ECLI:NL:TGZRAMS:2025:52 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2024/7283
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2025:52 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-03-2025 |
Datum publicatie: | 07-03-2025 |
Zaaknummer(s): | A2024/7283 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Kennelijk ongegronde klacht tegen psychiater. Klacht van moeder, tevens mentor, over toediening van zuclopentixol aan met zorgmachtiging opgenomen zoon zonder voorafgaand overleg met moeder. Zoon is wegens schizofrenie en stoornis in het gebruik van cannabis in behandeling en er was sprake van ernstige psychische decompensatie. Moeder is ontvankelijk ondanks ontbreken machtiging, gezien toestand zoon. Besluit is weloverwogen genomen en moeder is geïnformeerd.Kenmerk: onvoldoende informatie |
A2024/7283
Beslissing van 7 maart 2025
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM
Beslissing in raadkamer van 7 maart 2025 op de klacht van:
A,
wonende te B, klaagster,
tegen
C,
psychiater, werkzaam te D,
verweerster, hierna ook: de psychiater,
gemachtigde: mr. Y.R. Koorevaar, werkzaam te Amsterdam.
1. De zaak in het kort
1.1 De zoon van klaagster (hierna: de zoon) is wegens schizofrenie en een stoornis
in het gebruik
van cannabis sinds 2018 in behandeling bij de GGZ-instelling waar de psychiater
werkzaam is.
Vanwege psychotische decompensatie is de zoon meerdere malen met een zorgmachtiging
in die
instelling opgenomen geweest. Klaagster is mentor van de zoon. De psychiater was
regiebehandelaar
van de zoon op de High Intensive Care afdeling (HIC) van augustus 2023 tot de overplaatsing
van de
zoon naar een andere locatie van de instelling op 9 juli 2024. Tussen 20 januari
2024 en 12 april
2024 was de zoon afwezig uit de instelling, nadat hij op 20 januari 2024 niet was
teruggekeerd van
een bezoek aan de supermarkt. Na zijn heropname op 12 april heeft de psychiater
op 15 april 2024
besloten om de zoon te laten starten met zuclopentixol 25 mg en deze medicatie stapsgewijs
op te
hogen en later om te zetten naar depotvorm. Ook in deze periode was sprake van een
zorgmachtiging.
De psychiater heeft klaagster telefonisch op de hoogte gesteld over het medicatiebeleid.
Op 7 mei
2024 is na overleg met de apotheker gestart met zuclopentixol 900 mg in depotvorm.
De behandelend
AIOS (arts in opleiding tot specialist) heeft klaagster hiervan telefonisch op de
hoogte gesteld.
1.2 Klaagster verwijt de psychiater dat zij zonder overleg vooraf met klaagster
is gestart met de
zuclopentixol 900 mg in depotvorm. Klaagster meent dat de toediening van deze hoeveelheid
boven de
standaarddosering is en daarom - zeker in het geval van de zoon - niet verantwoord.
De psychiater
heeft verweer gevoerd tegen de klacht.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht wel ontvankelijk is, maar kennelijk
ongegrond
is. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te
stellen en dat duidelijk is dat de klacht niet gegrond kan worden verklaard. Hierna
vermeldt het college eerst hoe de procedure is verlopen. Daarna licht het college
de beslissing toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 6 juni 2024;
- de van klaagster ontvangen beschikking van de rechtbank Amsterdam;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 3 oktober 2024;
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak
beoordeeld heeft op basis van de stukken, zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De overwegingen van het college
Ontvankelijkheid
3.1 In artikel 65 lid 1 onder a Wet BIG is bepaald dat een tuchtklacht aanhangig
kan worden
gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Bij een rechtstreeks belanghebbende
dient uiteraard
in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt(e) van een aan tuchtrechtspraak
onderworpen
beroepsbeoefenaar. Ook anderen dan de patiënt(e) kunnen als rechtstreeks belanghebbenden
worden
aangemerkt. Tot die anderen behoren onder meer de wettelijk vertegenwoordigers van
de patiënt(e),
zoals zijn of haar mentor in geval van mentorschap. Hierbij geldt echter steeds
als uitgangspunt
dat de patiënt(e) die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist
over het al of
niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn of haar behandeling (zie CTG
1 oktober 2013,
ECLI:NL:TGZCTG:2013:110 en CTG 15 januari 2019, ECLI:NL:TGZCTG:2019:7).
3.2 Klaagster heeft het college desgevraagd medegedeeld dat zij ervan afgezien heeft
haar zoon
een machtiging te vragen voor het voeren van deze klachtprocedure en dat zij de
klacht dus niet
(mede) namens de zoon heeft ingediend. Voor zover zij klaagt over de communicatie
jegens haar als
moeder en mentor van de zoon, heeft zij bij de klacht een rechtstreeks eigen belang
en kan zij dan
ook in die klacht worden ontvangen. Voor zover de klacht betrekking heeft op de
behandeling van de
zoon door de psychiater, kan het college klaagster in dat klachtonderdeel zonder
machtiging van de
zoon alleen ontvangen als voldoende aannemelijk is dat de zoon zelf niet wilsbekwaam
is om over het
indienen van die klacht te beslissen. Klaagster is van mening dat de zoon niet in
staat is de
consequenties van de klacht te overzien.
3.3 Het college overweegt dat uit het medisch dossier blijkt dat bij de zoon sprake
is van een
complex ziektebeeld. In de periode die voor deze klachtzaak van belang is, was duidelijk
sprake van
ernstige psychische decompensatie, die ook heeft geleid tot onttrekking aan de noodzakelijke
zorg.
De zoon dacht tijdens zijn psychoses onder meer dat hij werd vergiftigd door het
drinken van kraanwater en ook overigens komt uit het medisch dossier naar voren dat
hij de consequenties van gebeurtenissen in deze periode niet kon overzien. Uit het
medisch dossier lijkt te volgen dat de zoon wel heeft ingestemd met de hem voorgeschreven
medicatie, maar het college is van oordeel dat hij vanuit zijn ziekte te beperkt in
staat is om daarin een eigen keuze te maken. Het college acht het voor de thans aan
de orde zijnde periode daarom niet aannemelijk dat de zoon
zelf wilsbekwaam was om te kunnen beslissen over de indiening van deze klacht betreffende
de hem
gegeven behandeling en in het bijzonder zijn medicatie. Op grond van het voorgaande
is het college
van oordeel dat klaagster ook in de klacht over de behandeling kan worden ontvangen.
De criteria voor de beoordeling
3.4 De vraag is of de psychiater de zorg heeft verleend die van haar verwacht
mocht worden. De
norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende psychiater. Bij de
beoordeling wordt
rekening gehouden met de voor de psychiater geldende beroepsnormen en andere professionele
standaarden.
Beoordeling van de klacht
3.5 Het college overweegt dat uit het medisch dossier blijkt dat de psychiater
klaagster
regelmatig hetzij zelf, hetzij via de behandelend AIOS op de hoogte heeft gesteld
van beslissingen
die genomen werden met betrekking tot het behandelbeleid ten aanzien van de zoon.
Klaagster werd
ook betrokken bij zorgafstemmingsgesprekken (ZAG) en voor zover zij daar niet bij
aanwezig was,
werd zij naderhand van de inhoud daarvan op de hoogte gesteld. Zo heeft de psychiater
klaagster
zelf op 15 april 2024 gebeld om haar op de hoogte te stellen van de beslissing om
te starten met
zuclopentixol, het voornemen om deze medicatie in depotvorm te gaan geven en de
overwegingen die
zij daarbij had gemaakt. Klaagster is eveneens op de hoogte gesteld van momenten
waarop de
medicatie opgehoogd werd en van het moment waarop het depot is ingesteld. Het klopt
dat klaagster
geen toestemming vooraf is gevraagd bij het nemen van deze stappen, maar dat was
gelet op de
bestaande zorgmachtiging ook niet nodig.
3.6 Het college is voorts van oordeel dat uit het medisch dossier voldoende blijkt
dat de
psychiater het besluit om over te stappen naar zuclopentixol als medicatie weloverwogen
heeft
genomen. Bij de eerder gegeven medicatie was therapietrouw noodzakelijk, terwijl
de zoon zich toen
juist direct na het verruimen van vrijheden aan de zorg onttrokken had. Dan is het
geven van
medicatie in depotvorm een goed en gebruikelijk alternatief. De (uiteindelijke)
dosering is tot
stand gekomen na overleg met de apotheek en door geleidelijke opbouw van de medicatie.
Deze
dosering is zeker hoog, maar niet onverantwoord hoog en gelet op de omstandigheden
en het
ziektebeeld van de zoon reëel.
3.7 Het college voegt aan het voorgaande nog toe dat uit het dossier blijkt dat
de communicatie
tussen de zorgverleners en klaagster niet soepel verliep, wat de onderlinge contacten
natuurlijk
niet makkelijker maakte. Uiteraard valt te betreuren dat het voor de betrokkenen
niet mogelijk is
gebleken om in meer harmonie te overleggen over de behandeling van de zoon en (wijzigingen
in) het behandelbeleid. De psychiater is echter, ook gelet op de zorgmachtiging, niet
tekort geschoten in de informatievoorziening aan klaagster. Evenmin heeft zij tuchtrechtelijk
verwijtbaar gehandeld bij het voorschrijven van zuclopentixol als
medicatie. De klacht is op grond van het voorgaande kennelijk ongegrond.
4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 7 maart 2025 door G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
T.A. Wouters en C.M. Sonnenberg, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door N.A.M. Sinjorgo,
secretaris.