ECLI:NL:TGZRAMS:2025:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7188
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2025 |
Datum publicatie: | 07-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7188 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Gegrond, geen maatregel |
Inhoudsindicatie: | Gegronde klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts die klaagster begeleidde heeft een formulier “actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst” ingevuld. Dit formulier beantwoordde echter niet aan de eisen van het UWV. Verweerder heeft, bij afwezigheid van de begeleidende bedrijfsarts, de gevraagde verklaring opgesteld op basis van het dossier. Klaagster verwijt verweerder dat hij een medische verklaring heeft opgesteld over haar zonder contact met haar te hebben gehad. Deze verklaring voldoet volgens haar niet aan de daaraan te stellen eisen. Ook is de verklaring ten onrechte niet aan haar verstuurd en heeft verweerder niet kenbaar aan zijn dossierplicht voldaan. Verweerder erkent dat hij met zijn verklaring een zelfstandig medisch advies heeft verstrekt dat aan de daarvoor geldende beroepsnormen had moeten voldoen. Hij heeft zijn verontschuldigingen aangeboden en heeft er blijk van gegeven dat hij zich bewust is van die normen. Klacht gegrond, geen maatregel opgelegd nu daarmee geen redelijk belang is gediend.Kenmerk: onjuist rapport/verklaring |
A2024/7188
Beslissing van 7 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Beslissing van 7 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B, klaagster,
gemachtigden: mr. H. Brouwers en mr. T.J. van der Torn, werkzaam in Utrecht,
tegen
C,
bedrijfsarts, werkzaam in D, verweerder,
gemachtigde: mr. D.W.M. Weesie, werkzaam in Heeze.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster was wegens ziekte uitgevallen voor haar werk. Zij werd tijdens de
ziekteperiode
begeleid door verschillende bedrijfsartsen van arbodienst E.
De werkgever wilde de arbeidsovereenkomst beëindigen en had zich daarvoor tot het
UWV gewend. Het
UWV verzocht in dat verband aan de werkgever om een verklaring van de bedrijfsarts.
1.2 De bedrijfsarts die klaagster begeleidde heeft een formulier “Actueel oordeel
bedrijfsarts of
arbodienst” ingevuld en dit met klaagster besproken. Dit formulier beantwoordde
echter niet aan de
eisen van het UWV dat opnieuw vroeg om een verklaring van de bedrijfsarts.
1.3 Omdat de begeleidende bedrijfsarts op dat moment op vakantie was, heeft verweerder,
als
staf-arts van de afdeling, de gevraagde verklaring opgesteld, op basis van het dossier.
Hij heeft
klaagster niet zelf gesproken. Anders dan verweerder dacht heeft de casemanager
deze verklaring
niet (meteen) aan klaagster verzonden.
1.4 Klaagster verwijt verweerder dat hij een medische verklaring heeft opgesteld
over haar zonder
contact met haar te hebben gehad. Deze verklaring voldoet volgens haar niet aan
de daaraan te
stellen eisen. Ook is de verklaring ten onrechte niet aan haar verstuurd en
heeft verweerder niet kenbaar aan zijn dossierplicht voldaan.
1.5 Het college komt tot het oordeel dat de klacht weliswaar gegrond is, maar dat
er geen
aanleiding is voor het opleggen van een maatregel. Hierna vermeldt het college eerst
hoe de
procedure is verlopen. Daarna licht het college de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 2 mei 2024;
- het verweerschrift;
- het proces-verbaal van het op 7 november 2024 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van verweerder, ingekomen op 12 november 2024 met
een aanvullend
stuk.
2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 24 januari 2025. De partijen
zijn verschenen
en werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben
hun standpunten
mondeling toegelicht.
3. De feiten
3.1 Klaagster is een 60-jarige vrouw, die is geboren in F. Zij werkte als magazijnmedewerker
tot
zij op 19 februari 2018 uitviel wegens ziekte na een val op haar werkplek waarbij
zij
schouderletsel opliep. Haar werkgever heeft arbodienst E ingeschakeld voor verzuimbegeleiding.
3.2 Verweerder is bedrijfsarts bij E en functioneert als staf-arts.
3.3 Op 20 november 2019 is klaagster door bedrijfsarts G van E gezien. Zij rapporteerde
dat
klaagster op dat moment niet werkte, maar in de toekomst wel zou kunnen werken.
Daarbij noteerde
zij: “spoor 2 is ingezet. Voor spoor 1 komt zij gezien AD (het college begrijpt:
arbeidsdeskundig)
onderzoek niet in aanmerking”. Ook beschreef zij de beperkingen en noteerde zij
dat de prognose
onduidelijk was.
3.4 Begin 2020 werd voor klaagster een WIA-uitkering aangevraagd. Na verzekeringsgeneeskundige
en
arbeidsdeskundige beoordeling door het UWV werd zij ongeschikt geacht voor de maatgevende
arbeid en
voor 53,24% arbeidsongeschikt geacht. Aan haar werd een WIA-uitkering toegekend.
De werkgever vroeg
daarop vergunning voor ontslag aan bij het UWV.
3.5 Op 17 februari 2020 werd klaagster gebeld door bedrijfsarts G. G rapporteerde
op diezelfde
dag, middels een formulier “Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst” - opnieuw
- dat klaagster
nu niet werkte maar in de toekomst wel zou kunnen werken. Zij noteerde daarbij:
“Arbeidsdeskundig
(AD) onderzoek: spoor 1 komt niet in aanmerking. spoor 2 is ingezet”. Opnieuw beschreef
zij de
beperkingen, die gelijk waren aan die in het rapport van november 2019. Zij vermeldde
voorts onder het kopje prognose: “de komende 26 weken geen verandering”.
3.6 Het UWV liet weten dat dit rapport van G niet voldeed en herhaalde zijn verzoek
om een
verklaring van de bedrijfsarts.
3.7 G was inmiddels met vakantie. Verweerder heeft daarop - in zijn hoedanigheid
van staf-arts -
het dossier bestudeerd en op 25 februari 2020 de volgende verklaring opgesteld:
“(…)
Reden van de notitie: aanvullende rapportage i.v.m. ontslagaanvraag UWV
U vraagt een ontslagvergunning aan voor betrokkene omdat er sprake is van langdurige
arbeidsongeschiktheid. In de Uitvoeringsregels Ontslag Wegens Langdurige Arbeidsongeschiktheid
staat te lezen dat u de bedrijfsarts dient te vragen om een recente verklaring.
Ik verklaar in deze casus op dit moment het volgende:
Ik verwacht geen herstel voor de bedongen arbeid in de komende 30 weken.
Ik zie geen mogelijkheden om het eigen werk in aangepaste vorm te hervatten in de
komende 30 weken.
Voor de actuele belastbaarheid verwijs ik naar de laatste Functionele Mogelijkheden
Lijst (FML) van
UWV. De beperkingen zijn sinds die tijd niet veranderd.”
Hij heeft deze verklaring ondertekend met zijn naam, gevolgd door: bedrijfsarts supervisor.
3.8 Deze verklaring is naar de werkgever verzonden.
4. De klacht en de reactie van de bedrijfsarts
4.1 Volgens klaagster heeft verweerder onjuist gehandeld, omdat hij
a) een medische verklaring over klaagster heeft opgesteld zonder daarover contact
met klaagster te
hebben gehad;
b) deze medische verklaring zonder medeweten van klaagster aan de werkgever heeft
gestuurd en niet
met haar heeft gedeeld;
c) niet uit de stukken valt op te maken dat hij aan zijn dossierplicht heeft voldaan;
d) de medische verklaring niet voldoet aan de tuchtrechtelijke eisen, omdat niet
is gebleken van
een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraag te beantwoorden.
4.2 Verweerder erkent dat hij met het afgeven van de onder 3.7 vermelde verklaring
niet juist
heeft gehandeld. Ten tijde van het opstellen van de verklaring was hij in de veronderstelling
dat
hij niet meer deed dan de eerder door bedrijfsarts G opgestelde rapportage in een
ander format
gieten. Hij realiseert zich nu dat de verklaring wordt beschouwd als een zelfstandige
beoordeling
van hem als bedrijfsarts en dat de verklaring aldus had moeten voldoen aan de daaraan
te stellen
eisen. Ook erkent hij dat hij klaagster van de verklaring op de hoogte had moeten
stellen. Hij ging
er voorts vanuit dat de casemanager ervoor zorg zou dragen dat de verklaring aan
klaagster zou
worden gestuurd.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Hoewel verweerder aanvankelijk veronderstelde dat zijn verklaring slechts
als een
administratieve handeling moest worden aangemerkt, is inmiddels tussen partijen
in confesso dat
zijn verklaring een zelfstandig medisch advies is dat als zodanig moet beantwoorden
aan de normen
zoals die in de beroepsgroep gelden. Het college deelt die opvatting. Daarbij neemt
het college in
overweging dat verweerder niet louter de verklaring van collega G in een ander format
heeft
gegoten, maar ook - naar eigen zeggen - het dossier heeft geraadpleegd en zich een
eigen oordeel
heeft gevormd. Hij heeft bovendien de termijn waarop de prognose betrekking had,
aangepast van 26
weken naar 30 weken. Hij heeft de verklaring ook niet kenbaar namens G afgelegd,
maar uit zijn
eigen naam.
5.2 Zoals ook verweerder erkent dient een medisch advies te zijn gebaseerd op een
geschikte
methode van onderzoek en dient het advies daarvan blijk te geven. Verweerder heeft
verklaard dat
hij zijn advies heeft gebaseerd op de inhoud van het dossier van klaagster, waarvan
deel uitmaakte
de hiervoor genoemde adviezen van G, die klaagster een paar dagen daarvoor nog had
gesproken. Op
basis daarvan heeft hij zich een eigen oordeel gevormd. Het college is van oordeel
dat deze
handelwijze in de gegeven omstandigheden kan worden aangemerkt als een geschikte
methode van
onderzoek. Verweerder had dit wel in zijn advies moeten vermelden.
5.3 Ook had verweerder, zoals hij meermaals heeft erkend, klaagster deelgenoot moeten
maken van
de inhoud van zijn advies. Hij had bovendien niet erop mogen vertrouwen dat de casemanager
de
verklaring naar klaagster zou sturen, met name niet nu niet is gebleken dat verweerder
de
casemanager daartoe heeft geïnstrueerd. Dat verweerder in de veronderstelling was
dat zijn
verklaring slechts een administratieve correctie betrof van het rapport van G, heeft
voorts tot
gevolg gehad dat hij zijn bevindingen en handelingen niet in het dossier van klaagster
heeft
vermeld, terwijl dit wel had gemoeten.
5.4 Daarmee zijn de klachtonderdelen gegrond.
Geen maatregel
5.5 Het college ziet desondanks geen aanleiding om een maatregel op te leggen,
nu daarmee geen
redelijk belang is gediend. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.6 Zoals namens klaagster ter zitting bevestigd, is de klacht niet gericht tegen
de inhoud van
het advies. De juistheid van het advies is bovendien door een second opinion bevestigd.
Het advies
is inhoudelijk gelijkluidend aan het advies van G van een aantal dagen daarvoor,
waarover G
klaagster telefonisch heeft geïnformeerd. Klaagster was van dat advies dus ook op
de hoogte. De
conclusie luidt daarom dat de inschattingsfout van verweerder, anders dan klaagster
kennelijk
meent, voor haar geen enkel nadelig gevolg heeft gehad.
Verweerder heeft meermaals toegegeven te hebben miskend dat hij met zijn verklaring
een zelfstandig
medisch advies heeft verstrekt dat aan de daarvoor geldende beroepsnormen had moeten
voldoen. Hij
heeft daarvoor ook zijn verontschuldigingen aangeboden. Verweerder heeft er bovendien
blijk van
gegeven dat hij zich bewust is van die normen. Het college beschouwt zijn handelen
dan ook als een
inschattingsfout, die verweerder niet nogmaals zal maken. De kwaliteit van de gezondheidszorg
is
onder deze omstandigheden niet gediend met het opleggen van enige maatregel.
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd.
Deze beslissing is gegeven door J.F. Aalders, voorzitter, E.M. Deen, lid-jurist,
R.P. van Straaten, E.G. Ackema en P. Eken, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door
F.J.E. van Geijn, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.