ECLI:NL:TGZRAMS:2025:54 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7255
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:54 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2025 |
Datum publicatie: | 07-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7255 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, doorhaling inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een internist. Klaagster is éénmalig door de internist onderzocht tijdens een poliklinisch consult. Klaagster verwijt de internist dat hij zich tijdens het consult seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen. De internist heeft dit ontkend. Aan deze internist was in 2023 de maatregel van een schorsing voor de duur van één jaar opgelegd door het CTG naar aanleiding van een gegronde klacht over seksueel grensoverschrijdend handelen bij drie vrouwelijke co-assistenten. De klacht is (grotendeels) gegrond, de verklaring van klaagster is geloofwaardig en komt op essentiële punten overeen met de gedragingen in de zaak van de co-assistenten. Het gedrag van de internist wordt door het college stuitend en onaanvaardbaar geacht. Doorhaling.Kenmerk: grensoverschrijdend gedrag |
A2024/7255
Beslissing van 7 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing van 7 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende in B, klaagster,
gemachtigde: mr. A.J. Korff, werkzaam in Maasdijk,
tegen
C,
internist,
destijds werkzaam in D,
verweerder, hierna ook: de internist,
gemachtigde: mr. D. Zwartjens, werkzaam te Leiden.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is op 12 november 2021 door de internist onderzocht tijdens een
poliklinisch
consult naar aanleiding van een gecompliceerde urineweginfectie waarvoor zij eerder
één dag ter
observatie was opgenomen geweest in het ziekenhuis. Samengevat verwijt klaagster
de internist dat
hij zich tijdens dit consult (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen door
onnodige
onderzoeken uit te voeren en tijdens een onderzoek naar het hart haar borst vast
te pakken en bij
een echo in de liesstreek haar slipje opzij te schuiven.
1.2 De internist heeft de vermeende gedragingen betwist en verweer gevoerd tegen
alle
klachtonderdelen.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster de klacht grotendeels gegrond
is. Hierna
vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college
de beslissing
toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 27 mei 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het
college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2025. De gemachtigde
van klaagster
is verschenen. De internist is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
Klaagster was
afwezig. De internist, zijn gemachtigde en de gemachtigde van klaagster hebben hun
standpunten
mondeling toegelicht. De gemachtigde van verweerder heeft pleitnotities voorgelezen
en aan het
college en de gemachtigde van klaagster overhandigd.
3. De feiten
3.1 De internist werkte van 2003 tot november 2021 in het E in D. Eerst als internist-
intensivist op de intensive care en later verrichtte hij werkzaamheden op de spoedeisende
hulp
(verder: SEH) en de polikliniek. Als onderdeel van de vakgroep interne geneeskundige
gaf hij, onder
andere, echo-onderwijs. Ook verrichtte hij endoscopieën.
3.2 Op 1 november 2021 kwam klaagster (geboren in 2001) op de SEH na een doorverwijzing
van haar
huisarts en werd zij één dag ter observatie opgenomen in het ziekenhuis. Zij is
tijdens deze opname
niet door de internist behandeld, maar wel onder supervisie van en in overleg met
hem opgenomen. Er
werd een behandeling gestart conform de richtlijn voor gecompliceerde urineweginfecties.
Tijdens
het verblijf op de SEH is door de radioloog een echografie gemaakt van de buik.
3.3 Op 2 november 2021 werd klaagster door een collega-internist uit het ziekenhuis
ontslagen met
een antibioticumkuur voor een urineweginfectie. Er werd geen poliklinisch vervolg
afgesproken.
3.4 Op 4 november 2021 heeft de internist contact gezocht met klaagster om een afspraak
te maken
voor een poliklinisch consult op 12 november 2021.
3.5 Op 6 november 2021 werd klaagster door het ziekenhuis geïnformeerd dat zij moest
starten met
een andere antibioticumkuur.
3.6 Tijdens het consult van 12 november 2021 heeft de internist een echo gemaakt
van de buik van
klaagster en heeft hij geluisterd naar haar hart.
3.7 Naar aanleiding van dit consult heeft klaagster een klacht ingediend bij de
klachtencommissie
van het ziekenhuis. Deze klacht is op 31 mei 2022 gegrond verklaard. Ook heeft klaagster
op 16
februari 2022 aangifte van dit incident gedaan bij de politie.
3.8 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (verder IGJ) heeft na de melding door
het ziekenhuis op
12 maart 2022 een onderzoek ingesteld, en daarna in januari 2024 een rapport opgesteld.
De IGJ
heeft een klacht ingediend bij dit college, waarbij over het incident van klaagster,
maar ook over
incidenten bij één andere patiënt en een AIOS wordt geklaagd.
3.9 Op 12 november 2021 meldden drie vrouwelijke co-assistenten dat de internist
op die dag
tijdens een lessituatie zich seksueel grensoverschrijdend had gedragen, waarbij
hij, onder andere,
tijdens het echo-onderwijs zonder de toestemming van de co-assistenten hun ondergoed
opzij heeft
geschoven en hun schaamstreek heeft aangeraakt. De co-assistenten hebben daarover
een klacht
ingediend bij dit college. Op 24 maart 2023 is door dit college deze klacht in al
haar onderdelen
gegrond verklaard en is aan de internist een doorhaling in het register opgelegd.
Het Centraal
Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg (CTG) heeft de klacht op 21 december 2023 eveneens
gegrond
verklaard, maar heeft aan de internist in plaats van de maatregel van doorhaling
een schorsing voor
de duur van één jaar opgelegd (ECLI:NL:TGZCTG:2023:171).
4. De klacht en de reactie van de internist
4.1 Klaagster verwijt de internist dat hij:
a) de informatieplicht heeft geschonden;
b) onnodige behandelingen heeft uitgevoerd;
c) behandelingen heeft uitgevoerd die niet op zijn terrein lagen;
d) zonder toestemming van klaagster (seksueel) grensoverschrijdende handelingen
heeft uitgevoerd
door klaagster (onnodig) te vragen haar BH uit te doen, de borst van klaagster vast
te pakken en
opzij te duwen, haar slipje tussen haar schaamlippen te trekken en de aangebrachte
gel zonder
voorafgaande aankondiging van de buik en tussen de benen te verwijderen.
4.2 De internist heeft het college verzocht alle klachtonderdelen ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hierna verder in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
5.1 Ten aanzien van de casus van klaagster is ook door de IGJ een klacht ingediend.
In die klacht
van de IGJ, die daarnaast ziet op twee andere gevallen, gaat het ten aanzien van
klaagster om
hetzelfde feitencomplex als waarover klaagster haar klacht heeft ingediend. De klacht
van de IGJ is
afzonderlijk, maar op dezelfde zittingsdag, behandeld. De beslissing in die zaak
wordt op dezelfde
datum uitgesproken als in de zaak van klaagster. Dat bekent dat het college in de
eerste plaats
onder ogen moet zien of er ten aanzien van de klacht van klaagster sprake is van
ne bis in idem
aangezien hetzelfde feitencomplex ook wordt genoemd in de klacht van de IGJ. In
artikel 51 BIG
staat dat een nieuwe berechting niet mogelijk is als er al een onherroepelijk geworden
tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. Het college stelt vast dat er in deze
zaken geen sprake
is van zo’n onherroepelijke eindbeslissing, omdat beide zaken op dezelfde zittingsdatum
zijn
behandeld en de beslissing ook op dezelfde datum genomen is. Ook overigens is er
geen rechtsregel
die er aan in de weg staat om twee klachten over hetzelfde feitencomplex op dezelfde
zitting te behandelen. Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.
De criteria voor de beoordeling
5.2 De vraag is of de internist de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht
worden. De norm
daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende internist. Bij de beoordeling
wordt
rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.
5.3 Het college ziet aanleiding om eerst klachtonderdeel c) te bespreken, alvorens
de overige
klachtonderdelen te beoordelen.
Klachtonderdeel c) de internist heeft behandelingen uitgevoerd die niet op zijn terrein
lagen
5.4 Door klaagster is betoogd dat de door de internist uitgevoerde echo-onderzoeken
van de
liesstreek en intieme zones geen onderdeel uitmaken van Point-of-Care UltraSound
(POCUS). Daarom
had de internist volgens klaagster deze echo niet mogen uitvoeren en had hij een
collega moeten
inschakelen.
5.5 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is het niet van belang of de echo
wel geïndiceerd
was, maar wordt er enkel gekeken naar de vraag of de internist een dergelijk onderzoek
mocht
verrichten. Het college overweegt dat het voor de vraag of een arts een onderzoek
mag verrichten
van belang is dat de arts bevoegd én bekwaam is.
5.6 Dat een internist bevoegd is om een echo uit te voeren is niet in geschil. Dat
een echo in de
liesstreek niet tot het vaste curriculum van een internist behoort, maakt niet dat
een internist
daar niet toe bekwaam kan zijn. De internist heeft tijdens de zitting toegelicht
dat hij in zijn
tijd als intensivist ruime ervaring heeft opgedaan met het maken van echo’s. Het
college kan de
internist volgen in zijn standpunt dat het dan logisch is om deze kennis en vaardigheid
ook in te
zetten tijdens zijn werk als internist. Het college oordeelt dat de internist voor
het uitvoeren
van een liesecho bevoegd en bekwaam is. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.
Klachtonderdelen a), b) en d) schending informatieplicht, onnodige en grensoverschrijdende
behandelingen
5.7 Vanwege de samenhang tussen klachtonderdelen a), b) en d) zal het college deze
tezamen
behandelen.
Rapportage van de IGJ
5.8 Namens de internist is aangevoerd dat de verklaringen die aan deze klachtonderdelen
ten
grondslag liggen, te onduidelijk zijn en dat de rapportage van de IGJ die als bijlage
bij het
klaagschrift is gevoegd, niet op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De
IGJ baseert zich op
de verklaringen van klaagster, maar het gaat in feite om de verklaringen van de
moeder van de klaagster, die op meerdere gelegenheden voor haar dochter het
woord heeft gevoerd.
5.9 Het college sluit aan bij de beslissing van 25 april 2024 van de voorzieningenrechter
in de
door de internist aangespannen zaak waarin – kortgezegd - door de internist werd
gevorderd dat de
rapportages niet zouden mogen worden gebruikt (zie rechtspraak.nl ECLI:NL:RBDHA:2024:6149).
In deze
beslissing is in rechtsoverweging 4.8 overwogen dat in drie van de vier rapporten
(waaronder het
rapport over klaagster) in heldere bewoordingen duidelijk is gemaakt welke gedragingen
de internist
verweten worden en dat de internist voldoende gelegenheid heeft gehad om daarop
te reageren.
5.10 In het geval van het rapport over klaagster merkt het college daarbij op dat
inderdaad uit de
rapportage blijkt dat overwegend is gesproken met haar moeder. In de eerste plaats
hecht het
college belang aan de verklaring van de moeder, omdat zij bij het consult aanwezig
was en de avond
van het consult al door haar dochter is gebeld. Klaagster heeft verder op 16 februari
2022 aangifte
gedaan bij de politie en bij die gelegenheid is zij wel zelf door de politie verhoord.
Die
verklaring en de verklaring van haar moeder zijn consistent, zoals blijkt uit aangifte
en de
citaten uit die aangifte zoals die op de zitting zijn voorgelezen door de gemachtigde
van de
internist.
5.11 Daarnaast is in de rapporten ook duidelijk omschreven op welke manier de internist
de
gelegenheid is gegeven om te reageren op de verklaringen en om daarbij zijn zienswijze
te geven.
5.12 Het rapport van emeritus professor F, dat door de internist bij het verweerschrift
in het
geding is gebracht, brengt het college niet tot een ander oordeel. Dit rapport is
geschreven vanuit
het strafrechtelijk gedachtengoed, dat een evident andere invalshoek kent dan het
tuchtrechtelijk
gedachtengoed. In het tuchtrecht komt een duidelijk grotere betekenis toe aan de
omstandigheden van
het geval dan in het strafrecht. Bovendien hanteren het strafrecht en het tuchtrecht
verschillende
beoordelingscriteria en doelen. Binnen het strafrecht gaat het er immers om of hetgeen
ten laste is
gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden hetgeen en de beoordelingscriteria
binnen het
tuchtrecht zijn of een beroepsbeoefenaar heeft gehandeld conform een redelijk handelend
beroepsgenoot.
5.13 Het college komt tot de slotsom dat het IGJ-rapport voldoende helder is over
welke
gedragingen de internist verweten worden, en dat de internist ook voldoende gelegenheid
heeft gehad
om zijn visie daarop te geven. Dat maakt dat het college van oordeel is dat de rapportage
betreffende klaagster voldoet aan de eisen die het college daaraan stelt en dat
de rapportage van
het IGJ derhalve kan worden meegenomen in de beoordeling van het college.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van klaagster
5.14 Over de inhoudelijke waardering van de klachtenonderdelen a, b en d en de
verklaringen
daaromtrent overweegt het college het volgende. De internist betwist de verklaringen
grotendeels.
Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat er daarmee sprake is van uiteenlopende
lezingen over
gebeurtenissen zonder steunbewijs en dat in het tuchtrecht in die gevallen over
de gebeurtenissen
geen oordeel kan worden gegeven.
5.15 Het college is van oordeel dat het hier om een andere situatie gaat dan waarin
er sec sprake
is van twee uiteenlopende lezingen over de feiten zonder steunbewijs. Het college
heeft in dit
verband vastgesteld dat het hier niet gaat om op zichzelf staande gebeurtenissen,
maar dat er een
duidelijk patroon zichtbaar is in de klachten tegen de internist.
5.16 Het gaat in de zaak van klaagster, als jonge vrouwelijke patiënt, om een gebeurtenis
tussen
haar en de internist op 12 november 2021. In de hiervoor genoemde zaak van de drie
co-assistenten,
ook jonge vrouwen, ging het ook om gebeurtenissen tussen hen en de internist, op
dezelfde dag, te
weten op 12 november 2021.
5.17 De klachten zijn door klaagster en de vrouwelijke co-assistenten onafhankelijk
van elkaar
ingediend. Het college ziet in het dossier en ook anderszins geen aanleiding om
te veronderstellen
dat klaagster en de co-assistenten op het moment van het indienen van de klachten
inhoudelijk op de
hoogte zouden zijn geweest van de gebeurtenissen bij elk van de anderen van hen.
5.18 Het college stelt tegen deze achtergrond vast dat de verklaringen van klaagster
en de
co-assistenten elkaar op relevante en essentiële punten ondersteunen. Met name is
opvallend dat in
veel verklaringen dezelfde details worden genoemd, zoals dat de internist hun string
of slip (niet
lateraal, maar mediaal) wegtrok, tussen hun schaamlippen, dat zij hun benen in ongebruikelijke
poses moesten houden en dat de internist zelf de gel wegveegde van hun buik en benen.
Deze details
komen voor een groot deel overeen met de details die genoemd werden door de drie
co-assistenten.
5.19 Ondanks dat het bij klaagster ging om een situatie waarin de internist en de
klaagster zich
alleen in een deel van de ruimte bevonden (de moeder van de klaagster was ook aanwezig,
maar zat
achter een scherm), is het college van oordeel dat kan worden uitgegaan van de juistheid
van de
verklaringen, in hun onderlinge samenhang bezien. Het college vindt het geheel van
verklaringen in
de zaak van klaagster bovendien authentiek, consistent en gedetailleerd. Het college
hecht dan ook
geen geloof aan de verklaringen van de internist over wat er zou zijn gebeurd.
5.20 Het college vindt extra steun voor deze opvatting in de grote vragen die worden
opgeroepen
bij nut en noodzaak van de door de internist uitgevoerde onderzoeken bij klaagster.
5.21 Klaagster is op 4 november 2021 gebeld door de internist, naar aanleiding van
haar bezoek op
de SEH op 1 november 2021. De internist heeft klaagster tijdens haar verblijf op
de SEH niet gezien
of behandeld, maar uit het medisch dossier blijkt dat zij onder supervisie van en
in overleg met de
internist is opgenomen. Bij klaagster werd een urineweginfectie geconstateerd, waarna
zij met een
antibioticumkuur op 2 november 2021 uit het ziekenhuis werd ontslagen, zonder vervolgafspraak
op de
polikliniek. De internist heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij uit educatieve
interesse zijn
dossiers later nog eens bekijkt en in dit geval een afwijkende visie had op de het
beleid van de
collega-internist die klaagster op 2 november 2021 uit het ziekenhuis heeft ontslagen.
Hij heeft
klaagster daarom op eigen initiatief gebeld, waarna op 12 november 2021 een poliklinisch
consult
met haar plaatsvond. Tijdens dat consult is door de internist gezocht naar verklaringen
voor de
oorzaak van de urineweginfectie, omdat hij het opvallend vond dat er bij haar twee
multiresistente
bacteriestammen waren gevonden, zij op 1 november 2021 erg ziek was, er sprake was
van een
bijzonder beloop en de anamnese niet aansloot bij de klinische bevindingen. Klaagster
heeft
verklaard dat de internist tijdens het consult op 12 november 2021, onder meer,
een echo heeft
gemaakt van haar buik en de lies, waarbij de internist haar slip tussen haar schaamlippen
heeft
getrokken en daarna zelf de echogel heeft weggeveegd tussen de benen van klaagster.
Klaagster
voelde zich hierdoor volkomen overvallen en verstijfde.
5.22 Ook heeft de internist bij klaagster geluisterd naar het hart op verdenking
van een souffle
(hartruisje). Klaagster heeft daarover verklaard dat hij haar borst heeft vastgepakt
en aan de kant
heeft geschoven om te kunnen luisteren met zijn stethoscoop.
5.23 Het college stelt voorop dat het hoogst ongebruikelijk is om een patiënte met
deze diagnose
op eigen initiatief terug te laten komen op de poli, zeker nadat de patiënte door
een andere
internist was ontslagen uit het ziekenhuis.
5.24 Ten aanzien van het maken van de echo heeft de internist de verklaringen van
klaagster
betwist en aangegeven enkel een echo te hebben gemaakt van de onderbuik en alleen
op die plek de
slip naar beneden geschoven te hebben. Zoals hiervoor overwogen gaat het college
uit van de
geloofwaardigheid van de verklaring van klaagster over wat er tijdens het consult
gebeurde. Voor
zover de internist heeft betoogd dat hij weliswaar de slip wat opzij heeft geschoven,
maar dat hij
dit dan heeft gedaan met de reden om haar ondergoed niet vies te maken met de echogel,
overweegt
het college – nog afgezien van de daarvan afwijkende lezing die klaagster over de
handelingen heeft
gegeven – dat dit doel in geen enkele verhouding staat tot het seksueel grensoverschrijdende
effect
bij het bereiken van dat doel. Het college acht deze gang van zaken seksueel grensoverschrijdend
en
ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar.
5.25 Daar komt bij dat het college de internist in het geheel niet kan volgen in
de door hem
geïnitieerde onderzoeken. Het college bemerkt dat er geen enkele denkrichting of
differentiaal
diagnose te zien is in de onderzoeken van de internist. Voor het college is daardoor
niet
inzichtelijk geworden waarom hij deze onderzoeken heeft gedaan. Zo heeft de internist
in het
bijzonder aandacht besteed aan de palpabele colonlis (een deel van de darm in de
linker onderbuik),
maar dit onderzoek is vervolgens niet terug te lezen in het verslag van het consult.
Dit gebrek aan
duidelijkheid voor het ingezette beleid is voor het college onnavolgbaar, mede gelet
op de klachten
die daartoe geen aanleiding gaven, de afwezigheid van relevante afwijkingen op de
echo van het
abdomen die eerder op de SEH door de radioloog was verricht en omdat niet duidelijk
is geworden
welke conclusies de internist verbond aan zijn bevindingen. Bovendien was klaagster
tijdens het
consult van 12 november 2021 weer opgeknapt.
5.26 Ten aanzien van het luisteren naar het vermeende hartruisje stelt het college
voorop dat
artsen bij het luisteren naar het hart de borst niet vastpakken op de manier die
klaagster
beschrijft, maar hoogstens wat oplichten om met de stethoscoop op de goede plek
te komen. De
internist heeft klaagster met zijn handelingen overvallen en zonder aankondiging
en bovendien op
een onnodige manier haar borst vastgepakt, wat het college als seksueel grensoverschrijdend
beoordeelt. Daar komt bij dat de internist later heeft toegegeven dat hij zich had
vergist en dat
er bij klaagster op de SEH geen hartruisje te horen was en dat dit ook niet in het
dossier was
vermeld. Het college vindt deze vergissing oninvoelbaar, omdat de internist op zitting
heeft
verklaard dat hij zijn consulten altijd goed en zorgvuldig voorbereidt en er in
het verslag van het
consult op de SEH staat vermeld: “C/ RR 111/71, pols 83, Cor: S1S2, geen souffles,
geen oedemen”.
Daarnaast is het college van oordeel dat van een arts verwacht mag worden dat hij
extra alert is
bij dergelijke indicatie als verdenking van een hartruisje, omdat dit zelden voorkomt
bij jonge
patiënten.
5.27 De consistente en gedetailleerde verklaring van klaagster over het consult op
12 november
2024, in combinatie met het ontbreken van medische indicaties om bovengenoemde onderzoeken
te
verrichten en het feit dat de internist daar op de zitting geen verhelderende uitleg
over heeft
kunnen geven, maken naar het oordeel van het college dat de klachtonderdelen a,
b en d gegrond
zijn. Het college komt tot de conclusie dat de internist bij zijn onderzoeken zonder
goede
indicatie of medische reden en buitenproportioneel de intieme delen van klaagster
heeft betast. De
internist heeft klaagster overvallen met de door hem verrichte onderzoeken en seksueel
grensoverschrijdend gehandeld.
Slotsom
5.28 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de onderdelen a), b) en d) van de klacht
gegrond zijn.
Maatregel
5.29 Het college acht de wijze waarop de internist misbruik heeft gemaakt van de
uiterst kwetsbare
en afhankelijke situatie waarin klaagster verkeerde stuitend.
5.30 Het gedrag van de internist in de tweede helft van 2021 blijkt ernstiger dan
aangenomen door
het CTG in 2023, nu het, anders dan het CTG heeft overwogen wel om meer gevallen
is gegaan dan
alleen de incidenten betreffende de drie vrouwelijke co- assistenten. De internist
heeft zich op 12
november 2021 (seksueel) grensoverschrijdend gedragen tegenover verschillende jonge
vrouwen.
Tijdens de mondelinge behandeling bleef de internist desgevraagd de gebeurtenissen
ontkennen en
heeft hij niet kunnen verklaren wat hem heeft bewogen en waarom er juist in deze
periode zulke
klachten over zijn handelen zijn ontstaan. Doordat de internist in deze houding
heeft volhard is
niet bespreekbaar kunnen worden wat hem heeft bewogen bij het door het college vastgestelde
grensoverschrijdende gedrag.
5.31 De wijze waarop de internist klaagster heeft behandeld is onbegrijpelijk en
onaanvaardbaar.
Meer in het bijzonder verwijt het college de internist dat hij zich met zijn wijze
van lichamelijk
onderzoek, bij herhaling, (seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen. Hij heeft
daarmee het
vertrouwen van de klaagster beschaamd en haar mentale gezondheid geschaad.
5.32 Het college overweegt het volgende over de maatregel in deze zaak. In de zaak
van klaagster
komt het college tot een gegrondverklaring op de elementaire onderdelen van de klacht.
De ernst van
deze vaststellingen rechtvaardigen een zware maatregel. De wijze waarop de internist
de kwetsbare
en van hem afhankelijke klaagster heeft behandeld is onbegrijpelijk en onaanvaardbaar.
In het
bijzonder verwijt het college de internist dat hij zich met zijn wijze van lichamelijk
onderzoek
(seksueel) grensoverschrijdend heeft gedragen. Hij heeft daarmee niet alleen het
vertrouwen van de
klaagster geschaad, maar ook in algemene zin het vertrouwen dat patiënten in zorgverleners
moeten
kunnen hebben ernstig beschaamd en schade aan de beroepsgroep toegebracht. De internist
heeft, ook
ter zitting, niet het inzicht getoond dat zijn gedragingen volstrekt onaanvaardbaar
zijn. Het
college zal aan de internist de maatregel opleggen van doorhaling van de inschrijving
in het
BIG-register. Het college acht, mede met in achtneming van voornoemde uitspraak
van het CTG inzake
de drie co-assistenten, de maatregel van doorhaling in het BIG-register passend
en noodzakelijk.
Publicatie
5.33 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal deze beslissing zonder vermelding
van namen
of andere herleidbare gegevens worden gepubliceerd.
Kostenveroordeling
5.34 Klaagster heeft verzocht de internist te veroordelen in de kosten die zij
heeft gemaakt in
deze procedure. Een kostenveroordeling is mogelijk als het college de klacht (gedeeltelijk)
gegrond
verklaart en aan de zorgverlener een maatregel oplegt. Gezien de aard en de ernst
van de klacht zal
het college het verzoek om een kostenveroordeling toewijzen.
5.35 Voor wat betreft de berekening van deze kosten sluit het college aan bij het
Besluit
proceskosten bestuursrecht. Deze vergoeding bestaat uit € 1.941,- juridische bijstand
(1 punt voor
het klaagschrift en 1 punt voor de zitting x tarief € 647,- x wegingsfactor van
1,5).
6. De beslissing
Het college:
- verklaart de klachtonderdelen a), b) en d) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;
- beveelt de doorhaling van de inschrijving van de internist in het BIG-register,
dan wel ontzegt
de internist, voor het geval hij op het moment van onherroepelijk worden van deze
beslissing niet
is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden
ingeschreven;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de internist
om aan de
inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat de
beslissing tot
doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd;
- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 wet BIG in de Nederlandse Staatscourant
zal
worden bekend gemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift
Medisch Contact;
- veroordeelt de internist in de hierboven vastgestelde kosten van klaagster van
in totaal
€ 1.941,- te voldoen binnen vier weken nadat de gemachtigde van klaagster schriftelijk
het
bankrekeningnummer en de tenaamstelling van de bankrekeningen waarop het bedrag
kan worden gestort
aan de gemachtigde van internist heeft laten weten, maar niet eerder dan dat deze
beslissing
onherroepelijk is geworden.
Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, G.F.H. Lycklama à Nijeholt,
lid-jurist,
H.R.H. de Geus, H.I.F. Roijen, en J.W.B. de Groot, leden-beroepsgenoten, bijgestaan
door
V.K.M. Hanssen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2025.