ECLI:NL:TGZRAMS:2025:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7123
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:57 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2025 |
Datum publicatie: | 07-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7123 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft re-integratie en mediation geadviseerd. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij niet (goed) naar haar heeft geluisterd en de ernst van haar klachten niet heeft ingezien. Het college oordeelt dat de bedrijfsarts voldoende heeft uitgelegd hoe hij tot de vertaalslag van klachten in beperkingen voor het werk is gekomen en dat hij kon adviseren dat klaagster werk kon hervatten, mits rekening werd gehouden met die beperkingen, en dat zij mediationgesprekken kon voeren met de werkgever. Alle klachtonderdelen zijn ongegrond.Kenmerk: onjuist rapport/verklaring |
A2024/7123
Beslissing van 7 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 7 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B, klaagster,
tegen
C,
bedrijfsarts,
werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts, gemachtigde: mr. S. Slabbers, werkzaam
in Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is op het spreekuur van de bedrijfsarts geweest na een ziekmelding
in verband met
psychische klachten na een ingrijpende gebeurtenis in haar privéleven. Haar klachten
werden
verergerd door het arbeidsconflict met haar werkgever dat was ontstaan over de ziekmelding.
De
bedrijfsarts heeft re-integratie en mediation geadviseerd. Klaagster verwijt de
bedrijfsarts dat
hij niet (goed) naar haar heeft geluisterd en de ernst van haar klachten niet heeft
ingezien; zij
was immers niet in staat tot werken en het voeren van gesprekken.
1.2 Het college komt tot het oordeel dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar
heeft
gehandeld. Hierna vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna
licht het college
de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 12 april 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het op 24 september 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2025. De partijen
zijn verschenen.
De bedrijfsarts werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De partijen en de gemachtigde
van de bedrijfsarts hebben hun standpunten mondeling toegelicht.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 Klaagster, geboren in 1985, werkt sinds 2019 24 uur per week als regisseur bij
E van een
gemeente (hierna: de werkgever).
3.2 De bedrijfsarts is sinds 2022 geregistreerd als bedrijfsarts en is werkzaam in
loondienst bij
F (hierna: de arbodienst).
3.3 Op 7 februari 2024 heeft klaagster een preventief consult gehad met een praktijkondersteuner
van de bedrijfsarts (hierna: POB). Klaagster had zich ziek gemeld in verband met
(psychische)
klachten na een politie-inval bij haar thuis en het in detentie nemen van haar partner
(tevens de
vader van haar dochter). Daarna bleek bovendien dat ook klaagster tijdens het strafrechtelijk
onderzoek in de gaten was gehouden (telefoon afgetapt).
Klaagster had onder andere last van hyperventilatie, paniek en slapeloze nachten.
Zij wilde advies
over de vraag of er nog meer nodig was dan alleen een traject bij de psycholoog.
Daarnaast wilde zij weten of zij bij een ziekmelding nog in haar eigen onderneming
(een G) mocht
werken.
De POB heeft, na overleg met de bedrijfsarts, klaagster geadviseerd zich te wenden
tot haar
huisarts, omdat de behandeltrajecten die de arbodienst kon aanbieden niet geschikt
waren voor de
situatie van klaagster, die langduriger behandeling nodig had.
3.4 Klaagster heeft de bedrijfsarts op 12 februari 2024 gemaild over de spanningen
die zij
ervaarde omdat de werkgever haar ziekmelding niet accepteerde.
3.5 Op 19 februari 2024 heeft de werkgever de arbodienst verzocht om klaagster met
spoed op te
roepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts. In dat verzoek wordt 27 januari 2024
genoemd als
datum ziekmelding.
3.6 Op 4 maart 2024 heeft de bedrijfsarts klaagster gezien op zijn spreekuur. In
het dossier
heeft de bedrijfsarts als werkdiagnose een depressieve stoornis en trauma na inval
politie
genoteerd.
In de probleemanalyse heeft hij vermeld:
“Beperkingen
Uw werknemer is beperkt in de concentratie, het herinneren en de emotieregulatie,
dit zijn
belemmeringen die gedurende de werkdag kunnen toenemen.
Advies
Interventie
- Gezien het arbeidsconflict is mijn advies om onafhankelijke deskundige hulp, mediation,
in te
schakelen om jullie hierbij te helpen. Binnenkort ontvangen jullie voor het inschakelen
van
deskundige hulp een extra interventieadvies.
Inzetbaarheid
- Ik adviseer om de werkhervatting te starten. Vervolgens kunt u de taakbelasting
stapsgewijs
verhogen.”
De vragen of sprake is van ziekte of gebrek en of klaagster in staat is om in gesprek
te gaan met
de werkgever heeft de bedrijfsarts bevestigend beantwoord.
3.7 Nog diezelfde dag heeft klaagster de arbodienst telefonisch laten weten het
niet eens te zijn
met de beperkingen zoals geformuleerd in de probleemanalyse.
Op 6 maart 2024 heeft klaagster een klacht ingediend bij de arbodienst.
3.8 Op 7 maart 2024 heeft een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen de bedrijfsarts
en
klaagster. In dat gesprek heeft de bedrijfsarts klaagster uitgelegd dat hij met
de werkgever geen
medische informatie deelt, maar een vertaalslag maakt van de medische aandoening
naar de
beperkingen voor het werk. Hij heeft haar gewezen op de mogelijkheid om een second
opinion aan te
vragen dan wel een deskundigenoordeel bij het UWV, alsook op de klachtprocedure
van de arbodienst.
Klaagster heeft te kennen gegeven dat zij een second opinion wilde hebben. De bedrijfsarts
heeft
toegezegd een daartoe strekkend verzoek (dat zij bij het medisch loket van de arbodienst
moest
indienen) te zullen honoreren.
3.9 Klaagster heeft op 11 maart 2024 een second opinion aangevraagd. De dag erna
kreeg zij in
reactie te horen dat haar verzoek ter beoordeling was voorgelegd aan de bedrijfsarts
maar dat hij
die week afwezig was en dus de week erna zou reageren. Toen klaagster op 25 maart
2024 nog niets
had vernomen, heeft zij haar verzoek herhaald. De aanvraag is op 28 maart 2024 in
gang gezet.
3.10 Klaagster en de bedrijfsarts hebben in een videoconsult van 2 april 2024 de
vraagstelling
voor de second opinion afgestemd. Uiteindelijk heeft geen second opinion plaatsgevonden,
omdat
klaagster van bedrijfsarts is gewisseld.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat hij:
a) een valse (probleem)analyse heeft opgesteld en dat hij zonder naar haar klachten
te luisteren
heeft geadviseerd dat zij zou moeten re-integreren en in mediation gaan met de werkgever;
b) enerzijds beperkingen in de probleemanalyse heeft opgenomen die door haar niet
zijn genoemd
terwijl klaagster anderzijds sommige van haar klachten onvoldoende terugziet; de
bedrijfsarts heeft
geweigerd zijn advies aan te passen;
c) geen contact heeft opgenomen met haar huisarts terwijl klaagster door de POB was
geadviseerd
zich te wenden tot de huisarts voor een behandeltraject en klaagster de bedrijfsarts
uitdrukkelijk
heeft gevraagd om contact te zoeken met haar huisarts;
d) de aanvraag voor een second opinion pas heeft opgepakt nadat klaagster de klachtencommissie
van
de arbodienst had ingeschakeld.
4.2 De bedrijfsarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden. Verder geldt het uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk
verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Klachtonderdelen a) en b) valse probleemanalyse met onjuist advies
5.2 Het college ziet aanleiding om klachtonderdelen a) en b) gezamenlijk te behandelen,
omdat
beide klachtonderdelen gaan over de inhoud van de probleemanalyse en het gegeven
advies. Klaagster
stelt dat zij in haar gesprek van 4 maart 2024 met de bedrijfsarts aan hem verteld
heeft dat de
diagnose PTSS officieel nog moest worden gesteld. Totdat er een plek vrij was bij
een psycholoog
voor EMDR nam zij medicatie: Oxazepam en Citalopram/Cipramil. Met deze medicatie
was klaagster twee
dagen eerder gestart en zij was daardoor naar eigen zeggen nauwelijks bij bewustzijn.
Verder heeft
klaagster verteld dat zij veel spanning en stress voelde doordat de werkgever dreigde
met
arbeidsrechtelijke consequenties zoals het stoppen van haar salaris; klaagster voelde
zich
overspannen en zat volgens haar tegen een burn-out aan. Als klachten heeft zij onder
andere
genoemd: slapeloze nachten, angsten, hyperventilatie, paniekaanvallen, depressieve
gevoelens en het
gevoel te worden achtervolgd en afgeluisterd. Niet alleen ziet klaagster die beperkingen
niet terug
in de probleemanalyse, maar ook ziet zij niet in hoe de bedrijfsarts haar gezien
die klachten heeft
kunnen adviseren mediation te starten met de werkgever en te re-integreren; zij
was nauwelijks in
staat om het gesprek met de bedrijfsarts te voeren.
5.3 De bedrijfsarts heeft in zijn verweerschrift en ter zitting uitgelegd dat hij
de klachten van
klaagster heeft vertaald in beperkingen voor het werk. Zo heeft hij de door hem
genoemde
beperkingen in de concentratie gebaseerd op de medicatie die klaagster gebruikte
(die
concentratieproblemen als bijwerking kan hebben) en ook op de slaapproblemen waarover
zij vertelde.
Van mensen met concentratieproblemen is bekend dat zij ook problemen krijgen met
herinneren. Zonder
dat klaagster vertelde dat zij last had van haar
geheugen, kon en mocht de bedrijfsarts die beperking dus vermelden in de probleemanalyse.
Die
uitleg van de bedrijfsarts kan het college volgen. Het is de taak van een bedrijfsarts
om de
anamnese te vertalen in beperkingen voor het werk. Het is hem bovendien niet toegestaan
anders dan
in termen van beperkingen te adviseren aan de werkgever. Dat verklaart ook waarom
klaagster niet
alle door haar genoemde klachten (letterlijk) terugziet in de probleemanalyse; op
zichzelf genomen
zijn een behandeltraject en PTSS geen beperkingen voor het werk (maar de gevolgen
ervan mogelijk
wel).
Ten aanzien van de klacht van klaagster dat de bedrijfsarts heeft geweigerd in de
probleemanalyse
de klachten op te nemen die verband hielden met het arbeidsconflict, overweegt het
college dat die
klacht grond mist nu de bedrijfsarts zowel bij de situatieschets als de factoren
die invloed hebben
op het werk, het arbeidsconflict heeft vermeld.
5.4 Naar het oordeel van het college heeft de bedrijfsarts niet alleen voldoende
uitgelegd hoe
hij tot de vertaalslag van klachten in beperkingen voor het werk is gekomen, maar
ook dat hij heeft
kunnen adviseren dat klaagster haar werk kon hervatten, mits rekening werd gehouden
met die
beperkingen, en dat zij mediationgesprekken kon voeren met de werkgever. Gezien
de klachten van
klaagster kon de bedrijfsarts vaststellen dat zij weliswaar ziek was, maar dat zij
in staat kon
worden geacht haar werk weer op te bouwen. Uit de probleemanalyse volgt dat de bedrijfsarts
niet
heeft geadviseerd dat klaagster meteen weer haar volle uren op haar oude plek zou
gaan werken, maar
heeft hij voorgesteld dat zij haar werk hervatte en de urenbelasting stapsgewijs
zou verhogen. Hij
heeft voorts de mogelijkheid genoemd dat zij (tijdelijk) aangepaste taken zou uitvoeren,
mogelijk
in een andere functie en/of op een andere werkplek. Ter zitting heeft de bedrijfsarts
verklaard dat
hij bij dat advies heeft meegewogen dat de werkgever van klaagster een grote organisatie
is, met
relatief veel mogelijkheden voor het bieden van aangepast werk op een andere plek
(en bij een
andere leidinggevende) dan waar het arbeidsconflict bestaat.
5.5 Het college constateert verder dat de bedrijfsarts zijn advies om in mediation
te gaan
weloverwogen heeft gegeven. Terecht heeft hij zich daarbij mede gebaseerd op de
NVAB-richtlijn
Conflicten in de werksituatie. Omdat bij klaagster volgens hem geen sprake was van
overspanning (en
burn-out), in aanmerking genomen de daarvoor in de richtlijn opgesomde criteria,
stond de aard van
haar ziekte het aangaan van een gesprek met de werkgever om te proberen het conflict
op te lossen
niet in de weg. In dit kader heeft de bedrijfsarts toegelicht dat klaagster tijdens
het spreekuur
coherent overkwam; zij kon goed vertellen wat er aan de hand was en welke stappen
zij ging zetten.
Daarnaast kon de bedrijfsarts het contact observeren dat klaagster met haar dochter
had, die mee
was naar het spreekuur. De bedrijfsarts zag liefdevol contact terwijl klaagster
haar dochter ook –
waar nodig - corrigeerde. Daaruit volgt niet dat zij, als gevolg van haar klachten,
niet tot een
gesprek met de werkgever in staat geacht kon worden. Klaagster leek op het spreekuur
niet apathisch
en/of zenuwachtig, maar kwam juist alert, beheerst en zorgzaam (naar haar dochter)
over, aldus de
bedrijfsarts. Hoewel haar dochter haar afleidde, kon klaagster zich toch op het
gesprek met de
bedrijfsarts concentreren. Nu hij haar in staat achtte tot het voeren van een bemiddelingsgesprek
en mediation een passende vervolgstap is als sprake is van een arbeidsconflict in
combinatie met psychische klachten, kan het college het advies van de bedrijfsarts
begrijpen.
5.6 Uit het voorgaande trekt het college de conclusie dat de bedrijfsarts op goede
gronden tot
zijn advies van re-integratie en mediation heeft kunnen komen. In dat licht bezien
kan hem niet
worden verweten dat hij de verzoeken van klaagster tot wijziging van dit advies
niet heeft
gehonoreerd. De klachtonderdelen a) en b) zijn dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel c) geen contact met huisarts
5.7 Klaagster acht het niet terecht dat de bedrijfsarts weigerde om contact te
zoeken met haar
huisarts. Niet alleen had de arbodienst haar nu juist verwezen naar haar huisarts
voor een
behandeling, maar ook had de huisarts de bedrijfsarts duidelijk kunnen maken dat
klaagster niet in
staat was te re-integreren en mediationgesprekken te voeren vanwege haar trauma.
5.8 Het college overweegt dat contact tussen de bedrijfsarts en de huisarts van
klaagster in de
gegeven omstandigheden niet noodzakelijk was. De bedrijfsarts heeft bij het mondeling
vooronderzoek
en ter zitting verklaard dat hij niet twijfelde aan het verhaal van klaagster dat
zij
getraumatiseerd was en dat haar medicatie was voorgeschreven. Hij hoefde daarvan
dan ook geen
bevestiging te vragen aan haar huisarts. Terecht stelt hij verder dat het gegeven
dat klaagster een
behandeltraject inging voor haar trauma (dat verband hield met haar privésituatie)
niet in de weg
hoefde te staan aan mediationgesprekken met de werkgever teneinde te pogen hun conflict
op te
lossen. Ook voor re-integratie hoeft dat geen belemmering te zijn. Ook klachtonderdeel
c) is dus
ongegrond.
Klachtonderdeel d) second opinion
5.9 Klaagster neemt het de bedrijfsarts kwalijk dat het lang heeft geduurd voordat
de second
opinion werd aangevraagd. Al in het telefoongesprek van 7 maart 2024 heeft klaagster
gevraagd om
een second opinion, maar de bedrijfsarts verwees haar slechts naar de website. Toen
zij daar niet
verder kwam, heeft zij de arbodienst gemaild en werd haar geantwoord dat de bedrijfsarts
een week
later – als hij terug was van verlof – zou terugkomen op haar verzoek. Al met al
heeft het weken
geduurd voordat het kwam tot de aanvraag en heeft klaagster herhaaldelijk navraag
moeten doen.
5.10 Het college constateert dat er verwarring was over de te volgen procedure bij
het aanvragen
van een second opinion via het medisch loket. De bedrijfsarts heeft klaagster verwezen
naar de
website van de arbodienst voor het doen van de aanvraag, maar hij heeft ter zitting
toegegeven dat
de website duidelijker zou kunnen zijn. Klaagster heeft vanwege die onduidelijkheid
opnieuw contact
opgenomen met de arbodienst, maar intussen had zij ook contact met de klachtencommissie.
De
bedrijfsarts is niet verantwoordelijk voor het optreden van het medisch loket van
de arbodienst
noch dat van de klachtencommissie.
Hetzelfde geldt voor de inrichting van de website. Zodra het verzoek hem bereikte
op 16 maart 2024,
heeft hij het medisch loket van de arbodienst gevraagd bij hem een afspraak in te
plannen met
klaagster zodat zij gezamenlijk de vraagstelling konden bespreken, zo blijkt uit
het dossier van
klaagster. Daarmee staat naar het oordeel van het college vast dat de bedrijfsarts
op dit punt
adequaat heeft gehandeld en dat hem van de door klaagster ervaren vertraging geen
tuchtrechtelijk
verwijt kan worden gemaakt.
Slotsom
5.11 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond
zijn.
6 De beslissing
Het college verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist,
R.P. van Straaten, E.G. Ackema en P. Eken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.