennelijk
ongegrond zijn.
6. De beslissing
De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 18 maart 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
E.G. van der Jagt en N.K.M. van der Plas, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
T.C. Brand,
secretaris.